parketnummer: 16/600220-11; 16/610610-07 (vordering tot tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2011
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, te Nieuwegein.
Raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 25 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 in Doorn samen met een ander een hoeveelheid koper heeft gestolen.
Feit 2: in de periode van 12 februari 2011 tot en met 14 februari 2011 in Zeist een golfkar en jerrycans met benzine heeft gestolen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is voor de rechtbank om tot een veroordeling te kunnen komen.
Wel heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 betoogd, dat vrijgesproken dient te worden van het medeplegen nu de beoogde medepleger heeft ontkend bij het feit betrokken te zijn geweest en het bewijs hiervoor dus uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezen verklaring van zowel feit 1 als feit 2 te kunnen komen.
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat tussen 25 februari 2011 en 28 februari 2011 verschillende koperen goederen zijn weggenomen van zijn, in aanbouw zijnde, woning te Doorn. Om het bouwterrein waarop de woning gelegen is, staat een hekwerk. Er was een gat in het hekwerk gemaakt. Een gedeelte van het hekwerk was losgebroken en hing naar binnen. In totaal is er 32 meter aan koperen afvoerbuizen weggenomen, alsmede 6 meter koper plooiwerk en 4 stuks koperen ellebogen.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 12 mei 2011 bekend dat hij samen met [medeverdachte] de koperen pijpen van de woning van [benadeelde 1] te Doorn had geschroefd. De pijpen heeft hij vervolgens verstopt in het bos om ze later op te halen. Op het moment dat hij de koperen pijpen op wilde gaan halen, werd hij aangehouden.
Bewijsoverweging
Dat [medeverdachte] heeft ontkend samen met verdachte dit feit te hebben gepleegd, staat niet aan een bewezenverklaring van medeplegen in de weg. De regel van artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat het bewijs niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van de verdachte geldt volgens vaste rechtspraak ten aanzien van de tenlastelegging als geheel, niet ten aanzien van elk afzonderlijk onderdeel .
Aangever [aangever], heeft op 14 februari 2011 namens [benadeelde 2], aangifte gedaan van diefstal. Op 12 februari 2011 heeft aangever alle garageboxen op het terrein afgesloten middels een hangslot. Aangever constateerde dat drie boxen waren opengebroken. De hangsloten waren doorgeknipt en de deuren waren geopend. Uit één van de boxen was een golfkarretje weggenomen, uit een andere box waren drie jerrycans à 20 liter benzine weggenomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 12 mei 2011 bekend dat hij bij de golfclub, [benadeelde 2], een golfkarretje heeft gestolen. Bij de politie heeft verdachte voorts bekend dat hij 2 à 3 jerrycans benzine heeft meegenomen. De golfkar heeft hij later voor € 100,00 verkocht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij in de periode van 25 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 te Doorn, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen van een in aanbouw zijnde woning 32 meter koperen afvoerbuizen
en 6 meter koperen plooiwerk en 4 koperen ellebogen, toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door een hek open te breken en vervolgens de (afvoer)buizen van die in aanbouw zijnde woning te schroeven;
hij in de periode van 12 februari 2011 tot en met 14 februari 2011 te Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een garagebox heeft weggenomen een golfkar en 3 jerrycans met benzine, toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij
verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door verbreking van een slot van die garagebox;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 176 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppelde de volgende bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft,
- dat verdachte deel moet nemen aan de gedragsinterventie betreffende leefstijltraining,
- dat verdachte zich laat behandelen in een forensische verslavings(poli)kliniek,
- dat verdachte wordt verplicht om de bijkomende bijzondere voorwaarde(n) na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarden noodzakelijk te zijn, te weten schuldhulpverlening,
- dat verdachte wordt verboden om verdovende middelen te gebruiken, met de opdracht aan de reclasseringsinstelling periodiek urinecontroles dienaangaande uit te voeren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in korte tijd twee keer een diefstal gepleegd, terwijl hij onder invloed was van speed. Kennelijk werd het handelen van verdachte hierdoor ingegeven. Dit wordt ook ondersteund door zijn verklaring dat hij van de opbrengst van het koper zijn verslaving wilde financieren. Ook de golfkar is door verdachte verkocht. Verdachte heeft puur gehandeld vanuit zijn verslavingsproblematiek en ten behoeve van zijn financiële gewin. Verdachte heeft geen moment stil gestaan bij de hinder, overlast en financiële schade die de benadeelde partijen van zijn handelen ondervinden.
Verdachte lijkt de ernst van zijn problemen in te zien. Verdachte heeft ter terechtzitting ruimhartig openheid van zaken gegeven, waarbij hij zichzelf niet heeft gespaard. Verdachte heeft aangegeven geen drugs meer te gebruiken sinds hij in detentie zit en er alles aan te willen doen zijn leven weer op de rit te krijgen. Dit wordt ondersteund door het feit dat verdachte, nadat hij door de meervoudige raadkamer van deze rechtbank d.d. 28 april 2011 is geschorst uit de voorlopige hechtenis met ingang van 29 april 2011, zelf contact heeft opgenomen met de reclassering. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte oprecht is geschrokken van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daadwerkelijk gemotiveerd is om met hulp van de Reclassering zijn leven op orde te krijgen en herhaling van strafbare feiten in de toekomst te voorkomen.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 22 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte meerdere keren veroordeeld is wegens diefstal.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank is van oordeel dat met een lichtere straf dan door de officier van justitie is gevorderd kan worden volstaan. Net als de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk.
7.1 het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu deze onvoldoende onderbouwd is.
Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de officier van justitie gevorderd dat het opgevoerde bedrag voor de golfkar wordt gematigd tot een bedrag van € 100,00. Het gevorderde schadebedrag betreffende de jerrycans en de benzine dient te worden toegewezen. Voor het overige deel verzoekt de officier van justitie de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
In totaal verzoekt de officier van justitie een bedrag van € 260,00, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, ten aanzien van de vordering van [bedrijf] aangevoerd dat het niet duidelijk is of deze wel de eigenaar van de spullen is. De aangifte is immers gedaan door de eigenaar van de woning, de heer [benadeelde 1]. Ook zitten er geen stukken bij de vordering, waaruit afgeleid kan worden hoe het gevorderde bedrag tot stand is gekomen. Derhalve dient de vordering van [bedrijf] afgewezen te worden, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft zich bij het voorstel van de officier van justitie aangesloten voor wat betreft de vordering van [benadeelde 2].
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [bedrijf]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 8.468,00, ter zake materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank daarom niet toewijsbaar. De vordering zou een nadere behandeling en bewijsvoering vergen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 1.010,- ter zaken materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag voor de jerrycans van € 60,00 en de benzine van € 100,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Daarnaast zal een bedrag van € 100,00 worden toegewezen voor de golfkar, hetgeen een schatting betreft van de waarde ten tijde van de diefstal. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Van het gevorderde bedrag voor de golfkar acht de rechtbank het overige gevorderde bedrag (€ 750,00) niet toewijsbaar. Dat gedeelte van de vordering zou een nadere behandeling en bewijsvoering vergen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd door deze rechtbank bij vonnis van 22 juli 2008 en waarvan de proeftijd bij vonnis van deze rechtbank d.d. 12 februari 2010 met één jaar is verlengd, zal worden omgezet naar een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het voorstel van de officier van justitie om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten naar een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
-
Feit 1: medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 116 dagen, waarvan 60 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende deze perioden noodzakelijk acht;
* dat verdachte moet deelnemen aan de Leefstijltraining;
* dat verdachte zich laat behandelen in een ambulante verslavingskliniek;
* dat verdachte wordt verboden verdovende middelen te gebruiken. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van Middelencontrole;
- draagt de Reclassering Nederland op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tenuitvoerlegging toe;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 juli 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/610610-07 zal worden omgezet, te weten naar een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [bedrijf] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 260,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 2] een bedrag van € 260,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2011.