ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0626

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-512508-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met jeugddetentie als straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam aan het licht na een melding van de aangeefster, die op 27 oktober 2010 in haar woning in Zegveld werd aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar waren, en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, meegewogen in de strafoplegging. De verdachte had geen verantwoording afgelegd voor zijn daden, maar de rechtbank hield rekening met zijn blanco strafblad en de mogelijkheid tot rehabilitatie. De officier van justitie had volledige toewijzing van de vordering geëist, en de rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.286,53 toegewezen, waarvan een deel voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook voorwaarden opgelegd aan de verdachte tijdens de proeftijd, waaronder hulp en steun van Bureau Jeugdzorg.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512508-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. R.I.R. Denz, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is aanvankelijk behandeld ter terechtzitting van 8 februari 2011, de inhoudelijke behandeld heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 26 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft geprobeerd mevrouw [aangever 1] te verkrachten, danwel dat hij haar heeft aangerand.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de nadere verklaring ter zitting van aangeefster [aangever 1] en haar 112 melding, het proces-verbaal van bevindingen inzake de verklaring van aangeefster en die van buurvrouw [betrokkene 1], foto’s van het letsel van zowel aangeefster als verdachte, bloedsporen in de woning van aangeefster, de verklaring ter zitting van getuige [getuige], de verklaring van verdachte en de politiemelding van mevrouw [betrokkene 2] inzake een gelijksoortig incident in april 2009.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte die steun vindt in de verklaring van mevrouw [betrokkene 3], de inconsistentie van de aangifte en de latere verklaringen van aangeefster en het rapport van psychiater H.A. Gerritsen waarin staat dat er geen motief is te vinden voor de gedraging die verdachte wordt verweten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
Op 27 oktober 2010 is aangeefster mevrouw [aangever 1] ’s nachts in haar woning te Zegveld, gemeente Woerden, aanwezig.
Zij verklaart in het proces-verbaal van verhoor – zakelijk weergegeven – als volgt over hetgeen haar is overkomen.
“Ik lag ’s avonds op 26 oktober 2010 om 21.15 uur op bed. Ik sliep meteen. Ik heb eerst alle lichten uitgedaan en gecheckt of alles op slot zat en ben naar bed gegaan. Het volgende moment hoor ik mijn deurbel. Ik hoorde de deurbel twee keer. Het was toen tussen 1.50 uur en 2.00 uur. Ik keek door het kijkgat van mijn voordeur maar ik zag niemand staan. Ik heb een kettinkje aan mijn deur en die heb ik van het haakje gehaald. Vervolgens deed ik de deur open en ik keek naar de linkerkant. Vervolgens keek ik naar de rechterkant en werd ik bij mijn hoofd vastgepakt en naar binnen geduwd. Hij pakte mij bij mijn linkerzijde van mijn hals. Die greep voelde als stevig en bedreigend. Toen de jongen mij naar binnen duwde kon ik zijn gezicht zien. Hij was licht getint en had donkere ogen. Hij had donker haar dat aan de voorzijde iets strakker zat en daarna krullend haar tot iets boven zijn schouders. Het is ook een gezicht dat ik ken, al vaker in Zegveld heb gezien. Ik had het licht in het halletje aangedaan, daardoor kon ik zien wie die jongen was. Hij duwde mij het halletje in. Ik voelde dat hij mij in een houdgreep probeerde te pakken waardoor ik geen kant uit kon. Ik vond dat doodeng. We zijn beiden ten val geraakt. De man wilde bij de voordeur weg en ik wilde niet bij de voordeur weg. Die deur stond nog open en dat was mijn enige kans.
Ik voelde dat hij aan mijn billen zag. Hij probeerde ook mijn onderbroek uit te trekken. Ik hoorde dat hij zei dat ik maar rustig aan moest doen en mee moest werken. Ik voelde me heel erg bedreigd. Ik wilde niet dat ik verkracht werd. Daar was hij absoluut op uit, want hij probeerde mijn onderbroek uit te trekken. Hij heeft mij ook heel hard in mijn borsten geknepen. Ook heeft hij heel hard geknepen in mijn billen. Hij probeerde aan de achterkant mijn onderbroek naar beneden te trekken. In mijn ooghoek zie ik een fietser staan. Ik heb vreselijk hard gegild en om hulp geschreeuwd. Die jongen zag volgens mij ook die fietser en die jongen is toen gevlucht. Nadat ik de deur op slot had gedaan heb ik eerst mijn moeder gebeld. Daarna heb ik 112 gedraaid.”
De 112-melding is bij de Gemeenschappelijke Meldkamer Utrecht binnen gekomen op 27 oktober 2010 om 2.06 uur en houdt in – zakelijk weergegeven – als volgt.
“Ik ben net aangevallen in mijn eigen huis. Door iemand die ik wel eens gezien heb in Zegveld. Hij heeft denk ik een kwartier geleden aangebeld. Ik moest meewerken, maar gelukkig stond de deur open en toen kwam er iemand voorbij fietsen. Die keek wat er aan de hand was en toen vluchtte hij. Hij hield mij beet en heeft in mijn gezicht gekrabd en mij beetgehouden. Hij wilde mij verkrachten. Hij greep mij bij mijn borsten en bij mijn kont. Toen hij wegliep heb ik als eerste mijn moeder gebeld.’’
De fietser die aangeefster in haar deuropening heeft zien staan is getuige [getuige]. Hij heeft ter terechtzitting van 26 april 2011 een verklaring afgelegd welke – zakelijk weergegeven – inhoudt:
“Het was rond 2.00 uur en ik zag een deur openstaan. Dat vond ik vreemd en ik dacht, dat klopt niet. In de gang brandde licht, daarom viel het op. Ik fietste eerst door, maar toen ben ik teruggefietst. Ik riep of alles goed ging. Volgens mij hoorde ik een vrouwenstem roepen ‘help ik word verkracht’. Vervolgens zag ik een jongen naar buiten komen. Een vrouw gooide meteen de deur achter ons dicht. Ik zag haar in een flits, het ging snel. Ik weet nog wel dat ze paniekerig schreeuwde. Ze leek de deur in een angstige reactie dicht te gooien. Ik weet niet meer precies wat de volgorde was. Volgens mij kwam eerst [verdachte] naar buiten en toen werd er geschreeuwd en een deur dicht gegooid. Ik was enorm geschrokken omdat ik de jongen kende die naar buiten kwam lopen. Het was [verdachte]. Ik was zo geschrokken omdat ik de vrouw daarvoor had horen roepen dat ze aangerand of verkracht werd. Mijn reflex was dat ik op mijn fiets stapte en naar huis fietste. Zo’n 500 á 600 meter verder kwam [verdachte] naast mij fietsen. We hebben gepraat, maar het ging zo snel, ik weet niet meer waarover. Hij zei dat hij er niets mee te maken had. Ik vroeg niks aan [verdachte], ik kon het niet geloven. Ik heb thuis mijn vrouw wakker gemaakt. Met mijn vrouw ben ik terug gegaan naar de woning van die vrouw. Daar heb ik met de politie gepraat.”
Verdachte heeft erkend dat hij op 27 oktober 2010 in de nacht bij aangeefster in haar woning is geweest. Hij heeft echter een andere schets van de gebeurtenissen gegeven.
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – verklaard: “Ik fietste in de nacht van 27 oktober 2010 van Woerden naar Zegveld. Onderweg zag ik een deur van een woning openstaan. De deur stond niet wagenwijd open, maar ik zag wel dat er licht in de woning scheen. Ik hoorde een gil. Omdat Zegveld een klein dorp is en het midden in de nacht was, keerde ik mijn fiets om en zette deze op een standaard aan de zijkant van de woning waarvan de deur open stond. Ik ben naar deur gelopen en heb gevraagd wat er was en of het goed ging. Ik ben naar binnen gestapt omdat ik het zo vreemd vond dat dit in Zegveld gebeurt. Toen zag ik in de gang van de woning een vrouw. Zij gilde en was paniekerig en bewoog met haar armen. Ik stapte naar binnen en vroeg of het goed ging en ik zei: ‘rustig’. Ik kende deze mevrouw niet van naam, maar wel van gezicht. Ik wist wel dat deze vrouw hier woonde. Ik wist dus wie ik daar aan zou kunnen treffen. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik probeerde haar te kalmeren en probeerde op de schouders te kloppen, maar dat ging niet, want ze viel mij aan. Ik was hierdoor zo geschrokken, dat ik me wilde afweren. Zij trok mij aan mijn haren waardoor ik naar beneden ging. Ik stapte achteruit, struikelde en we vielen beiden op de grond. Ik probeerde los te komen en toen beet zij mij. Ik heb haar handen proberen weg te duwen om me los te krijgen. Ik was erg geschrokken. Ik verwachtte dat niet als je komt om te helpen. Ik heb me losgekregen en toen zag ik dat [getuige] op het fietspad stond. Ik hoorde hem vragen of het goed ging. Ik heb de vrouw niets horen zeggen. Toen ik naast [getuige] fietste vroeg hij mij wat er aan de hand was. Ik zei dat ik dat niet wist en dat ik niets fouts gedaan had en dat ik daar was om te helpen. Toen ben ik naar huis gegaan. Mijn ouders lagen al te slapen en mijn zusje was thuis. Ik heb niemand iets verteld over wat ik zojuist had meegemaakt.”
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk.
Zijn lezing dat aangeefster midden in de nacht de voordeur van haar woning open had staan, en schreeuwend in de gang van haar haar woning stond, en dat zij zonder enige aanleiding verdachte te lijf is gegaan, vindt geen steun in een van de andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarbij komt dat het scenario van verdachte niet te rijmen valt met de verklaring van getuige [getuige], namelijk dat hij aangeefster paniekerig heeft horen schreeuwen dat zij verkracht werd. De rechtbank verwerpt dan ook de lezing van verdachte.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de door aangeefster afgelegde verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar. De door haar afgelegde verklaringen zijn nagenoeg eensluidend en maken op de rechtbank een authentieke indruk. Hierbij heeft de rechtbank met name acht geslagen op de 112- melding van aangeefster vrijwel direct na het voorval. De inhoud van deze melding is eensluidend met de inhoud van haar latere aangifte en haar getuigenverklaring ter terechtzitting van 26 april 2011.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door aangeefster afgelegde verklaring over hetgeen haar is overkomen op 27 oktober 2010.
Voorts oordeelt de rechtbank dat de handelingen van verdachte onder de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden - in onderling verband en samenhang bezien - naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn te beschouwen als een begin van uitvoering van verkrachting. Het stevig beethouden van aangeefster, de pogingen om de onderbroek van aangeefster naar beneden te trekken en zijn woorden ‘rustig maar en werk nou mee’ duiden daar naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is geweest van seksuele intenties.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 8 februari 2011 geoordeeld dat mevrouw [aangever 1], de heer [getuige] en mevrouw [betrokkene 1] ter terechtzitting van 26 april 2011 als getuigen gehoord dienden te worden.
Aangeefster [aangever 1] en getuige [getuige] zijn verschenen en hebben hun verklaring afgelegd. Mevrouw [betrokkene 1] is, na een schriftelijke afmelding, niet verschenen.
De rechtbank is van oordeel dat zij zich na de terechtzitting van 26 april 2011 voldoende geïnformeerd acht omtrent het aan verdachte tenlastegelegde. Er is om die reden geen noodzaak meer om mevrouw [betrokkene 1] alsnog als getuige te doen horen. De rechtbank ziet dan ook af van deze getuige.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 27 oktober 2010 te Zegveld, gemeente Woerden, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [aangever 1] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- die [aangever 1] met kracht bij haar hals en/of haar lichaam heeft beetgepakt en vast heeft gehouden en vervolgens
- die [aangever 1] de gang (van de woning van die de [aangever 1]) in heeft geduwd en vervolgens
- heeft getracht de onderbroek van die [aangever 1] naar beneden te trekken en
- (haar) in de borsten en de billen van die [aangever 1] heeft geknepen en
- daarbij tegen die de [aangever 1] heeft gezegd dat zij rustig moest doen en mee moest werken;
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot verkrachting.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest en als bijzonder voorwaarde de maatregel Hulp en Steun door Bureau Jeugdzorg waarvan zes maanden ITB-plus en een contactverbod met mevrouw [aangever 1].
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem zowel primair als subsidiair ten laste gelegde feit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van mevrouw [aangever 1] geschonden. Verdachte is midden in de nacht haar woning binnengedrongen en heeft haar in haar eigen woning, terwijl haar kind boven lag te slapen, proberen te verkrachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Eveneens voor direct omwonenden en inwoners van het kleine plaatsje Zegveld zal een dergelijk strafbaar feit een enorme schok teweeg hebben gebracht. Een ernstig strafbaar feit als poging tot verkrachting zal eveneens bij het slachtoffer in het bijzonder en bij de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid veroorzaken. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages:
- Pro Justitia rapport, opgemaakt d.d. 27 december 2010 door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater;
- Pro Justitia rapport, opgemaakt d.d. 23 december 2010 door prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog;
- Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt d.d. 3 februari 2011, door L. Hertman, raadsonderzoeker en
- Rapport van Bureau Jeugdzorg Utrecht, opgemaakt d.d. 22 april 2011 door S. Hafsi, jeugdreclasseringwerker.
De rechtbank maakt uit deze rapporten op dat er geen zorgen zijn geconstateerd op de leefgebieden van verdachte. Evenmin lijkt verdachte problemen te hebben rondom seksuele ontwikkeling. De kans op recidive kan niet ingeschat worden vanwege de ontkennende houding van verdachte en het ontbreken van een relatie tussen een stoornis en het delict. Wel is het overmatig gebruik van alcohol een aandachtspunt.
Bureau Jeugdzorg heeft in haar rapport onder meer het volgende -zakelijk weergegeven- gesteld. Mocht blijken dat verdachte een aandeel in het ten laste gelegde delict heeft gehad, dan bestaan er ernstige zorgen over de seksuele ontwikkeling, het grensoverschrijdend gedrag, de ontkennende houding en de gewetensontwikkeling van verdachte. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt in beginsel alleen een onvoorwaardelijke jeugddetentie, te meer nu verdachte geen verantwoording heeft willen afleggen voor het door hem gepleegde feit. Gelet evenwel op het blanco strafblad van verdachte, de te verwachten impact van de uitkomst van deze strafzaak op verdachte en zijn directe omgeving en het belang dat verdachte met behulp van de reclassering aan zichzelf kan werken, is de rechtbank van oordeel dat een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk opgelegd dient te worden.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.992,36 voor het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft primair tot niet-ontvankelijkheid en subsidiair tot afwijzing van de gehele vordering geconcludeerd. De raadsman voert hiertoe aan dat de hoogte van de schade aan de woning slechts gebaseerd is op een offerte en niet op een herstelrekening. Overigens ziet de raadsman geen causaal verband tussen de schade aan de woning en hetgeen zich in die woning heeft afgespeeld. Voorts vindt de raadsman de telefoonkosten aan de hoge kant en moeten zowel de advocatenkosten als de aanleg van een alarminstallatie voor rekening van de benadeelde partij zelf komen nu deze kosten geen noodzakelijk gevolg van het ten laste gelegde feit zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.286,53 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.186,53 ter zake van materiële schade en € 1.100,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De kosten die de benadeelde partij gemaakt heeft ten aanzien van het aanleggen van een alarminstallatie is geen rechtstreekse schade die voortvloeit uit het bewezenverklaarde. Voor deze kosten acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, waarvan 6 maanden in de vorm van ITB-plus, ook indien deze aanwijzingen inhouden meewerken aan een behandeling bij B-Open en/of De Waag;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het op welke wijze dan ook
- persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, via internet of anderszins - contact opnemen met
[aangever 1].
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van
€ 2.286,53, waarvan € 1.186,53 ter zake van materiële schade en € 1.100,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 2.286,53 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten een zwarte mobiele telefoon van het merk Alcatel;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 mei 2011.