ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9895
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot betaling van hoofdsom en proceskosten in civiele zaak
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 22 juni 2011, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde. Eiseres vorderde een bedrag van € 523,92 van gedaagde, bestaande uit een hoofdsom van € 346,24, rente en buitengerechtelijke incassokosten. Eiseres stelde dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van een overeenkomst door het openstaande bedrag niet te betalen, ondanks meerdere sommaties. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er sprake was van een dubbele levering van identieke pakketten, waarbij hij het tweede pakket volgens instructies van eiseres had teruggestuurd.
Tijdens de comparitie op 25 mei 2011 was gedaagde niet verschenen, en de kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres twee identieke pakketten had geleverd. De kantonrechter oordeelde dat het risico van het niet ontvangen van het tweede pakket voor rekening van eiseres diende te blijven, aangezien het antwoordnummer voor retourzending door eiseres zelf was opgegeven. Bovendien had eiseres pas een jaar na de levering een factuur gestuurd, wat de aannemelijkheid van gedaagdes stelling versterkte dat hij niet de intentie had om twee pakketten te bestellen.
De kantonrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen en geoordeeld dat gedaagde niet aansprakelijk was voor de kosten. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser bij het correct afhandelen van retourzendingen en de noodzaak voor duidelijke communicatie over leveringen.