parketnummer: 16/601149-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2011
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 februari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: [aangever 1] en/of [bedrijf 1] (op gewelddadige wijze) heeft beroofd van mobiele telefoons en/of [aangever 1] heeft mishandeld;
feit 2: opzettelijk een bus van het [bedrijf 2] heeft vernield of beschadigd;
feit 3: [aangever 2] heeft bedreigd;
feit 4: opzettelijk kaarten en een auto heeft vernield.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vier ten laste gelegde feiten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de vier ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft er daarbij ten aanzien van de onder 1 t/m 3 ten laste gelegde feiten op gewezen dat de aangevers hebben verklaard dat de man riep: “waar is mijn zoon”, terwijl verdachte helemaal geen zoon heeft. Ook het opgegeven signalement van de dader voldoet niet aan het signalement van verdachte. Zo is verdachte met zijn 2 meter een stuk langer dan het door aangevers opgegeven signalement. Dat verdachte in de nabije omgeving van het ziekenhuis is aangehouden, is niet opmerkelijk omdat verdachte daar in de buurt woonachtig is.
De raadsman heeft er ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit op gewezen dat verdachte geen opzet heeft gehad op de vernieling. Weliswaar heeft getuige [getuige] tegenover de politie verklaard dat hij zag dat verdachte met opzet en kracht tegen een billboard sloeg, maar deze verklaring is zo overduidelijk door de politie in de mond gelegd van deze getuige, dat hieruit geen opzet kan blijken. Een leek op het gebied van het strafrecht spreekt immers niet van het met opzet en kracht slaan. Daarbij komt dat een getuige niet kan weten of iets met opzet gebeurt omdat hij niet in het hoofd de dader kan kijken. Het zou dus volgens de raadsman heel goed zo kunnen zijn geweest dat de kaartenstandaard is omgevallen omdat verdachte per ongeluk tegen een billboard is gelopen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen wat betreft de feiten 1 t/m 3
4.3.1.1. Het verhoor van aangever [aangever 1]
Op 12 november 2010 heeft aangever [aangever 1] tegenover de politie verklaard dat hij die afgelopen nacht werkzaam was als nachtportier bij het [bedrijf 1] te Utrecht, locatie Overvecht. Omstreeks 6.30 uur op voornoemde datum en locatie hoorde hij een man meerdere malen schreeuwen: “waar is mijn zoon”. Aangever zag vervolgens dat de man in zijn richting liep en dat deze man hem duwde. Tijdens het naar achteren lopen zag aangever dat de man met zijn tot vuist gebalde hand in de richting van zijn hoofd sloeg. Hierop voelde aangever direct een pijnscheut tegen zijn linker jukbeen. Aangever wilde de politie bellen en keek in de richting van zijn werkplek, alwaar zijn mobiele telefoon lag. Vervolgens zag hij dat de man zijn mobiele telefoon, de telefoon van de beveiliging en een mapje met sleutels pakte. Volgens aangever betrof het een blanke Nederlands sprekende kale man. De man had geen gezichtsbeharing en een lengte van ongeveer 1.90 meter. Door de verbalisant die de verklaring van aangever [aangever 1] heeft opgenomen, werd geconstateerd dat het linker jukbeen van aangever rood gekleurd was.
4.3.1.2. Het verhoor van aangever [aangever 2]
Dezelfde dag heeft aangever [aangever 2] tegenover de politie verklaard dat hij die ochtend als buschauffeur bij het [bedrijf 2] dienst deed op de buslijn tussen het Centraal Station te Utrecht en het [bedrijf 1] aan de Paranadreef te Utrecht. Toen hij die ochtend even voor het begin van zijn dienstijd kort na 6.30 uur in de bus zat aan de Paranadreef hoorde hij een harde klap op het raam aan de rechterzijde van de bus en zag hij een voor hem onbekende man naast de bus staan. Deze man hoorde hij schreeuwen en hij zag dat de man de rechterbuitenspiegel van de bus verdraaide. De man schreeuwde onder meer: “waar is mijn vader en waar is mijn zoon”. Ook hoorde hij de man schreeuwen: “jij komt zeker niet uit Houten, dat is maar goed ook anders maak ik je kapot en snijd ik je kop eraf”. Vervolgens zag deze aangever dat de man helemaal wild werd, dat de man aan de rechterspiegel ging hangen en dat de man deze spiegel van de bus aftrok. Deze spiegel werd vervolgens door de man tegen de voorruit van de bus gegooid, waardoor de voorruit beschadigd werd. Volgens deze aangever betrof het een blanke kale man. De man was ongeschoren en had een lengte van ongeveer 1.85 meter. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, was de man net weggelopen en zijn zij onmiddellijk achter de man aangegaan.
4.3.1.3. De bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten
Omstreeks 6.37 uur kwamen twee gealarmeerde verbalisanten ter plaatse op de Paranadreef ter hoogte van het busstation. Zij hoorden daar van een buschauffeur dat een man een rechterbuitenspiegel van een bus had vernield. De verbalisanten zagen een gedeelte van een buitenspiegel op de grond liggen. Deze buschauffeur gaf aan de verbalisanten het signalement van de dader: een blanke man, 2 meter, kaal hoofd en een tenger postuur. De man zou volgens de buschauffeur weg zijn gelopen in de richting van de Einsteindreef. Ter hoogte van de kruising van de Paranadreef met de Einsteindreef zagen de verbalisanten een man lopen die voldeed aan het opgegeven signalement. Omstreeks 6.40 uur werd verdachte aangehouden. Tijdens de veiligheidsfouillering werden bij verdachte twee telefoons aangetroffen, één van het merk Nokia en één van het merk Samsung. Op de achterzijde van de telefoon van het merk Nokia zat een sticker met de tekst: “[telefoonnummer]”. Uit onderzoek van de verbalisanten bleek dat deze telefoons terug te herleiden zijn naar de aangifte van dhr. [aangever 1].
4.3.1.4. De eigen waarneming met betrekking tot het signalement
Door voornoemde aangevers is een signalement van de dader gegeven. De rechtbank stelt vast dat deze signalementen niet zodanig afwijken van de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 14 februari 2011 dat aan door aangevers genoemde signalementen geen waarde kan worden gehecht. De signalementen kunnen dan ook als bewijs dienen.
4.3.1.5. Bewijsoverweging feit 1 t/m 3
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De aangevers geven beiden min of meer hetzelfde signalement op van de dader en horen beiden de dader schreeuwen om zijn zoon. De ter plaatse gekomen politie ziet vervolgens bij de bus een spiegel op de grond liggen, houdt zeer kort na de melding op basis van het signalement de verdachte in de directe nabijheid van de plaatsdelict aan en treft de onder 1 ten laste gelegde twee gestolen mobiele telefoons bij verdachte aan. Hier komt nog bij dat verdachte omtrent de aangetroffen mobiele telefoons geen enkele aannemelijke verklaring heeft afgelegd. Zo heeft hij ten overstaan van de verbalisanten verklaard dat hij een van de telefoons had gestolen van ene [naam], die hij was tegengekomen in de Amsterdamsestraatweg te Utrecht om daar vervolgens ter terechtzitting over te verklaren dat hij de telefoons een dag eerder op een grasveld in de buurt van het ziekenhuis had gevonden, hetgeen in strijd is met voornoemde bewijsmiddelen.
De vraag of er bij het onder 1 ten laste gelegde sprake is van een gekwalificeerde diefstal als bedoeld in artikel 312 Sr. dient naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord. De rechtbank acht namelijk een verband tussen het door verdachte uitgeoefende geweld en de diefstal niet aanwezig.
De verklaring van aangever [aangever 2] omtrent de onder 3 ten laste gelegde bedreiging vindt weliswaar niet in directe zin steun in andere bewijsmiddelen, maar de rechtbank acht dit feit toch wettig en overtuigend bewezen omdat de verklaring van deze aangever op andere belangrijke onderdelen wel wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Als gevolg hiervan wordt de gehele verklaring van deze aangever als betrouwbaar en waarheidsgetrouw gekwalificeerd en kan deze de bewezenverklaring dragen.
4.3.2. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen wat betreft feit 4
4.3.2.1. Het verhoor van aangever [aangever 3]
Op 10 november 2010 heeft aangever [aangever 3] tegenover de politie verklaard dat hij die dag werkzaam was in de winkel genaamd [bedrijf 3] aan de Potterstraat te Utrecht. Omstreeks 12.45 uur hoorde hij dat er man op agressieve toon al schreeuwend door de straat liep. Hierop zag aangever dat een man voorbij de winkel liep en dat er meteen een kaartenrek omviel. Dit kaartenrek kwam daarbij terecht tegen een voor de winkel geparkeerd staande auto, wat volgens aangever schade aan de auto veroorzaakte. De verdachte is vervolgens door aangever aangehouden en overgedragen aan de politie. Aangever heeft verklaard dat door de val van het kaartenrek enkele kaarten op de grond lagen en niet meer verkocht konden worden.
4.3.2.2. De bevindingen van verbalisanten m.b.t. de getuige [getuige]
De verklaring van aangever [aangever 3] vindt steun in de verklaring van [getuige] die ter plaatse tegen de politie heeft verklaard dat hij verdachte al schreeuwend hoorde aankomen en dat verdachte agressief op hem overkwam. Op het moment dat verdachte ter hoogte van de [bedrijf 3] was, zag hij dat verdachte met opzet en kracht tegen een billboard aansloeg, waarop het billboard tegen een kaartenrek en dit kaartenrek weer tegen een geparkeerde personenauto viel.
4.3.2.3. De bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten
Door de ter plaatse gekomen verbalisanten werd geconstateerd dat er schade was ontstaan aan de voor de winkel staande geparkeerde auto en werd ten overstaan van deze verbalisanten door [benadeelde 1], de eigenaar van deze auto, verklaard dat hij zag dat een man het rek met daarin kaarten omver sloeg. Doordat dit rek tegen zijn auto viel, ontstond er een klein deukje aan de rechterachterzijde boven de wielkast.
4.3.2.4. Bewijsoverweging feit 4
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde. De verklaring van aangever vindt immers steun in andere bewijsmiddelen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 november 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons, toebehorende aan [aangever 1] en/of [bedrijf 1],
op12 november 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [aangever 1] heeft geduwd tegen de borst en vervolgens heeft gestompt tegen een jukbeen waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
op 12 november 2010 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een buitenspiegel en een voorruit van een bus, toebehorende aan [bedrijf 2] heeft vernield en/of beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk
- aan die buitenspiegel te draaien en aan die buitenspiegel te hangen en
vervolgens die buitenspiegel van die bus te trekken en
- vervolgens die buitenspiegel tegen die voorruit te gooien;
op 12 november 2010 te Utrecht, [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] dreigend de woorden toegevoegd :
"[...] anders maak ik je kapot en snijd ik je kop eraf";
op 10 november 2010 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een aantal briefkaarten,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en een personenauto, toebehorende aan [benadeelde 1], heeft vernield en/of beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk
met kracht te slaan tegen een billboard, waardoor dit billboard is gevallen tegen voornoemde kaartenstandaard, waardoor vervolgens deze kaartenstandaard is gevallen tegen voornoemde
auto.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: diefstal en mishandeling;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4: opzettelijk en wederrechterlijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de 18 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
In de vroege ochtend van 12 november 2010 heeft verdachte in het [bedrijf 1] te Utrecht een nachtportier mishandeld en hem vervolgens bestolen van twee telefoons. Na deze daad heeft verdachte een bij het ziekenhuis in de buurt staande bus vernield en de in de bus aanwezige buschauffeur ernstig bedreigd. Verdachte had zich twee dagen eerder ook al schuldig gemaakt aan het vernielen en beschadigen van andermans goederen.
De verdachte heeft bij deze feiten niet alleen de nachtportier en de buschauffeur angst aangejaagd, maar bij alle feiten ook aangetoond geen enkel respect te hebben voor zowel de lichamelijke integriteit van andere personen als voor andermans eigendommen. De rechtbank vindt het bovendien onaanvaardbaar dat verdachte juist personen die diensten verlenen aan het publiek op een dergelijke gewelddadige wijze heeft bejegend. De slachtoffers hadden gelukkigerwijs wel door dat verdachte in een verwarde toestand tot zijn daden is gekomen en hij niet met een vooropgezet plan op hen voorzien had.
De rechtbank heeft gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden voor soortgelijke feiten is veroordeeld en ook voor soortgelijke feiten transacties heeft betaald.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d. 27 december 2010, opgemaakt door A. van der Wilt, reclasseringswerker. Dit advies houdt -zakelijk weergeven- in dat verdachte verslaafd is aan cocaïne, heroïne, alcohol en benzodiazepines. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Naast voornoemde verslavingsproblematiek kampt verdachte met een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en borderline trekken. Deze stoornissen komen naar voren uit een door de reclassering aangehaald rapport van psychiater Gerritsen d.d. 30 januari 2010.
Verdachte gaf bij de reclassering aan dat hij op eigen kracht abstinent zou kunnen blijven. Later liet hij echter weten open te staan voor een behandeling bij De Hoop. Een eerdere behandeling in april 2010 bij FPA Roosenburg is niet van de grond gekomen omdat verdachte het na korte tijd voor gezien hield en tegen het onderliggende vonnis hoger beroep aantekende. Door de reclassering is inmiddels een nieuwe indicatie bij het IFZ aangevraagd, waarbij is aangegeven dat de voorkeur van verdachte uitgaat naar een opname bij De Hoop of een soortgelijke instelling. De reclassering adviseert dan ook aan verdachte -kort gezegd- een meldingsgebod op te leggen en hem te verplichten om zich te laten behandelen in een intramurale inrichting of in de (forensische) verslavingszorg.
Ter terechtzitting van 14 februari 2011 is besproken dat verdachte op 7 maart 2011 een intake heeft bij De Hoop. Volgens de officier van justitie, die hierover overleg heeft gehad, is het verkrijgen van een indicatie voor De Hoop geen probleem als de intake positief verloopt. De Hoop lijkt een passende instelling voor verdachte te zijn. Volgens de officier is een opname van verdachte in De Hoop of een vergelijkbare kliniek noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. Verdachte is het hiermee eens en zou zo spoedig mogelijk met het traject bij De Hoop willen beginnen. Hij wil van zijn verslavingen afkomen en houdt er rekening mee dat de klinische behandeling bij De Hoop tenminste een jaar in beslag zal nemen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het met het oog op het recidiverisico van groot belang is dat verdachte ook daadwerkelijk de door de reclassering geadviseerde behandeling ondergaat. Gelet op het inmiddels in gang gezette traject startende met de intake op 7 maart 2011, de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte waaruit zijn motivatie voor een behandeling bij De Hoop spreekt en wetende dat deze naar verwachting minimaal één jaar in beslag zal nemen, komt de rechtbank tot de hierna te noemen straf die het mogelijk maakt dat verdachte ook daadwerkelijk een klinische behandeling kan ondergaan bij De Hoop of een soortgelijke instelling. De rechtbank spreekt daarbij de verwachting uit dat het op de ter terechtzitting naar voren gekomen intakegesprek bij De Hoop alsnog plaats kan vinden op 7 maart 2011.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf als bijzondere voorwaarde
-kort gezegd- verplicht reclasseringscontact en een verplichte opname en behandeling bij De Hoop of een soortgelijke instelling.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 300, 310, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal en mishandeling;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4: opzettelijk en wederrechterlijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan;
* de verplichting dat verdachte zich zal laten opnemen en behandelen bij de GGZ-instelling De Hoop te Dordrecht, dan wel laat behandelen in een soortgelijke intramurale inrichting voor (forensische) verslavingszorg, voor de duur van één jaar of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met Centrum Maliebaan wenselijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op de voorlopige hechtenis met ingang van de dag dat deze gelijk is aan de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 februari 2011
Mrs. Z.J. Oosting en J.P. Killian zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.