parketnummer: 16/711938-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 februari 2011
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met (een) ander(en) [aangever 1] op gewelddadige wijze heeft beroofd van onder meer haar tas;
feit 2 primair: samen met (een) ander(en) [aangever 2] op gewelddadige wijze heeft beroofd van onder meer haar tas;
feit 2 subsidiair: een mobiele telefoon van [aangever 2] heeft geheeld;
feit 3: samen met (een) ander(en) een geldbedrag heeft gestolen van [aangever 2], door met haar pinpas een geldbedrag op te nemen;
feit 4: een mobiele telefoon heeft geheeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat het door [aangever 1] opgegeven signalement veel te algemeen is. Ook kan zijns inziens uit het telefoongesprek van 8 september 2010 niet worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij een beroving van een prostituee. Allereerst staat immers niet vast dat het verdachte is geweest die deelnam aan voornoemd telefoongesprek. Ten tweede kan niet worden vastgesteld waar de deelnemers aan het gesprek zich bevonden en ten derde kan uit het gesprek net zo goed worden afgeleid dat een van de deelnemers aan dat gesprek bijvoorbeeld bij een prostituee is geweest of zich schuldig heeft gemaakt aan een fietsendiefstal. Bovendien heeft aangeefster verdachte bij een Foslo-confrontatie niet herkend. Dat uit een afgeluisterd gesprek in Eikenstein blijkt dat er gesproken is over een [verdachte], die door een hoer geslagen is met een paraplu, wil volgens de raadsman nog niet zeggen dat het om verdachte gaat, omdat [naam] een zeer veel voorkomende naam is.
Voor zover tapresultaten uit het ESMEE-onderzoek worden gebruikt zijn deze onrechtmatig verkregen.
Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit is er volgens de raadsman geen enkel bewijs voorhanden. Het door de aangeefster opgegeven signalement is te algemeen en haar telefoon wordt ruim anderhalve maand later in de slaapkamer van verdachte aangetroffen. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte deze telefoon, evenals de telefoon genoemd onder het vierde ten laste gelegde feit, heeft gekocht en dat hij niet wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Nu er ten aanzien van het tweede ten laste gelegde geen bewijs voorhanden is kan ook het derde ten laste gelegde feit niet bewezen worden, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen wat betreft feit 1
4.3.1.1. Het verhoor van aangeefster [aangever 1]
Op 8 september 2010 heeft [aangever 1] tegenover de politie verklaard dat zij die dag aan het werk was als prostituee op het Zandpad te Utrecht. Omstreeks 19.45 uur is zij gestopt met werken en naar huis gelopen. Op de Marnixbrug te Utrecht passeerde haar een scooter met twee jongens, waarvan de achterste naar haar keek en vervolgens achter zich. Toen zij ter hoogte van de Van Hoornekade liep hoorde zij plotseling achter zich weer een scooter aan komen rijden. Aangeefster zag en voelde dat deze scooter tussen haar en de gevels van de woningen in kwam rijden. Zij werd als het ware opzij geduwd. De opzittende (de rechtbank begrijpt: de achterop-zittende) van de scooter pakte vervolgens haar handtas vast en aangeefster voelde dat hij aan deze tas trok. In deze tas bevonden zich blijkens de goederenbijlage onder meer een portemonnaie, een telefoon (merk Lg Ke 750) en een accu (merk Samsung). Met een paraplu die zij op dat moment in haar handen had sloeg zij de jongen. Hierop kreeg ze een harde klap van de achterste jongen op haar achterhoofd en heeft ze haar tas losgelaten. De aangeefster heeft voorts een beschrijving gegeven van de daders, onder meer: Bestuurder Marrokkaanse afkomst, tussen 15 en 18 jaar oud, kort opgeschoren haar aan zijkant met krullen van ongeveer 5 cm bovenop; opzittende: Marokkaanse afkomst, tussen 15 en 18 jaar oud. Het feit is volgens haar gepleegd tussen 20.00 en 20.05 uur.
4.3.1.2. Het telefoongesprek op 8 september 2010 om 20.05 uur
Op 8 september 2010 om 20.05 uur heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. In dit gespek wordt onder meer het volgende gezegd ([naam] wordt gebruikt als aanduiding voor [telefoonnummer]; [naam] als aanduiding voor [telefoonnummer]):
[naam]:ehh wacht, we zijn daar bij ding. heh! We hebben een andere gezien. We gaan nog een doen
[naam]: heb je van net gedaan of niet?
[naam]: Ja we gaan nog eentje
[naam]: maar van net, hebben jullie die gegaan of niet?
[naam]: Ik heb die gedaan, klaar
[naam]: zweer het op Allah?
[naam]: Ik zweer het
[naam]: en die andere, waar is die andere dan?
[naam]: rij dan naar ding. Snel, doe hem zelfmi op die ehh rooie pad, rooie pad, bij Marokkaanse buurt (fon), ga maar (spreekt gehaast)
[naam]: welke rooie pad?
[naam]: Hij weet rooie pad, Marokkaanse buurt, hij weet, hij weet
[naam]: Marokkaanse buurt
4.3.1.3. Het telefoonnummer [telefoonnummer] en de relatie met verdachte en met [medeverdachte 1] en de bijnamen van verdachte
Een proces-verbaal van relaas houdt in dat een simkaart-verpakking, behorend bij telefoonnummer [telefoonnummer] in de slaapkamer van verdachte in beslag is genomen.
Op 30 augustus 2010 om 15.46 uur heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen telefoonnummer [telefoonnummer] en de politie Utrecht, waarbij de beller met genoemd nummer zich bekend maakt als [verdachte] en aangeeft dat hij bereikbaar is op het nummer waar hij op dat moment mee belt.
In de telefoon van [medeverdachte 1] is opgenomen de naam [naam]met het nummer [telefoonnummer].
Verdachte heeft onder meer de volgende bijnamen: [naam].
In de telefoon van [betrokkene 1], is opgenomen de naam “[naam]” met het nummer [telefoonnummer] en de naam [naam] met nummer [telefoonnummer].
4.3.1.4. Het opgenomen gesprek in Jeugdinrichting Eikenstein te Zeist
Op 10 september 2010 tussen circa 10.00 uur en 12.00 uur vond er een gesprek plaats in de PIJ Eikenstein te Zeist. Dit gesprek vond plaats tussen de gedetineerde [medeverdachte 1] en een drietal van zijn bezoekers ([betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4]). Dit gesprek is door de politie opgenomen. In dit gesprek zegt [betrokkene 3] onder andere: “Euh [medeverdachte 1] hij kreeg klap met paraplu van een hoer hij zei tegen hem puta madre (kut van je moeder)! Tak ! sloeg hem. Eentje..eug..twee..werden gedaan zeg maar twee eentje bij Daheb bij die lange weg richting Julianapark..daar woont hoertje en die hoertje zij hebben haar geobserveerd ze legt altijd sleutel van die huis legt ze onder zo?n steen voor haar deur..haar geobserveerd..ewa ze volgde haar vanuit de rooi brug…zijn ze eerst…gaan maken in de buurt ze wisten waar ze uiteindelijk toch uitkwam..in ieder geval toen je weet toch..bij daar om de hoekje.gingen ze haar achterna..toen ze ineens wilde trekken..had ze paraplu..toevallig..pam ze zegt puta madre..
4.3.1.5. De eigen waarneming met betrekking tot het signalement
Door aangeefster [aangever 1] is een signalement van de daders gegeven. De rechtbank stelt daarbij vast dat de signalementen niet in strijd zijn met de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 31 januari 2011.
4.3.1.6. Observaties op 9 en 11 september 2010
Op 9 september 2010 werd door een verbalisant -die met een speciale opdracht naar het Zandpad is gestuurd omdat in de directe omgeving berovingen hadden plaatsgevonden- geconstateerd dat twee lichtgetinte jongemannen een jongen en een meisje in de gaten houden. Deze lichtgetinte mannen die samen op een scooter zitten werden door de verbalisant herkend als verdachte en zijn broer [betrokkene 5] .
Op 11 september 2010 omstreeks 19.00 uur werd door een verbalisant waargenomen dat twee dames in donkere kleding de Marnixbrug opliepen.
De verbalisant krijgt voorts de melding dat twee jongens op een scooter, vermoedelijk van Marokkaanse afkomst, veel aandacht hadden voor de twee dames. De bestuurder was in het donker gekleed, en droeg een zonnebril, de bijrijder was gekleed in donker shirt en witte broek.
De verbalisant neemt vervolgens een scooter met 2 personen met hetzelfde signalement waar bij de Laan van Chartroise. Deze gaat rijden op het moment dat bus 36, waarin de twee dames zijn gestapt de scooter passeert. Telkens als de bus stopt bij een halte stopt ook de scooter op een afstand van 50 meter. Dit gebeurde 4 keer. Ook stopt de scooter als de bus een bocht niet kan maken en rijdt weer verder als de bus zijn weg kan vervolgen. Het kenteken van de scooter is [kenteken].
Omstreeks 20.30 uur krijgt verbalisant de informatie dat de eerder genoemde scooter (inmiddels met de jongen met de lichte broek als bestuurder) wederom op de Marnixbrug heen en weer rijdt met opnieuw veel aandacht voor een dame die vanaf het Zandpad op de Marnixbrug gaat.
Op 11 september 2010 omstreeks 20.55 uur zijn twee jongens, die op een snorfiets met kenteken [kenteken] reden, aangehouden op het Zandpad, op de kruising met de oprit naar de Marnixlaan. Een van de jongens op de scooter bleek verdachte te zijn.
Op 11 september 2010 stond de scooter met genoemd kenteken op naam van verdachte.
4.3.1.7. Feiten van algemene bekendheid
De raamprostitutie in Utrecht vindt voornamelijk plaats langs de Vecht aan het Zandpad, ook bekend als de Rode Brug.(http://nl.wikipedia.org/wiki/Prostitutie_in_Utrecht)
Bewijsoverweging wat betreft feit 1
De rechtbank acht gelet op de vorenstaande verklaringen en bevindingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte deelnemer was aan het gesprek op 8 september 2010: hij heeft het nummer [telefoonnummer] voor en na die datum gebruikt, terwijl de Sim kaart op zijn kamer is aangetroffen en terwijl in telefoons van anderen zijn (bij)naam voorkomt met dit nummer.
De vermelding in de telefoon van [medeverdachte 1] betekent dat verdachte een bekende van hem is.
Uit het gesprek in Eikenstein kan worden afgeleid dat dit gaat over een aan [medeverdachte 1] bekende [verdachte] (en niet over [medeverdachte 1] zelf, zoals de raadsman suggereert, die was al voor 8 september 2010 in verzekering gesteld ).
Dat beperkt de verzameling van personen met de naam [verdachte] zodanig dat uit het meergenoemde telefoongesprek, in samenhang met de waarnemingen op 9 en 11 september 2010 kan worden afgeleid dat verdachte een van degenen was die op 8 september 2010, iets voor 20.05 uur, [aangever 1] heeft beroofd.
Dat [aangever 1] hem niet heeft herkend doet daaraan niet af, nu zij verdachte gelet op de hectiek van die beroving slechts zeer kort heeft waargenomen, terwijl haar aandacht gericht was op iets anders (de verdediging).
Het verweer van de raadsman dat het afluisteren van telefoons in het Esmee onderzoek onrechtmatig is geschied behoeft geen bespreking, nu slechts de resultaten van het afluisteren in het onderzoek “09NOORD”worden gebruikt voor het bewijs.
4.3.2. Vrijspraakoverweging feit 2 primair en 3
De rechtbank is van oordeel dat blijkens de aangifte van [aangever 2] de manier van beroven (modus operandi) vrijwel identiek is geweest als bij het hiervoor bewezenverklaarde feit. Ook sluit het door haar opgegeven signalement van de daders verdachte niet uit en is verdachte blijkens de hiervoor genoemde observaties bijzonder geïnteresseerd in het Zandpad verlatende prostituees. [aangever 2]’s telefoon is bovendien op verdachtes slaapkamer aangetroffen.
Deze hiervoor genoemde aanwijzingen in de richting van verdachte zijn echter, in het bijzonder gelet op het tijdverloop tussen die overval en het aantreffen van de telefoon, te mager om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beroving van [aangever 2].
In het dossier bevinden zich immers ook aanwijzingen dat leden van zijn kennissenkring zich met soortgelijke feiten bezighouden.
Nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [aangever 2] heeft beroofd van haar tas kan in het verlengde hiervan ook niet bewezen worden dat verdachte even na deze beroving met haar pinpas geld heeft opgenomen. Van deze opname zijn bovendien geen beelden voorhanden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3.3. De feiten, blijkend uit de bewijsmiddelen wat betreft feit 2 subsidiair en feit 4
4.3.3.1. Het verhoor van aangeefster [aangever 2]
Op 30 augustus 2010 heeft [aangever 2] tegenover de politie verklaard dat zij die dag op gewelddadige wijze is beroofd van haar tas. In deze tas zat onder meer een groene Nokia GSM. Later heeft zij verklaard dat het geen groene telefoon betreft, maar dat deze bronskleurig is. Ook heeft zij een garantiebewijs overgelegd met daarop het imeinummer van de telefoon. Wanneer de telefoon aangezet wordt verschijnt er volgens aangeefster een foto van een klein wit hondje in beeld. Deze foto is door aangeefster geplaatst op het toestel.
4.3.3.2. Het aantreffen van de telefoon in de slaapkamer van verdachte
Tijdens een doorzoeking op 18 oktober 2010 in de woning aan de [adres] I werd in de slaapkamer van verdachte voornoemde telefoon aangetroffen. Bij het aanzetten van deze telefoon verscheen een klein wit hondje in het beeldscherm.
4.3.3.3. Het verhoor van aangeefster [aangever 3]
Op 23 augustus 2010 heeft [aangever 3] tegenover de politie verklaard dat haar tas die dag uit haar auto is gestolen. In deze tas zat onder andere een telefoon van het merk HTC.
4.3.3.4 Het onderzoek naar de mobiele telefoon HTC
Uit onderzoek bleek dat de voornoemde mobiele telefoon op 10 september 2010 in gebruik te zijn genomen met een telefoonnummer op naam van [betrokkene 6].
Een HTC zoals gestolen van [aangever 3] heeft een nieuwwaarde tussen de € 348,- en € 399,-.
4.3.3.5. De verklaring van [betrokkene 6]
[betrokkene 6] verklaarde tegenover de politie dat zij in de maand september 2010 met haar gezin op bezoek was geweest bij haar ouders in Utrecht. Haar 12-jarige zoon heeft toen de bewuste telefoon gekregen van [verdachte], zijnde verdachte.
4.3.4. Bewijsoverweging wat betreft feit 2 subsidiair en feit 4
De rechtbank ziet onvoldoende bewijs dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de twee telefoons wist dat deze gestolen waren en zal verdachte daarom vrijspreken van opzetheling.
Opvallend in dit kader is dat bij de Nokia tijdens het aanzetten van de telefoon een wit hondje in het beeldscherm verscheen, hetgeen een andere voorafgaande bezitter doet vermoeden. De aan zijn neefje geschonken HTC heeft een nieuwwaarde tussen de € 348,- en € 399,-, terwijl die schenking duidt op een veel geringere waarde voor verdachte.
De foto op de Nokia en de kennelijk lage prijs van de HTC bij verkrijging hadden voor de verdachte aanleiding moeten zijn tot onderzoek naar de herkomst. Verdachte heeft omtrent de herkomst van deze telefoons geen enkele verklaring afgelegd. Derhalve is niet aannemelijk dat hij enig onderzoek heeft ingesteld naar de herkomst van deze telefoons.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de genoemde telefoons redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 08 september 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een handtas (met inhoud, te weten onder meer een portemonnee en een mobiele
telefoon (merk LG) en een accu (merk Samsung), toebehorende aan [aangever 1],, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor gemakkelijk te maken, welk geweld
hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader:
- gezeten op een rijdende scooter die [aangever 1] met behulp van een scooter
opzij hebben geduwd/gedwongen en
- vervolgens de handtas van die [aangever 1] hebben vastgepakt en met
kracht aan die handtas hebben getrokken en
- vervolgens die [aangever 1] een klap op het achterhoofd heeft gegeven;
in of omstreeks de periode van 30 augustus 2010 tot en met 16 oktober 2010
te Utrecht, een mobiele telefoon (merk Nokia), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die telefoon redelijkerwijze had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
in de periode van 23 augustus 2010 tot en met 1 december 2010
te Utrecht, een mobiele telefoon (merk HTC) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij van het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon redelijkerwijze had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee verenigde personen;
feiten 2 subsidiair en 4: telkens schuldheling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman gewezen op de LOVS uitgangspunten, die bij een tasjesroof een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken noemen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen geweldadige beroving. Het slachtoffer was na haar werk als prostituee aan het Zandpad te Utrecht op weg naar haar huis.Verdachte en zijn mededader zijn haar, rijdend op een scooter genaderd en hebben het slachtoffer met geweld beroofd van haar handtas. Zo hebben zij het slachtoffer onder meer een klap op het achterhoofd gegeven.
Deze gewelddadige beroving moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. Kennelijk heeft verdachte zich bij het plegen van deze beroving enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin en geen enkel oog gehad voor hetgeen hij het slachtoffer aandoet.
Dat een gewelddadige beroving, zomaar midden op straat heeft plaatsgevonden, heeft bovendien tot gevolg dat het gevoel van onveiligheid en onrust in de samenleving in het algemeen toeneemt. De verdachte heeft bewust een kwetsbare vrouw, een prostituee, als slachtoffer uitgezocht. In dit specifieke geval is dan ook met name de prostituees werkzaam op voornoemd Zandpad angst aangejaagd.
Dit werd ook ter terechtzitting door de officier van justitie bevestigd met de mededeling dat in er in een periode van anderhalve maand negen soortgelijke overvallen hebben plaatsgevonden op prostituees rond het Zandpad te Utrecht en de verhuurder van de voor prostitutie bedoelde ruimtes aan het Zandpad in dit kader diverse maatregelen heeft moeten treffen om het aantal overvallen aldaar terug te dringen.
De rechtbank rekent verdachte deze gewelddadige beroving zwaar aan. Een dergelijk feit rechtvaardigt zeker een vrijheidsbenemende straf.
Voorts heeft verdacht door de heling van twee mobiele telefoons bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt van gestolen voorwerpen.
In het nadeel van verdacht rekent de rechtbank ook verdachtes proceshouding mee. Verdachte heeft het recht te zwijgen, maar daarmee ontneemt hij zichzelf de mogelijkheid zich te verantwoorden voor zijn daden en spijt te betuigen.
De rechtbank let op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat aan hem meermalen vrijheidsstraffen zijn opgelegd.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van een reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d 17 januari 2011, opgemaakt door dhr. H. van Benthem, reclasseringswerker. Dit advies houdt -zakelijk weergeven- in dat verdachte ten gevolge van een verstandelijke beperking en meervoudige psychosociale problematiek keer op keer in aanraking komt met politie en justitie. Een rapport uit 2006 van de Raad voor de Kinderbescherming houdt in dat verdachte weinig inzicht heeft in zijn eigen gedrag en dat hij een IQ zou hebben van minder dan 80. Omdat betrokkene nu weigert om met de reclassering in gesprek te gaan en hij heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek door een forensisch psycholoog kan de reclassering geen advies uitbrengen. De reclassering onthoudt zich van advies over een sanctie omdat er geen goed beeld van betrokkene is, geen zicht is op gevaarrisico’s en omdat de verwachting is dat betrokkene zich niet zal houden aan afspraken met de reclassering. De reclassering denkt dat een observatieperiode in het Pieter Baan Centrum meer zicht zal geven op het verband tussen recidive, eventuele gediagnosticeerde problematiek dan wel de verstandelijke beperking van betrokkene. De kans bestaat echter dat betrokkene ook daaraan niet zal meewerken.
De rechtbank ziet geen aanleiding verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum, omdat verdachte nergens aan wil meewerken.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 9 maanden passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank acht immers anders dan de officier van justitie niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de geweldige beroving van [aangever 2] en de diefstal met de bankpas van voornoemde [aangever 2].
De straf moet echter substantieel hoger zijn dan het door de raadsman aangehaalde uitgangspunt van het LOVS, dat ziet op een tasjesroof met verbaal geweld of het enkele losrukken van de tas.
Er is hier immers sprake van meer geweld, een fors strafblad, een negatieve proceshouding en meer feiten dan alleen deze straatroof.
7. Het beslag
7.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte.
7.2. De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [aangever 2], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 310, 312, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee verenigde personen;
feiten 2 subsidiair en 4: telkens schuldheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd onder 1 t/m 10 en 12 t/m 14;
- gelast de teruggave aan [aangever 2] van het voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd onder 11.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. I. Bruna en mr. J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 februari 2011.
Mr. Schwillens is buiten staat mede te ondertekenen.