parketnummer: 16/600047-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 maart 2011
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
Raadsman mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 februari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met (een) andere(n) met behulp van een gestolen bankpas 8 geslaagde pintransacties heeft verricht en zodoende een geldbedrag van ruim € 5000,- heeft gestolen;
feit 2 primair: samen met (een) andere(n) een portemonnee met inhoud heeft gestolen;
feit 2 subsidiair: samen met (een) andere(n) een portemonnee heeft geheeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van medeplegen en dat zodoende het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat de pintransacties bij de ING-bank en de Rabobank zijn verricht door medeverdachte [medeverdachte 1] en uit het dossier geenszins blijkt dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Dat verdachte aanwezig is geweest bij de pintransacties in de ten laste gelegde winkels levert volgens de raadsman evenmin medeplegen op. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde bepleit dat de tijdsduur tussen de diefstal van de portemonnee en de eerste geldopname te lang is geweest om verdachte aan deze diefstal te linken. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen wat betreft de feiten 1 en 2
4.3.1.1. De bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten
Op 13 januari 2011 omstreeks 17.00 uur kregen twee verbalisanten de melding om te gaan naar de [adres] te Utrecht. Aldaar zouden twee Marokkaanse jongens in de winkel [naam] schoenen hebben afgerekend met een gestolen pinpas. Ter plaatse gekomen werd door de verkoper verteld dat de twee Marokkaanse jongens in de richting van de Zadelstraat waren gelopen en dat deze jongens tassen in hun handen droegen. De jongens, naar later bleek verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], werden vervolgens door de verbalisanten waargenomen en na een achtervolging aangehouden. Tijdens deze achtervolging, waarbij de winkeltassen door de verdachten achtergelaten werden, werd door een vrouw gezien dat verdachte iets onder een geparkeerde auto gooide. Op aanwijzen van deze vrouw bleek dat het ging om een prop papiergeld van 6 briefjes van € 50,-. Door een man werd in de buurt van de uiteindelijke plaats van aanhouding een portemonnee gevonden, met als inhoud een rijbewijs, passen op naam van [aangever 1] en een Rabobank wereldpas op naam van [aangever 2], met rekeningnummer [rekeningnummer].
In de door de verdachten achtergelaten tassen werd kleding en schoenen aangetroffen, alsmede in een groot aantal gevallen de bijbehorende aankoopbon. Deze tassen en aankoopbonnen waren te herleiden naar een zestal kleding/schoenen winkels ([naam], [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam]) in Utrecht en namens vijf van deze winkels is aangifte gedaan, dan wel een getuigenverklaring afgelegd. ’ ’ ’ ’ Uit deze verklaringen komt telkens hetzelfde beeld naar voren van twee Marokkaanse jongens die kleding dan wel schoenen hebben aangeschaft en deze hebben betaald met behulp van een bankpas met rekeningnummer [rekeningnummer].
4.3.1.2. Het verklaring van aangever [aangever 1]
Op 14 januari 2011 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van de diefstal van voornoemde portemonnee met daarin onder meer een op zijn naam staand rijbewijs en verschillende passen, waaronder de hiervoor genoemde Rabobank wereldpas op naam van [aangever 2], welke bankpas toebehoorde aan [bedrijf] de bankpas bevond zich de bijbehorende pincode. Deze diefstal was gepleegd op 13 januari 2011 omstreeks 15.00 uur in het bedrijfspand van [bedrijf] aan de [adres] Z te Nieuwegein. Dhr. [aangever 1] is directeur van voornoemd bedrijf en had het bedrijf recent overgenomen van de vorige directeur [aangever 2]. In een aanvullende verklaring heeft [aangever 1] verklaard dat in totaal een bedrag van € 5116,86 is weggenomen van rekeningnr. [rekeningnummer] en dit is door hem onderbouwd met een transactieoverzicht van de Rabobank.
Uit dit transactieoverzicht blijkt voorts dat de eerste transactie heeft plaatsgevonden om 15.17 uur bij een geldautomaat van de ING te Utrecht. Bij deze transactie werd een geldbedrag van € 250,- opgenomen. Een viertal minuten later werd bij een geldautomaat van de Rabobank te Utrecht een bedrag van € 1000,- opgenomen.
Uit camerabeelden bij laatstgenoemde geldautomaat is gebleken dat de jongen die de eerder genoemde pintransactie bij de Rabobank uitvoert een sterke gelijkenis vertoont met medeverdachte [medeverdachte 1]. Bij een tweetal winkels, [naam] en [naam], zijn eveneens camerabeelden gemaakt en bekeken door een verbalisant. Op deze beelden is te zien dat verdachte en medeverdachte samen de winkels binnen lopen en dat door medeverdachte [medeverdachte 1] de pintransactie wordt uitgevoerd.
4.3.1.3. Bewijsoverweging feit 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. Hoewel verdachte anders dan medeverdachte niet is waargenomen bij de pintransacties bij de geldautomaten van de ING en de Rabobank kan uit de bewijsmiddelen wel volgen dat er bij alle pintransacties sprake is geweest van medeplegen. Ten eerste is bij verdachte een geldbedrag aangetroffen van € 960,-. Dit geldbedrag in combinatie met het door verdachte tijdens zijn vlucht weggegooide geldbedrag van € 300,-, maakt dat verdachte in het bezit was van nagenoeg hetzelfde geldbedrag als totaal was weggenomen uit voornoemde geldautomaten. Ten tweede blijkt uit het genoemde transactieoverzicht van de Rabobank dat alle wederrechtelijke transacties die dag hebben plaatsgevonden in het tijdsbestek tussen 15.17 uur en 16.55 uur en dat de eerste pintransactie in de winkel [naam] om 15.41 uur plaatsvond. Volgens [betrokkene 1], verkoper bij deze winkel, werden de goederen gekocht door twee Marokkaans uitziende jongens, die verklaarden dat ze uit [woonplaats] kwamen. Een tas van de winkel [naam] werd door verdachte, die in [woonplaats] woonachtig is, tijdens zijn vlucht weggegooid. In deze tas werd een verkoopbon aangetroffen die te herleiden is naar de pintransactie om 15.41 uur. De andere door verdachte en zijn medeverdachte weggooide tassen, met daarin de verkoopbonnen, zijn stuk voor stuk te herleiden naar de andere genoemde winkels. Verdachte was telkens bij de aankoop van al die goederen nauw betrokken, zo blijkt ook uit de verschillende aangiftes en getuigenverklaringen, terwijl die aankopen zeer kort na de pintransacties bij de geldautomaten van de ING en Rabobank zijn gedaan. Ten derde is de portemonnee van [aangever 1] op 13 januari 2011 omstreeks 15.00 uur gestolen in Nieuwegein en is gebleken dat om 15.17 uur de eerste pintransactie met de Rabobank wereldpas plaatsvond bij de ING te Utrecht. Tussen de diefstal en de eerste transactie zit zo weinig tijd dat de rechtbank, mede gelet op het vorenstaande en rekening houdende met de reistijd (per tram) van ongeveer 10 minuten tussen Nieuwegein en Utrecht, wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de diefstal in Nieuwegein hebben gepleegd. Bovendien hebben zowel verdachte als medeverdachte geen enkele verklaring afgelegd waaruit een andere lezing zou kunnen volgen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op verschillende tijdstippen op 13 januari 2011 te Utrecht, tezamen en
in vereniging met een ander, telkens uit een geld/betaalautomaat van/bij een bank (te weten:
de ING-bank en Rabobank) en een pinautomaat van/bij een winkelbedrijf (te weten: [naam] en [naam] (Shoes) en [naam] (Schoenen) en [naam] en [naam] en [naam]),
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal 5.116,86 euro, toebehorende aan [bedrijf] en/of [aangever 1] en/of [aangever 2], waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goederen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten: pinnen met behulp van een gestolen Rabobank wereld/bankpas op naam van [aangever 2] en
bijbehorende pincode).
op 13 januari 2011 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand gelegen aan [adres] heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (te weten: onder meer bankpassen
en een rijbewijs), toebehorende aan [bedrijf] en/of [aangever 1] en/of [aangever 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 2 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde. In het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van deze feiten heeft de raadsman er op gewezen dat het laatste contact met justitie dateert uit 2007, dat de uiteindelijke schade voor de benadeelde winkels nihil is geweest, dat
dhr. [aangever 1] schadeloos wordt gesteld en medeverdachte [medeverdachte 1] zich bij de politierechter dient te verantwoorden. Een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is geëist is volgens de raadsman dan ook veel te gortig. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur gelijk aan het voorarrest en deze straf eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte en zijn mededader hebben zich binnen een tijdsbestek van 2 uur schuldig gemaakt aan groot aantal zeer brutale diefstallen. Zo hebben zij allereerst uit een bedrijfspand een portemonnee gestolen, met daarin onder meer bankpassen. Met een van deze bankpassen hebben zij bij geldautomaten tot tweemaal toe een aanzienlijk geldbedrag opgenomen en vervolgens met deze bankpas bij een zestal winkels goederen afgerekend. Het ging hierbij om dure en luxe kleding en schoenen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de grote hoeveelheid goederen die is weggenomen in een heel kort tijdsbestek, sprake is geweest van een ware strooptocht.
In het nadeel van verdacht rekent de rechtbank verdachtes proceshouding mee. Verdachte heeft het recht te zwijgen, maar daarmee neemt hij geen verantwoordelijkheidvoor zijn daden en ontneemt hij zich de mogelijkheid om spijt te betuigen. Bovendien heeft verdachte de rechtbank de indruk gegeven dat de feiten hem volstrekt onverschillig laten.
Vooral dat laatste doet vrezen voor herhaling.
De rechtbank let op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 januari 2011, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat aan hem meermalen vrijheidsstraffen zijn opgelegd, ook al speelt dat een aantal jaren geleden.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Dit betekent dat aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. De rechtbank heeft hierbij uitdrukkelijk rekening gehouden met de proceshouding van verdachte, zijn forse strafblad en het feit dat de diefstallen zijn tenlastegelegd als twee feiten, maar dat verdachte in deze zaak tot negenmaal toe tot een diefstal is overgegaan. Het voorwaardelijke gedeelte dient als zogenaamde stok achter de deur, opdat verdachte zich niet nogmaals aan strafbare feiten schuldig zal maken.
7. Het beslag
7.1. De teruggave
Op verdachte is € 960,-- gevonden en op aanwijzing van een passante is een weggegooid bedrag van € 300,-- gevonden (6 x € 50,--), € 1.260,-- totaal.
Bij de pintransacties bij ING en de Rabobank was € 250,-- en € 1.000,-- weggenomen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan [aangever 1]/[bedrijf], dan wel aan de Rabobank, indien en voor zover de schade door de Rabobank is vergoed.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 2 primair:diefstal door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan [aangever 1]/[bedrijf] dan wel aan de Rabobank van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.250,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. M.J. Grapperhaus, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 maart 2011.