RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Kantonrechter
zaaknummer: 725850 UC EXPL 10-20165 mh
[[eiser],
wonende te [woon[woonplaats]]
verder te noemen: [eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.R. Halfhide,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VVAA Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: VVAA,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E.J. Wervelman.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2011;
- de comparitie van partijen, waarvan aantekening is gehouden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Tussen [eiser] en VVAA was een overeenkomst ter zake van de cascoverzekering van de auto van de echtgenote van [eiser] (een Peugeot 206) van kracht. Op deze verzekeringsovereenkomst waren onder meer de Verzekeringsvoorwaarden ALI-1002 Algemeen van toepassing. Artikel 2.4 van deze polisvoorwaarden luidt, voor zover van belang:
“Fraude
Het op oneigenlijke gronden en/of wijze (proberen te) verkrijgen van:
a. een verzekeringsdekking;
b. een schadevergoeding, waaronder ook begrepen vergoeding van kosten; (…)”
In artikel 6.4 van de polisvoorwaarden is onder meer bepaald:
“Fraude heeft tot gevolg dat elk recht op uitkering vervalt en dat wij:
a. alle gemaakte kosten op u en/of de verzekerde verhalen; (…)”
De overeenkomst is inmiddels beëindigd.
2.2. Op 2 juli 2009, toen de verzekeringsovereenkomst nog van kracht was, heeft [eiser] schade aan de auto gemeld. Het betrof schade aan de rechter voorkant boven het voorwiel. In haar expertiserapport van 31 juli 2009 stelt Extenso schademanagement & taxatie de herstelkosten voor deze schade vast op € 835,38 (inclusief BTW).
Op 31 oktober 2009 keert VVAA aan [eiser] een bedrag uit van € 700,38, zijnde de voornoemde reparatiekosten met aftrek van het eigen risico.
2.3. Op 17 december 2009 heeft [eiser] weer schade aan de Peugeot gemeld. Ook toen was de verzekeringsovereenkomst nog van kracht. Het betrof een flinke schade aan de voor- en rechterkant van de auto als gevolg van een eenzijdig ongeval van de echtgenote van [eiser]. Naar aanleiding van deze schademelding heeft DEKRA Automotive BV (hierna: DEKRA) de auto op 31 december 2009 bij de reparateur onderzocht. Van dit onderzoek heeft zij op 20 januari 2010 een expertiserapport opgesteld. Hierin schrijft zij onder meer:
“Tijdens ons bezoek op 31 december 2009 hebben wij telefonisch contact gehad met verzekerde om te informeren of de schade van 02 juli 2009 uitgekeerd is (waarborgfonds) en hersteld.
Verzekerde meldde ons toen dat de schade wel is uitgekeerd. Maar op de vraag of deze herstel was kon verzekerde geen antwoord geven. Het betrof het voertuig van zijn vrouw.
Verzekerde zou dit gaan nakijken en ons hierover terugbellen. Op 05 januari 2010 heeft verzekerde ons teruggebeld met de mededeling dat de schade van 02 juli 2009 daadwerkelijk volledig hersteld is door een kennis. Wij zijn echter van mening dat de schade van 02 juli 2009 nog aanwezig is en niet hersteld.
Als de foto’s van de schade van 02 juli 2009 en de foto’s van de huidige schade nader bekeken worden, zijn wij van mening dat de schade van 02 juli 2009 nog steeds aanwezig is. Dit is ook bevestigd door een tweede collega van Speciale Zaken/Onderzoek, de heer [B].
Wij hebben een aftrek van 835,00 Euro (incl. BTW) toegepast in verband met schade over schade. (…)”
In haar rapport stelt DEKRA de dagwaarde van de Peugeot vast op € 5.000,-, terwijl de reparatiekosten op € 7.500,- worden begroot zodat de auto total loss wordt verklaard. De restwaarde van de Peugeot wordt door DEKRA vastgesteld op € 1.620,-.
2.4. Op 14 januari 2010 is de auto voor € 1.620,- verkocht aan René Bloem Schadeauto’s.
2.5. In zijn schriftelijke verklaring van 1 juni 2010 schrijft [A]:
“Ik was op een dag op bezoek bij de familie [eiser] in [woonplaats].
Ik zag de schade aan de Peugeot 206 die voor het huis stond.
We gingen er over praten van hoe en wat. Ik vond de schade groot en vroeg hoeveel de verzekering had uitgekeerd. Dat was een beetje aan de lage kant dacht ik, en daarom wilde ik helpen de schade een beetje op te knappen om een beetje redelijk mee te kunnen rijden. Ik heb als hobby autoschade te repareren.
Dit was een vriendendienst.
Wanneer dat was kan ik mij niet meer herinneren. Ik denk dat het in oktober was (2009).”
2.6. In zijn brief van 16 december 2010 aan VVAA schrijft [B] (hoofdexpert van DEKRA) onder meer:
“Uit het vergelijken van de foto’s, welke zijn genomen van de schade van 02-07-2009 met die van de schade van 17-12-2009, is mij gebleken dat de schade van 02-07-2009 op dat moment nog niet hersteld was. Betreffende schade aan het rechter voorscherm vertoont enkele kenmerkende beschadigingen, zoals een langwerpige deuk in de lengterichting van het voertuig, alsmede lakschade en een deuk op de wielkuiprand van dat voorscherm, welke op de foto’s van de schade van 17-12-2009 exact hetzelfde aanwezig zijn.”
2.7. In de periode van augustus tot en met december 2010 hebben de raadsman van [eiser] en VVAA meermalen met elkaar gecorrespondeerd.
3.1. [eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. voor recht verklaart dat VVAA toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de schadeverzekeringsovereenkomst;
II. en voorts VVAA te veroordelen om:
a. aan [eiser] te betalen het bedrag van € 2.564,62 zijnde de geleden schade;
b. voornoemd bedrag van vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2010, althans de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
c. voorts te vermeerderen met een bedrag van € 350,- (exclusief BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten,
met veroordeling van VVAA in de kosten van deze procedure.
3.2. Kort samengevat legt [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag dat VVAA ingevolge de overeenkomst gehouden is hem de door DEKRA vastgestelde dagwaarde van de Peugeot (zie r.o. 2.3) uit te keren minus de reeds ontvangen restwaarde als gevolg van de verkoop aan René Bloem Schadeauto’s (zie r.o. 2.4) en de betaalde kosten van de eerste schade van 2 juli 2009 (zie r.o. 2.2).
3.3. VVAA voert verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen althans tot het afwijzen daarvan.
3.4. VVAA vordert dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot voldoening van een bedrag van € 2.138,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het instellen van de reconventionele vordering, [eiser] veroordeelt in de kosten van het geding en deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
3.5. Zij legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Volgens VVAA is sprake van fraude in de zin van de polisvoorwaarden aan de kant van [eiser], omdat hij twee keer dezelfde schade vergoed probeert te krijgen. Zij voert daartoe – samengevat en mede met verwijzing naar de geoverde correspondentie (r.o. 2.7) – aan dat [eiser] zich voorafgaand aan deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat de eerste schade van 2 juli 2009 volledig althans deugdelijk hersteld is. Dit heeft hij tweemaal telefonisch aan [C] en [D] van DEKRA verklaard, aldus VVAA, waarbij zij onder meer verwijst naar het rapport van DEKRA van 20 januari 2010 (zie r.o. 2.3) alsmede naar hetgeen ter gelegenheid van de comparitie door [C] en [D] is verklaard. Dit standpunt heeft hij ook in zijn briefwisseling met VVAA ingenomen. Het feit dat [eiser] het uitgekeerde bedrag ter zake van deze schade op zijn vordering in mindering brengt, is slechts het gevolg van de kritische opstelling van VVAA en doet niet af aan zijn poging op oneigenlijke gronden verzekeringsdekking te krijgen, aldus nog steeds VVAA. Volgens VVAA leidt verzekeringsbedrog tot algeheel verval van het recht op schade-uitkering, behoudens bijzondere gevallen waarvan hier volgens haar geen sprake is.
Verder stelt VVAA dat in ieder geval sprake is van opzet tot misleiding als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.6. Het bedrag van € 2.138,42 vordert VVAA primair op grond van artikel 6.4 van de polisvoorwaarden en subsidiair op grond van artikel 6:96 lid 2 BW. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- € 78,54, zijnde de kosten van de expertise van DEKRA;
- € 459,88, zijnde de kosten die VVAA ter zake van de huur van een vervangende auto aan ABS Kerkelanden Hilversum heeft betaald; en
- € 1.600,-, bestaande uit interne kosten van VVAA.
3.7. [eiser] voert verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van VVAA in haar vorderingen althans haar deze te ontzeggen.
in conventie en in reconventie
4.1. Vanwege de verwevenheid tussen de vorderingen zal de rechtbank de stellingen van partijen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordelen.
4.2. Tijdens de zitting is gebleken dat er tussen partijen geen geschil meer bestaat over de wijze waarop [eiser] zijn vordering heeft berekend. VVAA stelt nog wel als verweer dat zij het gevorderde bedrag van € 2.564,62 niet hoeft te betalen, omdat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude in de zin van de polisvoorwaarden dan wel heeft geprobeerd haar opzettelijk te misleiden.
4.3. Met betrekking tot het verweer van VVAA dat zij op grond van artikel 2.4 in samenhang met artikel 6.4 van de polisvoorwaarden gerechtigd is betaling van voornoemd bedrag achter te houden, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4. Tijdens de zitting heeft VVAA toegelicht dat het verschil tussen opzettelijke misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW en fraude in de zin van de polisvoorwaarden erin gelegen is dat bij fraude geen opzet is vereist. Dit leidt er naar het oordeel van de kantonrechter toe dat in de polisvoorwaarden ten nadele van de verzekeringnemer van artikel 7:941 lid 5 BW wordt afgeweken, omdat de ondergrens waarbij deze voorwaarden ingeroepen kunnen worden eerder is bereikt dan in het geval van voornoemd wetsartikel het geval is. Een dergelijke afwijking is ingevolge artikel 7:943 lid 2 BW niet toegestaan. Dit betekent dat aan het beroep van VVAA op de polisvoorwaarden voorbij zal worden gegaan voor zover deze polisvoorwaarden haar een verder strekkend uitsluitingsrecht geven dan wettelijk is toegestaan.
4.5. Voornoemd oordeel brengt mee dat het verweer van VVAA beoordeeld moet worden in het licht van artikel 7:941 lid 5 BW. Volgens VVAA heeft [eiser] geprobeerd haar opzettelijk te misleiden door niet alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor haar nodig zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen. In de kern komt het verweer erop neer dat VVAA [eiser] verwijt dat hij twee keer dezelfde schade vergoed probeert te krijgen.
4.6. Partijen twisten over welke informatie [eiser] heeft gegeven over de reparatie van de eerste schade. Volgens VVAA heeft hij meegedeeld dat deze schade volledig dan wel deugdelijk is hersteld (zie r.o. 3.5).
Dit standpunt wordt door [eiser] betwist. Ter gelegenheid van de comparitie heeft hij toegelicht dat hij deze schade door [A] functioneel heeft laten repareren, waarbij hij ook verwijst naar de verklaring van laatstgenoemde (zie r.o. 2.5), en dat hij dit heeft bedoeld met zijn mededeling aan DEKRA dat de Peugeot gerepareerd was. Als gevolg van de schade kon het rechter portier van de Peugeot niet meer open, aldus [eiser]. De reparatie door [A] leidde ertoe dat het portier wel weer open kon, zodat de auto weer normaal gebruikt kon worden. Desondanks was de schade nog steeds zichtbaar, aldus nog steeds [eiser].
4.7. Uit de door [eiser] gegeven toelichting, de door VVAA betrokken stelling dat [eiser] heeft meegedeeld dat de schade “deugdelijk” is hersteld en de indruk die [eiser] tijdens de comparitie op de kantonrechter heeft gemaakt, leidt de kantonrechter af dat [eiser] de tweede schade conform de polisvoorwaarden aan VVAA heeft gemeld zonder zich te realiseren dat de eerste, nog steeds zichtbare, schade een rol zou spelen bij de beoordeling door VVAA van haar uitkeringsplicht. Immers was deze schade voor [eiser] geen kwestie meer, omdat de auto normaal gebruikt kon worden. Mogelijk kan op grond hiervan gezegd worden dat [eiser] tot op zekere hoogte slordig is geweest in zijn informatieverstrekking aan VVAA, maar naar het oordeel van de kantonrechter heeft VVAA onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat [eiser] opzettelijk heeft geprobeerd haar te misleiden met als doel een schade-uitkering te krijgen. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Dit oordeel leidt ertoe dat VVAA gehouden is [eiser] het resterende bedrag van € 2.564,62 te betalen en dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen en ook dat de reconventionele vorderingen van VVAA zullen worden afgewezen.
4.8. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente betwist VVAA gemotiveerd dat zij deugdelijk in gebreke is gesteld. Omdat deze betwisting niet nader door [eiser] is weersproken, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9. [eiser] heeft verder buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van deze kosten moet worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[eiser] heeft onvoldoende gesteld dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten, zodat de kosten waarvan hij vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De kantonrechter zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
4.10. In conventie zal VVAA als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht 208,00
- salaris gemachtigde 300,00 (2,0 punten × tarief € 150,00)
Totaal € 595,93
VVAA zal in reconventie niet in de proceskosten worden veroordeeld, omdat [eiser] dit niet heeft gevorderd.
5.1. verklaart voor recht dat VVAA jegens [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst,
5.2. veroordeelt VVAA aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.564,62 (tweeduizend en vijfhonderd en vierenzestig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 november 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt VVAA tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 595,93, waarin begrepen € 300,00 aan salaris gemachtigde,
5.4. verklaart dit vonnis voor wat betreft r.o. 5.2 en r.o. 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6. wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2011.