Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 292064 / HA ZA 10-1867
Vonnis van 6 april 2011 (bij vervroeging)
de onderlinge waarborgmaatschappij
COOP. RABOBANK HILVERSUM-VECHT EN PLASSEN U.A.,
gevestigd te Breukelen,
eiseres,
advocaat mr. M. Franke,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. E.E.A. Dijxhoorn.
Partijen zullen hierna Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 2 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X], indertijd verbonden aan [gedaagde], is in oktober 2005 benoemd tot bewindvoerder in de wettelijke schuldsanering (hierna ook: WSNP) van de heer [B] en mevrouw [B]
2.2. Op 7 november 2005 heeft Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen een vordering ingediend bij de bewindvoerder van € 57.623,69, te vermeerderen met rente en kosten. Bij brief van 14 november 2005 is door mr. [Y], een medewerker van [X], bevestigd dat de vordering op de lijst van voorlopig erkende crediteuren is geplaatst als concurrente vordering. In de brief van [Y] worden ook andere onderwerpen behandeld zoals bewijs ten aanzien van de door Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen gestelde verpanding van inventaris, transportmiddelen en voorraad en de verkoop daarvan. [Y] is op enig moment [X] opgevolgd als bewindvoerder na diens vertrek bij [gedaagde].
2.3. Op 5 december 2008 is de WSNP ten einde gekomen. Op de slotuitdelingslijst, waaruit blijkt dat voor concurrente crediteuren € 81.337,15 beschikbaar is gesteld, komt Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen niet voor en aan haar is ook geen uitkering gedaan.
2.4. Nadat Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen hierover om opheldering had verzocht heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat het hier in haar ogen een incidentele vergissing van [Y] heeft betroffen. [gedaagde] verbindt hieraan de conclusie dat Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen geen aanspraak meer kan maken op een uitkering nu de schuldsanering van [B] en [B] inmiddels is afgesloten en de boedel leeg is.
2.5. Door partijen wordt als vaststaand aangenomen dat als Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen wel opgenomen zou zijn op de slotuitdelingslijst aan haar een uitkering van € 25.435,00 zou zijn gedaan.
2.6. Door [gedaagde] is voorafgaand aan deze procedure medegedeeld aan de raadsvrouwe van Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen dat volstaan kan worden met het dagvaarden van [gedaagde] op de voet van artikel 6:170 BW en dat niet het standpunt ingenomen zal worden dat [X] en [Y] (ook) gedagvaard hadden moeten worden.
2.7. Door [gedaagde] is voorafgaand aan deze procedure aan Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen medegedeeld dat het gevorderde schadebedrag onder het eigen risico van de door haar afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering blijft.
3. Het geschil
3.1. Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 26.593,00, bestaande uit in hoofdsom € 25.435,00 en € 1.158,00 wegens buitengerechtelijke kosten berekend volgens Voorwerk II, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadetoebrengend feit.
3.2. [gedaagde] voert verweer tegen de aansprakelijkheid van haar (voormalige) medewerkers [X] en [Y] voor de door Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen geleden schade. Tegen de schade-omvang en de ingangsdatum van de wettelijke rente is geen verweer gevoerd.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat dat door, althans onder verantwoordelijkheid van, [gedaagde] een fout of fouten zijn gemaakt bij de behandeling van de WSNP van [B] en/of [B] In strijd met de op de betrokken bewindvoerder(s) rustende verplichtingen is verzuimd Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen daadwerkelijk op de lijst van voorlopig erkende voorlopige crediteuren te plaatsen in weerwil van de schriftelijke bevestiging zoals genoemd in 2.2 van dit vonnis en, al dan niet als gevolg van deze fout, is verzuimd de vordering van Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen op de (slot)uitdelingslijst op te nemen. Al dan niet in verband met deze fout(en) is door [gedaagde] eveneens verzuimd om Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen in kennis te stellen van het neerleggen van de slotuitdelingslijst ter griffie.
4.2. Door Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen is ten grondslag aan haar vordering gelegd dat de bewindvoerder(s) in dienst van [gedaagde] in strijd met de zorgvuldigheid die van hem/hen verwacht had mogen worden heeft/hebben gehandeld en dat dit tot persoonlijke aansprakelijkheid van de betrokken bewindvoerder(s) dient te leiden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen naar het arrest van de Hoge Raad van 19 april 1996, NJ 1996, 727. (Maclou) In genoemd arrest overweegt de Hoge Raad in r.o. 3.6 over de norm waaraan het handelen van een curator getoetst dient te worden:
“Deze norm komt hierop neer dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht”.
4.3. Door Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen is verder verwezen naar jurisprudentie en literatuur waarin de opvatting is neergelegd dat een curator persoonlijk aansprakelijk is indien verzuimd wordt een erkende crediteur op de uitdelingslijst te plaatsen en geen kennis wordt gegeven aan een crediteur van het neergelegd zijn van de uitdelingslijst ter griffie (art. 183 Fw.).
4.4. [gedaagde] verweert zich met een beroep op evengenoemd arrest van de Hoge Raad uit 1996, waarbij de rechtbank opmerkt dat [gedaagde] de door de Hoge Raad ontwikkelde norm onjuist citeert, en stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat in strijd is gehandeld met een wettelijke bepaling niet impliceert dat in strijd is gehandeld met de door de Hoge Raad aangegeven norm. Meer in het bijzonder meent [gedaagde] dat het niet plaatsen van een vordering op de voorlopige lijst van erkende crediteuren niet als een ernstig (persoonlijk) verwijt is aan te merken wegens het ontbreken van de daartoe vereiste (hoge) schuldgraad.
4.5. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt verwijst [gedaagde] naar literatuur (H.H. Dethmers, Van schuldsanering tot schone lei, Ars Aequi Libri 2005, p.87) waarin de opvatting wordt verwoord dat het niet plaatsen van een vordering van een schuldeiser op de lijst van voorlopig erkende crediteuren niet tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bewindvoerder kan leiden, “mits aannemelijk is dat het een incidentele vergissing betreft”.
4.6. Naar het oordeel van [gedaagde] is er sprake van een incidentele vergissing in deze zaak die niet tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bewindvoerder(s) kan leiden. Verder wijst zij er op dat [Y] ten tijde van het schrijven van de brief van 14 november 2005 advocaat-stagiaire was en dat in die periode wordt gewerkt aan kennis en vaardigheden ten gevolge waarvan incidentele vergissingen worden gemaakt. Onder verwijzing naar HR 5 januari 1968, NJ 1968, 102 (Fokker/Zentveld) beroept [gedaagde] zich tenslotte op de beperkte beloning die aan bewindvoerders wordt toegekend ter onderbouwing van haar stelling dat – geparafraseerd weergegeven - Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen haar eigen schade dient te dragen.
4.7. De rechtbank oordeelt als volgt. De norm voor aansprakelijkheid pro se van een bewindvoerder is in hoge mate dezelfde als de norm die voor een curator heeft te gelden, in ieder geval daar waar het het beheer en de vereffening van de boedel betreft omdat er dat vlak geen (wezenlijk) verschil tussen de taken van een curator en een bewindvoerder bestaat. Vergelijk over dat laatste R.J. Verschoof, Schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen, 1998, pag. 108 en Mon. Privaatrecht 2 (Buchem-Spapens Pouw), 2008, pag. 150.
4.8. Over de te hanteren norm ten aanzien van de bewindvoerder zie Wessels, Insolventierecht IX, par. 9184c. met verwijzing naar rechtspraak. Wessels formuleert de norm als:
“Een bewindvoerder behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.”
Een formulering die naadloos aansluit bij de ten aanzien van de curator in het Maclou-arrest geformuleerde norm.
Direct voorafgaand aan het door [gedaagde] aangehaalde standpunt van Dethmers overweegt deze hierover (pag. 86, a.w.):
“Iets anders gezegd impliceert de norm dat in een concreet geval beoordeeld moet worden of denkbaar is dat een goed bekend staande, enigermate ervaren en oplettende bewindvoerder hetzelfde gehandeld zou hebben als de aangesproken bewindvoerder heeft gedaan. Als dat niet langer denkbaar is, moet gezegd worden dat de bewindvoerder zo ver van zijn taakvervulling is afgeweken dat het niet langer gerechtvaardigd is om de gevolgen daarvan ten laste van de boedel of de schuldenaar te brengen. De geformuleerde normering stelt buiten twijfel dat schade die voortkomt uit begrijpelijke vergissingen of uit ongewone maar niet onacceptabele beheersbeslissingen, buiten het schootsveld van de persoonlijke aansprakelijkheid vallen.”
4.9. De WSNP van [B] en [B] betrof mede een onderneming. In WSNP situaties die meer gecompliceerd zijn en/of waarbij een onderneming is betrokken wordt als regel een advocaat tot bewindvoerder benoemd, zoals ook in dit geval is gebeurd. Dit vormt een reden te meer om in dergelijke zaken geen andere norm ten aanzien van de door een bewindvoerder te betrachten zorgvuldigheid aan te nemen dan de norm die aan een curator wordt gesteld.
4.10. Het door een bewindvoerder voldoende nauwgezet voeren van de administratie in het kader van het beheer en vereffenen van een boedel brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat, indien aan een crediteur bericht wordt dat zijn vordering op de lijst van voorlopig erkende crediteuren is geplaatst, ervan uitgegaan moet kunnen worden dat dit ook is gebeurd. Daarnaast heeft te gelden dat bij het opstellen van de uitdelingslijst kennelijk geen vergelijking heeft plaatsgevonden met de naar aanleiding van de indiening van de vorderingen door de bewindvoerder verzonden brieven, zodat het verzuim om de vordering van Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen op de lijst te plaatsen niet alsnog gecorrigeerd is. Dat klemt in deze zaak te meer omdat de vordering van Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen veruit de grootste vordering in de schuldsanering was blijkens de uitdelingslijst. Van een begrijpelijke vergissing is geen sprake, door [gedaagde] is niet voldaan aan de norm dat een bewindvoerder voldoende zorgvuldig en oplettend dient te handelen. Voorzover het handelen van [gedaagde] als een incidentele vergissing zou kunnen worden aangemerkt zijn de consequenties daarvan dermate ernstig te noemen dat dit niet aan aansprakelijkheid voor de opgetreden schade in de weg staat. [gedaagde] heeft aldus onrechtmatig gehandeld tegenover Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen en is jegens haar aansprakelijk voor de gevorderde schade.
4.11. Aan de aansprakelijkheid van [gedaagde] kan niet afdoen dat [Y] ten tijde van het schrijven van de brief van 14 november 2005 advocaat-stagiaire was. Daarvoor is de gemaakte fout te ernstig, nog los van de omstandigheid dat een advocaat-stagiaire onder verantwoordelijkheid van een patroon werkt en in het onderhavige geval naar aan te nemen valt [Y] onder verantwoordelijkheid van de bewindvoerder [X] heeft gewerkt. Het behoeft geen nader betoog dat ook in het ter comparitie besproken geval dat de problemen in deze zaak (mede) kunnen zijn ontstaan als gevolg van een fout van een derde, bijvoorbeeld een administratief medewerker, [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is.
4.12. De verwijzing naar het Fokker/Zentveld arrest kan [gedaagde] evenmin baten. Dat aan een insolventiepraktijk lagere opbrengsten zijn verbonden dan aan andere werkzaamheden van haar kantoor kan niet de conclusie rechtvaardigen dat die werkzaamheden minder zorgvuldig uitgevoerd mogen worden, nog los van de omstandigheid dat in Fokker/Zentveld sprake was van een contractuele verhouding tussen partijen. Dat verkeersopvattingen en of de redelijkheid en billijkheid met zich zouden brengen dat een schade als de onderhavige voor rekening van Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen zou moeten blijven is ook niet, althans niet voldoende onderbouwd, gesteld en ook niet anderszins gebleken.
4.13. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- vast recht 585,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.816,89
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen te betalen een bedrag van € 26.953,00 (zesentwintig duizendnegenhonderddrieënvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf vanaf de datum schadetoebrengend feit tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank Hilversum-Vecht en Plassen tot op heden begroot op € 1.816,89,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2011.