ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0731

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600263-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met bedreiging met geweld

Op 7 juli 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de poging tot een bankoverval op 17 maart 2011 te Zeist, waarbij hij samen met een mededader de bank binnenging in donkere kleding en met gezichtsbedekking. Tijdens de overval werden de aanwezigen in de bank gedwongen op de grond te gaan liggen, wat leidde tot een dreigende situatie. De rechtbank achtte de bedreiging met geweld bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers. De verdachte werd ook beschuldigd van opzetheling van gestolen goederen, maar dit onderdeel werd niet bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 2 jaar en 6 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor vermogensdelicten. De rechtbank vond de straf passend, gezien de impact van de overval op de slachtoffers en de maatschappij. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600263-11 en 13/410628-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats]
gedetineerd in het Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam
raadsvrouwe mr. B.M.L. Ficq, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander heeft geprobeerd een bank te overvallen;
feit 2: samen met een ander een auto, een bromfiets en kentekenplaten heeft geheeld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
Naar het oordeel van de officier van justitie kunnen de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, in die zin dat sprake is geweest van een poging tot diefstal in vereniging met geweld. De officier van justitie heeft een partiële vrijspraak gevorderd van de heling van de kentekenplaten, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft een vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde, aangezien geen sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld. Naar haar oordeel kan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, poging tot diefstal in vereniging, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De raadsvrouwe heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 23 juni 2011 ;
- de aangifte van [aangever 1] namens [bedrijf 1] .
Geweld of bedreiging met geweld?
Naar het oordeel van de rechtbank levert de wijze waarop de overval is gepleegd door verdachte en zijn medeverdachte bedreiging met geweld op. Verdachte is immers, samen met zijn medeverdachte, de bank binnengegaan, waarbij zij in donkere bovenkleding waren gehuld, met gezichtsbedekking die slechts de ogen vrijlaat. Eenmaal in de bank hebben verdachte en zijn medeverdachte aan de aanwezigen in de bank op dwingende wijze gezegd op de grond te gaan liggen, waarna de aanwezigen even later hard gebonk horen, veroorzaakt doordat een van de verdachten met een zwaar metalen voorwerp de deur van de kluisruimte probeert te rammen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben door aldus te handelen een dermate dreigende situatie gecreëerd, dat de vrees van de slachtoffers voor geweld van hun zijde gerechtvaardigd is (zie voor een soortgelijk geval HR 29 september 2009, NJ 2009, 1176, LJN BJ6967).
Ten aanzien van feit 2:
Met de officier van justitie en de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van de kentekenplaten. Verdachte zal van dit onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouwe, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit voor het overige wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 23 juni 2011;
- de aangifte van [aangever 2] ;
- de aangifte van [aangever 3] .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 17 maart 2011 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld, toebehorende aan [bedrijf 1],
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen
vergezellen van bedreiging met geweld tegen een of meer medewerker(s) en/of een of meer klanten die in die bank aanwezig waren, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, tezamen en in
vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
- in donkere kleding gekleed, waaronder handschoenen en het hoofd en het gezicht bedekt door middel van een capuchon en coll of door een muts en een sjaal, voornoemde bank betreden
- aldaar dwingend geëist dat de aldaar aanwezige personen op de grond gingen
liggen en daar zouden blijven liggen
- met een voorwerp een ruit van de kasbox(-deur) ingeslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 17 maart 2011 te Zeist, tezamen en in vereniging met een ander,
- een auto, te weten (grijze) VW golf
- een bromfiets, te weten een (zwarte) Piaggio C25
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is voor de wijze waarop deze overval is gepleegd, nu deze overval niet werd gekenmerkt door gewelddadig gedrag. De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht aan verdachte geen hogere straf op te leggen dan een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededader een overval gepleegd op een bank. Daarbij zijn zij de bank binnengegaan met donkere kleding en gezichtsbedekking en hebben tegen de aanwezigen in de bank op dwingende wijze gezegd op de grond te gaan liggen en daar te blijven liggen. Zij hebben getracht de kluis van de bank open te maken, hetgeen niet is gelukt. Vervolgens zijn zij op een gestolen scooter gevlucht en daarna hebben zij in een gestolen auto hun weg vervolgd. Door oplettendheid van de getuigen en adequaat optreden van de politie zijn verdachten vrijwel direct na de overval aangehouden.
De slachtoffers hebben verklaard dat zij op het moment van de overval (erg) bang waren.
Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid die bij de slachtoffers in het bijzonder en bij de maatschappij in het algemeen door dergelijke feiten worden gewekt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van een overval nog lange tijd angstgevoelens kunnen ondervinden.
Verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van hen, op deze manier snel aan geld te komen. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen en zijn eigen financieel gewin voorop heeft gesteld.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling.
De rechtbank heeft in het kader van de persoon van verdachte meegewogen een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte vele malen is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Gelet op de bijzondere ernst van de door verdachte gepleegde feiten acht de rechtbank in ieder geval oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf onontkoombaar.
Strafrechters kiezen als uitgangspunt voor de straftoemeting bij een overval op een bank waarbij sprake is geweest van bedreiging met geweld een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. In het nadeel van de verdachte weegt het uittreksel uit het justitiële documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte een lange geschiedenis met betrekking tot het plegen van vermogensdelicten heeft. De verdediging lijkt die vermogensdelicten als gebruikelijke bron van inkomsten te zien, maar de maatschappij denkt daar anders over.
In het voordeel van de verdachte weegt dat sprake was van een geringe bedreiging met geweld, waarbij geen wapens zijn gebruikt.
De rechtbank weegt ook mee dat artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht het strafmaximum bij poging beperkt. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachten zich bij de uitvoering van de overval schuldig hebben gemaakt aan opzetheling van een auto en een scooter.
Op grond van dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden passend en geboden is.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 45, 47, 57, 312, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat dit oplevert de onder 5.1 weergegeven strafbare feiten;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 1 oktober 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/410628-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van 25 uren;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. J.P. Killian en M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juli 2011.
Mr. J.P. Killian en mr. M.A.A.T. Engbers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.