ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0194

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282296 - HA ZA 10-394
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurslid voor verduistering van verenigingseigendommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 juni 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Vereniging van Appartementseigenaren en een gedaagde, die als bestuurslid en penningmeester van de vereniging fungeerde. De gedaagde, die inmiddels gescheiden leeft van haar echtgenoot, werd beschuldigd van verduistering van geld van de vereniging door middel van een aan haar verstrekte bankpas. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was op grond van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat bestuurders een behoorlijke vervulling van hun taak moeten waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde, ondanks haar beweringen over mishandeling door haar echtgenoot, een ernstig verwijt te maken viel omdat zij naliet de vereniging op de hoogte te stellen van het misbruik van de bankpas door haar echtgenoot. Hierdoor had de vereniging niet de kans om de bankpas te blokkeren en verdere schade te voorkomen. De rechtbank wees de vordering tot terugbetaling van een bedrag van EUR 19.660,25 toe, evenals een bedrag van EUR 3.267,36 voor achterstallige bijdragen aan de vereniging. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op EUR 2.112,43 werden begroot. Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuursleden en de noodzaak om adequaat te handelen bij misbruik van verenigingseigendommen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 282296 / HA ZA 10-394
Vonnis van 15 juni 2011
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VAN APPARTEMENTSEIGENAARS [adres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. M.A.J. Heijnen te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. M.M. Dezfouli te Utrecht.
Partijen zullen hierna VvE [adres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2011;
- de akte uitlating vermeerdering van de gronden van de vordering door [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In haar bovengenoemde tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gewijzigde grondslag van de vordering. Kort gezegd stelt VvE [adres] dat [gedaagde] als bestuurslid (en penningmeester) van VvE [adres] onzorgvuldig met de haar ter beschikking gestelde bankpas van de vereniging is omgegaan en daarom onrechtmatig ten opzichte van haar heeft gehandeld.
2.2. Primair stelt [gedaagde] dat het in strijd met een goede procesorde is dat VvE [adres] de grondslag van haar vordering na de comparitie wijzigt. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat haar geen verwijt te maken valt dat haar echtgenoot [echtgenoot gedaagde] gelden met de aan VvE [adres] toebehorende bankpas heeft opgenomen.
2.3. Het staat VvE [adres] ingevolge artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.) vrij de gronden van haar eis te veranderen, zolang nog geen eindvonnis is gewezen. Gelet op het feit dat [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk over deze wijziging uit te laten en gesteld noch anderszins gebleken is dat sprake is van een onredelijke vertraging van het geding, gaat de rechtbank aan het primaire verweer van [gedaagde] voorbij.
2.4. Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, stelt VvE [adres] dat [gedaagde] de bankpas had moeten laten blokkeren of moeten vernietigen toen bleek dat [echtgenoot gedaagde] daarmee geld opnam.
[gedaagde] voert aan dat haar geen verwijt te maken valt dat [echtgenoot gedaagde] misbruik heeft gemaakt van de bankpas van VvE [adres]. Zij stelt daartoe dat zij meermalen het slachtoffer is geworden van fysiek en verbaal geweld van [echtgenoot gedaagde]. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] in dit licht reeds toegelicht dat [echtgenoot gedaagde] haar in elkaar sloeg telkens wanneer zij het pasje terugvroeg. Ook stelt zij dat [echtgenoot gedaagde] heeft gedreigd de kinderen iets aan te doen als zij de bankpas zou blokkeren.
2.5. Met haar stelling dat [gedaagde] als bestuurslid onzorgvuldig met de haar ter beschikking gestelde bankpas in omgegaan, heeft VvE [adres] kennelijk het oog op artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dit artikel is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor aansprakelijkheid jegens de rechtspersoon op de voet van deze bepaling is noodzakelijk dat de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.6. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] er zorg voor had moeten dragen dat de bankpas die zij in haar hoedanigheid van bestuurslid van VvE [adres] onder zich had, niet gebruikt zou worden voor het doen van geldopnamen door haar echtgenoot. Deze verplichting kan onder meer inhouden dat [gedaagde] de bankpas had moeten blokkeren toen zij wist dat [echtgenoot gedaagde] deze pas gebruikte voor het doen van geldopnamen te eigen bate. Niet in geschil is dat [gedaagde] dit gebruik van de pas door [echtgenoot gedaagde] niet heeft verhinderd, zodat zij tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht ten opzichte van VvE [adres] en onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
2.7. Van aansprakelijkheid ten opzichte van VvE [adres] is evenwel pas sprake als [gedaagde] ook een ernstig verwijt te maken valt. Volgens haar is daarvan geen sprake, omdat [echtgenoot gedaagde] haar mishandelde wanneer zij de bankpas terugvroeg en dreigde de kinderen iets aan te doen als zij de bankpas zou blokkeren. Hoewel de rechtbank beseft hoe zwaar deze situatie voor [gedaagde] geweest moet zijn, had zij VvE [adres] op de hoogte behoren te stellen van het misbruik van de bankpas door [echtgenoot gedaagde], zodat VvE [adres] de pas had kunnen laten blokkeren. Dit heeft zij nagelaten.
Verder had [gedaagde] naar bijvoorbeeld een opvanghuis kunnen gaan, zoals VvE [adres] ook tijdens de comparitie heeft aangevoerd, om een einde aan de mishandelingen en bedreigingen te maken en de bankpas zelf te laten blokkeren. Door niet voor deze optie te kiezen, hetgeen [gedaagde] overigens vrij staat, heeft zij de situatie gehandhaafd waarin [echtgenoot gedaagde] misbruik van de bankpas kon maken.
Tot slot wijst de rechtbank erop dat het verweer van [gedaagde] alleen betrekking heeft op het niet teruggeven van de bankpas door [echtgenoot gedaagde]. Zij heeft niet gesteld (noch is anderszins gebleken) dat [echtgenoot gedaagde] bankpas ook onder bedreiging of na mishandeling heeft verkregen of dat hij de pas heimelijk uit [gedaagde]s macht heeft genomen, zodat daarin geen rechtvaardigingsgrond kan worden gevonden.
2.8. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] – mede gelet op haar verantwoordelijkheid als bestuurslid en in het bijzonder als penningmeester – een ernstig verwijt te maken valt als bedoeld in artikel 2:9 BW. Dit betekent dat de vordering tot terugbetaling van EUR 19.660,25 zal worden toegewezen.
Hierbij merkt de rechtbank het volgende op. Niet in geschil is dat [echtgenoot gedaagde] met VvE [adres] een afbetalingsregeling heeft getroffen met betrekking tot het in deze procedure door VvE [adres] van [gedaagde] gevorderde bedrag. Op grond van deze regeling betaalt hij maandelijks een bedrag van EUR 75,- aan VvE [adres] af. Gelet hierop moeten de bedragen die [echtgenoot gedaagde] heeft betaald en nog zal betalen, in mindering worden gebracht op hetgeen waartoe [gedaagde] in deze procedure in verband met de verduistering wordt veroordeeld.
2.9. Hoewel de raadsman van [gedaagde] [echtgenoot gedaagde] niet in vrijwaring heeft opgeroepen, voegt de rechtbank voor de volledigheid het volgende toe. Als de verduistering van de aan VvE [adres] toebehorende gelden heeft plaatsgevonden op de manier zoals door [gedaagde] is gesteld, dan ligt het voor de hand dat zij een vordering op [echtgenoot gedaagde] heeft.
2.10. VvE [adres] vordert de wettelijke rente over het verduisterde bedrag vanaf 23 maart 2009. Hoewel [gedaagde] hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering niet volledig worden toegewezen. In haar brief van 23 maart 2009 sommeert VvE [adres] [gedaagde] het verduisterde bedrag binnen acht dagen terug te betalen. Vervolgens sommeert zij in haar brief van 7 april 2009 [gedaagde] opnieuw dit bedrag binnen acht dagen (dus uiterlijk 15 april 2009) te betalen. Door deze nieuwe sommatie is naar het oordeel van de rechtbank het fatale karakter van de brief van 23 maart 2009 komen te vervallen, zodat de wettelijke rente over het verduisterde bedrag zal worden toegewezen vanaf 15 april 2009.
Achterstallige bijdrage
2.11. In r.o. 4.9 van haar tussenvonnis van 24 november 2010 heeft de rechtbank al geoordeeld dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van EUR 3.267,36 ter zake van de achterstallige bijdrage aan VvE [adres].
2.12. De door VvE [adres] gevorderde wettelijke rente heeft ook betrekking op de achterstallige bijdrage. Ook hiertegen heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Gesteld noch gebleken is evenwel dat VvE [adres] [gedaagde] heeft aangemaand dit bedrag te betalen, zodat de wettelijke rente over de achterstallige bijdrage zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
Proceskosten
2.13. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VvE [adres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 94,93
- griffierecht 570,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.112,43
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] aan VvE [adres] te betalen een bedrag van EUR 19.660,25 (negentienduizend zeshonderd en zestig euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 15 april 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde] aan VvE [adres] te betalen een bedrag van EUR 3.267,36 (drieduizend tweehonderd en zevenenzestig euro en zesendertig eurocent) ter zake van achterstallige bijdrage, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 februari 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van VvE [adres] tot op heden begroot op EUR 2.112,43,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.?