ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9819

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/514101-10 en 16/514236-09 tul [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot woninginbraak met schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 september 2010 een poging tot woninginbraak heeft gepleegd in Amersfoort. De verdachte heeft een laptop, toebehorende aan het slachtoffer, weggenomen door een ruit van de woning in te gooien met een baksteen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang heeft verschaft tot de woning door middel van braak en dat hij de laptop heeft meegenomen. Ondanks dat het slachtoffer zich niet in de strafprocedure heeft gevoegd, heeft de rechtbank besloten om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de ernst van woninginbraken benadrukt, gezien de inbreuk op de privacy en het veiligheidsgevoel van de bewoners. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 47 dagen, een werkstraf van 120 uren, en een schadevergoeding van € 250,00 aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de opgelegde jeugddetentie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, en de verdachte is ook verplicht om een werkstraf van 28 uren te verrichten, met vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/514101-10 en 16/514236-09 tul [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 11 maart 2011 en 10 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting van 10 juni 2011 is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 september 2010:
Primair: samen met een ander of anderen een inbraak heeft gepleegd in een woning aan de [adres] te [woonplaats];
Subsidiair: heeft geprobeerd samen met een ander of anderen een inbraak te plegen in een woning aan de [adres] te [woonplaats].
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte de laptop heeft meegenomen. Het subsidiair ten laste gelegde kan naar de mening van de verdediging wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 september 2010 heeft ingebroken in de woning aan de [adres] te [woonplaats] en daarbij een laptop heeft weggenomen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 16 september 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van een inbraak in zijn flatwoning aan de [adres] te [woonplaats]. Op die datum zijn omstreeks 23:00 uur volgens aangever twee bakstenen door een ruit van deze woning gegooid, waarna een laptop (merk: Compaq; kleur: zwart), die in de woning onder de vernielde ruit stond, uit de woning is weggenomen.
Bij forensisch onderzoek is vastgesteld dat aan de voorzijde van de woning een ruit was vernield en dat door het gat in de ruit een oplaadsnoer van een laptop naar buiten hing. Op de buitenzijde van de vernielde ruit zijn een bloeddruppel en een bloedveeg aangetroffen, welke sporen zijn veiliggesteld. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat het DNA-profiel van het bloedspoor matcht met het DNA-profiel van verdachte .
Ter terechtzitting van 10 juni 2011 heeft verdachte verklaard dat hij op 16 september 2010 met een baksteen de ruit van de woning aan de [adres] heeft vernield en dat hij daarbij zijn hand heeft gesneden.
Aangever zat op de avond van 16 september 2010 samen met zijn vrouw in de woonkamer. Aangever hoorde dat een ruit van de hobbykamer van zijn woning werd vernield, ging vervolgens in die kamer kijken en zag dat zijn laptop was weggenomen. Gelet op de korte tijdsspanne tussen het vernielen van de ruit door verdachte en het wegnemen van de laptop, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die de laptop heeft weggenomen. Dat verdachte het delict samen met een ander of anderen heeft gepleegd, zoals de raadsman heeft gesuggereerd, vindt geen steun in de stukken in het dossier en acht de rechtbank daarom niet wettig en overtuigend bewezen. Van dat onderdeel van het primair ten laste gelegde spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 september 2010 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een flatwoning (gelegen aan de [adres] aldaar) heeft weggenomen een laptop, (merk Compaq, kleur zwart), toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak van een ruit van die flatwoning.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- jeugddetentie voor de duur van het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
- een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie;
- een schadevergoedingsmaatregel, waarbij verdachte ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] een bedrag van € 300,00 voor immateriële schade dient te betalen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel.
Naar de mening van de verdediging dient immateriële schade gesteld en gevorderd te worden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
Voor zover de gevorderde schadevergoedingsmaatregel punitief is bedoeld, schiet de vordering zijn doel voorbij aangezien verdachte, naar de mening van de raadsman, al voldoende is gestraft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners en veroorzaken een gevoel van het zich niet meer veilig voelen in de eigen woning. In de onderhavige zaak heeft verdachte op een laat, bijna nachtelijk, uur de bejaarde bewoners van de [adres] te Amersfoort opgeschrikt door een baksteen door de ruit van hun woning te gooien en hun laptop mee te nemen. Dit is voor hen een heel vervelende gebeurtenis geweest.
Aan verdachte is bij de schorsing van de voorlopige hechtenis op 6 december 2010 de voorwaarde opgelegd dat hij zich dient te houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg (maatregel Hulp en Steun) waarin tevens is besloten de Intensieve Traject Begeleiding (ITB) voor de duur van zes maanden, met ingang van het tijdstip van schorsing.
Uit de adviezen van Bureau Jeugdzorg van 1 juni 2011 en de Raad voor de Kinderbescherming van 30 mei 2011 ten behoeve van de terechtzitting van 10 juni 2011, komt naar voren dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie de meest gewenste strafrechtelijke sanctie is, mede gezien de omstandigheid dat verdachte zich onvoldoende aan de afspraken met betrekking tot het ITB-plus plan heeft gehouden. De Raad voor de Kinderbescherming ziet geen pedagogische meerwaarde meer in een gedragsbeïnvloedende maatregel, gezien het gebrek aan motivatie van zowel verdachte als zijn moeder en de recente ontwikkelingen met betrekking tot het ITB-plus plan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen mogelijkheid meer om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het is aan verdachte om nu de consequenties van zijn handelen te aanvaarden. Als verdachte besluit echt aan zijn toekomst te willen werken en drugsgebruik en criminaliteit af te willen zweren, dan kan hij in vrijwillig kader terecht bij NPT en/of Centrum Maliebaan.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie en werkstraf voldoende recht doen aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank dat deze maatregel kan worden toegepast ook indien het slachtoffer van het strafbare feit zich niet in de strafprocedure heeft gevoegd, zoals in het onderhavige geval. Het bepaalde in artikel 36 f juncto artikel 77h van het Wetboek van Strafrecht staat daar in beginsel niet aan in de weg.
De rechtbank overweegt voorts dat naar burgerlijk recht een recht op immateriële schadevergoeding ontstaat als er sprake is van “een aantasting in de persoon”.
Bij een inbraak is dit uitsluitend het geval als de inbraak op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat de inbreuk die hiermee op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt als bijzonder ernstig is ervaren.
In deze zaak heeft verdachte ’s avonds laat met een baksteen een ruit van een woning ingeslagen terwijl de (bejaarde) bewoners van dit huis op de benedenverdieping aanwezig waren. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat met deze inbraak het basale gevoel van veiligheid dat het slachtoffer en zijn echtgenote in hun eigen huis moeten kunnen ervaren ernstig is aangetast. De ervaring leert dat een dergelijke inbraak veel gevoelens van onveiligheid met zich meebrengt en dat slachtoffers hier langdurig last van hebben. De officier van justitie heeft betoogd dat het slachtoffer in deze zaak zoveel last heeft van de (psychische) gevolgen van de inbraak dat een schadevergoeding op zijn plaats is. De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie en zal deze schadevergoeding in redelijkheid vaststellen op 250 euro.
7 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 10 februari 2010 ten uitvoer zal worden gelegd. Hij vordert tevens de omzetting van deze jeugddetentie in een taakstraf van 28 uren.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de omzetting van de jeugddetentie in een werkstraf bepleit.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging van 7 februari 2011 worden toegewezen. De rechtbank zal de hierbij toegewezen voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van twee weken omzetten in een werkstraf van 28 uren.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77dd, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 47 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 250,00 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 en 2;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 10 februari 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/514236-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 2 weken jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 28 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 14 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.C. Oostendorp en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 juni 2011.
Mr. M. Aksu is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.