ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9818

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305642 - KG ZA 11-407
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrechten door ongeoorloofde verveelvoudiging van een beursstandontwerp

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Gielissen Holland B.V. en QBTEC B.V. Gielissen, een onderneming gespecialiseerd in het ontwerpen van beursstands, vorderde dat QBTEC zich zou onthouden van inbreuk op haar auteursrechten met betrekking tot een door Gielissen ontworpen beursstand. Gielissen stelde dat QBTEC het ontwerp ongeoorloofd had verveelvoudigd door een beursstand te bouwen die in grote mate overeenkwam met het ontwerp van Gielissen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Gielissen de maker was van het auteursrechtelijk beschermde ontwerp en dat QBTEC inbreuk maakte op dit ontwerp. De voorzieningenrechter wees de vordering van Gielissen toe en verbood QBTEC om verdere inbreuk te maken op de auteursrechten van Gielissen. Tevens werd een dwangsom van EUR 10.000,00 per dag opgelegd voor iedere dag dat QBTEC inbreuk zou maken, met een maximum van EUR 150.000,00. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan Gielissen, die deze op basis van artikel 1019h Rv vorderde. De voorzieningenrechter oordeelde dat QBTEC als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Gielissen moest worden veroordeeld. Dit vonnis benadrukt de bescherming van auteursrechten in de context van ontwerpwerk en de gevolgen van ongeoorloofde verveelvoudiging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 305642 / KG ZA 11-407
Vonnis in kort geding van 29 juni 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GIELISSEN HOLLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaten mr. P.N.A.M. Claassen en mr. E.F. Vaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QBTEC B.V.,
gevestigd te Woerden,
gedaagde,
advocaat mr. B.E. van der Molen.
Partijen zullen hierna Gielissen en Qbtec genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 april 2011 met producties 1 tot en met 8
- de op 26 mei 2011 van Qbtec ontvangen bijlagen (brief Gielissen aan Qbtec met als bijlage een gedeelte van de algemene voorwaarden van Gielissen, de orderbevestiging van Verkerk Standbouw B.V. aan QBtec)
- de op 27 mei 2011 van Qbtec ontvangen bijlage (reactie van mevrouw [A])
- de op 7 juni 2011 van Qbtec ontvangen bijlage (voorlopige kostenopgave)
- de op 9 juni van Gielissen ontvangen akte overlegging producties met producties 9 tot en met 13
- de op 14 juni van Gielissen ontvangen akte verduidelijking van eis
- de mondelinge behandeling van 15 juni 2011
- de pleitnota van Gielissen
- de pleitnota van Qbtec met aangehechte bijlagen (correct presentation,
e-mailwisseling tussen mevrouw [A] en mevrouw [B], definitieve kostenopgave).
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Gielissen is een onderneming die – onder meer – gespecialiseerd is in het ontwerpen van interieurs voor beurzen, zoals beursstands.
2.2. Qbtec is een onderneming die zich richt op de handel in voedselverwerkende apparaten en de assemblage en service daarvan.
2.3. Gielissen heeft in opdracht van Qbtec vrijblijvend een ontwerp gemaakt voor een beursstand, hierna: “het ontwerp van Gielissen”. Op 12 november 2010 heeft Gielissen haar ontwerp aan Qbtec gepresenteerd en heeft zij Qbtec een aanbod gedaan voor een samenwerking, waarbij Gielissen haar ontwerp zou realiseren en het gerealiseerde ontwerp ten behoeve van Qbtec zou worden ingezet op verschillende beurzen in de Benelux gedurende een periode van vijf jaar.
2.4. Qbtec heeft het in 2.3 genoemde aanbod van Gielissen niet aanvaard. Partijen hebben vervolgens onderhandeld over een prijs waartegen Qbtec (enkel) het ontwerp van Gielissen zou kopen – zodat Qbtec het ontwerp van Gielissen ter realisatie aan een andere standbouwer ter beschikking kon stellen – maar partijen hebben (ook ten aanzien hiervan) geen overeenstemming bereikt.
2.5. In december 2010 en januari 2011 heeft Qbtec door Verkerk Standbouw B.V., hierna: “Verkerk”, een beursstand laten bouwen. Qbtec heeft op 10 tot en met 13 januari 2011 op de Horecava Beurs in de RAI te Amsterdam gebruik gemaakt van deze beursstand, hierna: “de beursstand van Qbtec”.
2.6. Op 11 maart 2011 heeft Gielissen Qbtec (opnieuw) het aanbod gedaan om Qbtec tegen een vergoeding een exclusieve gebruikslicentie te verstrekken met betrekking tot het ontwerp van Gielissen, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zijn aangezegd. Qbtec heeft dit aanbod (opnieuw) niet aanvaard.
3. Het geschil
3.1. Gielissen vordert – na verduidelijking van eis – bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
I. Qbtec te bevelen om onmiddellijk na betekening van het vonnis zich te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten van Gielissen ter zake het in de dagvaarding afgebeelde ontwerp van de stand, dan wel ter zake onderdelen van de in de dagvaarding afgebeelde stand, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 10.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat Qbtec het bevel niet of niet volledig nakomt;
II. Qbtec op grond van artikel 1019h Rv te veroordelen tot betaling van alle daadwerkelijk gemaakte proceskosten, waarvan een specificatie zal worden overgelegd door Gielissen;
III. De termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv te bepalen op 6 maanden na het vonnis.
3.2. Gielissen legt aan haar vorderingen primair ten grondslag dat de beursstand van Qbtec inbreuk maakt op het auteursrecht dat rust op het gehele ontwerp van Gielissen, dan wel subsidiair op onderdelen daarvan. Meer subsidiair stelt Gielissen dat Qbtec met (het gebruik van) de beursstand van Qbtec een onrechtmatige daad jegens haar pleegt.
3.3. Qbtec voert hier (kort gezegd) primair tegen aan dat Qbtec – gelet op het bepaalde in artikel 6 Auteurswet (Aw) – de maker is van het ontwerp van Gielissen en subsidiair dat de beursstand van Qbtec geen inbreuk maakt op (delen van) het ontwerp van Gielissen. Qbtec concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van Gielissen, met veroordeling van Gielissen in de door Qbtec daadwerkelijk gemaakte proceskosten op grond van artikel 1019h Rv.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter zitting is desgevraagd gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat het ontwerp van Gielissen een werk is in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw. In geschil is echter of Gielissen beschouwd dient te worden als de maker van dat ontwerp en zo ja, of Qbtec inbreuk op het ontwerp maakt met de door haar in gebruik genomen beursstand.
Maker
4.2. Artikel 6 Aw bepaalt dat indien een werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht, deze ander als maker van het werk wordt aangemerkt.
4.3. Qbtec stelt met een beroep op artikel 6 Aw dat zij als maker van het werk is te beschouwen, nu de eigen inbreng van mevrouw [A] (verder: [A]), medewerker marketing en communicatie bij Qbtec, doorslaggevend en bepalend is geweest bij het tot stand komen van het ontwerp. Ter zitting is door [A] namens Qbtec op vragen van de voorzieningenrechter verklaard dat zij bij vier ontwerpers – waaronder Gielissen – een “pitch” heeft gedaan, waarbij aan deze ontwerpers dezelfde instructies en functionele eisen zijn (door)gegeven. Aan de hand van deze instructies hebben de ontwerpers vier – qua uitstraling – zeer verschillende ontwerpen gemaakt, aldus de verklaring van Qbtec.
Indien deze vier ontwerpen in de zin van artikel 6 Aw onder leiding en toezicht van Qbtec tot stand zouden zijn gebracht, zouden die vier ontwerpen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar alle waarschijnlijkheid slechts op ondergeschikte punten en in geringe mate van elkaar hebben afgeweken. Nu volgens de verklaring van Qbtec het tegenovergestelde het geval is, lieten de door Qbtec gegeven instructies klaarblijkelijk ruimte over tot het maken van een verscheidenheid aan beeldbepalende creatieve keuzes. Met het oog hierop acht de voorzieningenrechter het – voorshands oordelend – aannemelijk dat Qbtec als opdrachtgever slechts enige wensen en randvoorwaarden heeft geuit, in welk geval niet aan de vereisten van artikel 6 Aw is voldaan (zie Spoor/Verkade/Visser, “Auteursrecht; Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht”, p. 30). In het navolgende zal Gielissen dan ook als de maker van het ontwerp worden aangemerkt en dient aldus te worden beoordeeld of Qbtec inbreuk op het ontwerp van Gielissen maakt.
Inbreuk?
Maatstaf
4.4. Of er sprake is van een inbreuk op het auteursrecht dat rust op het ontwerp van Gielissen kan beoordeeld worden aan de hand van de vergelijking van de totaalindrukken die het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec maken, dan wel aan de hand van de vergelijking van de beursstand van Qbtec met de auteursrechtelijk beschermde trekken van het ontwerp van Gielissen. Welke maatstaf moet worden gehanteerd, hangt af van de aard van de te vergelijken werken. Qbtec stelt dat de voorzieningenrechter het totaalindrukkencriterium dient te hanteren en Gielissen doet primair ook een beroep op dit criterium. De voorzieningenrechter volgt partijen hierin, nu het ontwerp – voorshands oordelend – een relatief eenvoudig en overzichtelijk werk is, dat zich voor een vergelijking aan de hand van de totaalindrukken goed leent. In het onderhavige geval zal de beoordeling van de inbreukvraag dan ook plaats vinden aan de hand van de vergelijking van de totaalindrukken die het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec maken.
Uit de arresten van de Hoge Raad inzake Decaux/Mediamax en Una Voce Particolare (HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 respectievelijk HR 29 november 2002, NJ 2003, 17) kan worden afgeleid dat indien de totaalindruk mede wordt bepaald door niet-auteursrechtelijk beschermde elementen (zoals functioneel of technisch bepaalde elementen of elementen die niet-oorspronkelijk zijn), maar er toch in zodanige mate (kwalitatief of kwantitatief) auteursrechtelijk beschermde trekken zijn overgenomen dat het beweerdelijk inbreukmakende werk niet als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt, dan – ondanks dat de totaalindrukken op punten verschillen – geconcludeerd moet worden dat sprake is van een verveelvoudiging van het auteursrechtelijk beschermde werk. De voorzieningenrechter zal het voorgaande meenemen in zijn beoordeling.
Vergelijking ontwerp Gielissen met beursstand Qbtec
4.5. Gielissen stelt – samengevat – dat Qbtec de volgende auteursrechtelijk relevante elementen van het ontwerp van Gielissen heeft overgenomen:
a. de indeling van de stand, waaronder de locatie van de berging in het midden en de locatie van de producten (machines) van Qbtec;
b. de zwarte kleur van de vloer;
c. de oranje accenten in het gehele ontwerp, waaronder de oranje lage stoelen;
d. het verhoogde vloerdeel in het midden van het ontwerp met een houtkleurige vloer en omgeven door een zwart kubusvormig element en de positionering daarvan;
e. een viertal eyecatchers (liggende rechthoeken, zwart vlak, wit omrand) en de positionering daarvan (in het midden van de gelijke zijden van het ontwerp, op het dak met daaronder een donker blok voor een zwevend effect);
f. de witte kleur en dikte van het dak, dat zich alleen aan de buitenzijde van het ontwerp bevindt, met de(zelfde) spotjes daarin;
g. het aantal staanders, de positionering daarvan en de inkepingen aan de buitenzijde van de staanders;
h. de locatie van de logo’s op de staanders;
i. de kleur van de balie;
j. het type visuals (oude foto’s) op de wand.
4.6. Qbtec voert – kort weergegeven – aan dat de overeenkomsten tussen het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec niet of nauwelijks zien op auteursrechtelijk beschermde trekken van het ontwerp van Gielissen, nu de overeenkomstige elementen deels door Qbtec zelf zijn aangedragen en door haar al diverse malen eerder zijn gebruikt en het deels standaardelementen betreft die in de standbouw gebruikelijk zijn. Daarbij leiden de verschillen tussen het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec er toe dat er geen sprake is van een auteursrechtelijke overeenstemming van totaalindrukken, aldus Qbtec.
4.7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ten aanzien van de zwarte vloer (b), de indeling van de stand (inclusief positionering van de producten van Qbtec) (a) en de oranje accenten (waaronder de stoelen) (c) heeft Qbtec – ondersteund door foto’s – voldoende aannemelijk gemaakt dat deze elementen in het verleden reeds door haar zijn toegepast, zodat Gielissen geen auteursrechtelijke bescherming ten aanzien van deze (door Qbtec gewenste) elementen kan inroepen. Met betrekking tot andere elementen wijst de voorzieningenrechter voormeld verweer van Qbtec – voorshands oordelend – af, nu Qbtec onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze elementen eerder heeft gebruikt (en weer wenste te gebruiken). Met betrekking tot de kleur van de balie (i) en de visuals (j) op de wand heeft Gielissen niet voldoende aannemelijk gemaakt dat Qbtec deze elementen van haar ontwerp heeft overgenomen, nu dit uit de overgelegde afbeeldingen niet blijkt.
Ter zake de berging in het midden van het ontwerp (a) en de locatie van de logo’s op de staanders (h) heeft Qbtec wel aannemelijk gemaakt dat Qbtec deze elementen heeft overgenomen, maar de voorzieningenrechter acht deze elementen auteursrechtelijk van ondergeschikt belang. Alle hiervoor genoemde elementen zullen dus bij de vergelijking van de totaalindrukken van het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec buiten beschouwing blijven.
4.8. Met betrekking tot de resterende elementen (d, e, f en g) geldt dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat bij vergelijking van de hieronder weergegeven afbeeldingen geconcludeerd moet worden dat deze auteursrechtelijk relevante elementen in zodanige mate door Qbtec zijn overgenomen, dat sprake is van een overeenkomende totaalindruk. Zo is opvallend dat in het ontwerp van Gielissen wordt gewerkt met een viertal staanders, waarin inkepingen zijn aangebracht, als gevolg waarvan visueel de vier verschillende delen van de stand van elkaar worden gescheiden. Dit specifieke element is één op één (zonder variatie) door Qbtec overgenomen. Verder springen bij het ontwerp van Gielissen de vier eyecatchers op de bovenkant van de stand in het oog en is te zien dat die eyecatchers wit zijn omrand en dat daaraan door middel van een zwart blok aan de onderkant een zwevende aanblik is gegeven. Ook deze elementen, waaronder begrepen de plaats van bevestiging, komen in het ontwerp van Qbtec precies zo terug. Ook de in het ontwerp van Gielissen gekozen oplossing in het midden van de stand, te weten een grote zwart gekleurde kubus met aan de onderkant een verhoogde houtkleurige vloer, is in het ontwerp van Qbtec terug te zien. Deze opvallende en gezichtbepalende elementen in combinatie met de keuze voor een witte dakrand (van een aantal centimeters dik) bepalen de (totaal)indruk van het ontwerp van Gielissen. Nu deze gezichtsbepalende auteursrechtelijke elementen door Qbtec in haar ontwerp zijn overgenomen, is er sprake van een overeenstemmende totaalindruk. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Qbtec het auteursrechtelijk beschermde ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd.
4.9. De tussen het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec bestaande verschillen maken bovenstaand oordeel niet anders. Daarvoor is redegevend dat er - goed beschouwd - slechts drie verschillen zijn met het ontwerp van Gielissen. Twee daarvan springen niet dadelijk in het oog, te weten de gewijzigde hoek van de zwarte kubus ten opzichte van de stand (45 graden) en de verschuiving van de staanders naar het midden van de beursstand. Het verschil dat wel opvalt, is gelegen in de keuze voor een achthoekige omranding van de stand in plaats van een omranding met vier hoeken. Dat verschil is echter niet zodanig dat daardoor een andere totaalindruk wordt bewerkstelligd in vergelijking met het ontwerp van Gielissen.
4.10. Of de onder 4.8. genoemde elementen, zoals Qbtec stelt, standaardelementen zijn die veelvuldig in de standbouw worden gebruikt, doet daar – wat daar ook verder van zei – niet aan af, nu de specifieke wijze waarop Gielissen deze elementen heeft samengebracht er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter toe leidt dat deze combinatie op zichzelf auteursrechtelijke bescherming toekomt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat Qbetc kennelijk dit oordeel ook is toegedaan, omdat zij heeft erkend dat het ontwerp van Gielissen als een auteursrechtelijk werk is aan te merken (zie 4.1.). Daarnaast is het zo dat Qbtec niet aannemelijk heeft gemaakt (bijvoorbeeld aan de hand van voorbeelden) dat (1) de door haar genoemde elementen standaard zijn en dat (2) deze elementen in eerdere ontwerpen al in combinatie met elkaar zijn gebruikt.
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3 t/m 6
Ontlening
Voor zover de weren van Qbtec ook moeten worden begrepen als dat de beursstand van Qbtec – ondanks de overeenstemming met het ontwerp van Gielissen – niet aan dat laatste ontwerp (bewust of onbewust) is ontleend, geldt het volgende. Nu de voorzieningenrechter in 4.8. heeft geoordeeld dat Qbtec het ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd, is aannemelijk dat van ontlening sprake is. Dit vermoeden is in onderhavig geval (mede) gegrond op de omstandigheid dat [A] ter zitting heeft verklaard dat zij het ontwerp van Gielissen aan Verkerk heeft getoond en dat zij daarbij heeft aangewezen welke elementen zij van het ontwerp van Gielissen mooi vindt. Hiermee staat vast dat de maker van het jongere werk bekend is met het oudere werk (zie Spoor/Verkade/Visser, “Auteursrecht; Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht”, p. 169-170). Qbtec mag tegen dit vermoeden tegenbewijs leveren, maar zal hiertoe wel voldoende moeten stellen (HR 21 februari 1992, NJ 1993, 164, Barbie). Aan dat bewijs worden hoge eisen gesteld (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 309, Shoppingspel). De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Qbtec niet in dat bewijs is geslaagd. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat (al dan niet bewuste) ontlening gegeven is.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Qbtec met haar beurstand inbreuk maakt op de auteursrechten die op het ontwerp van Gielissen rusten en worden de vorderingen van Gielissen toegewezen. Nu de vorderingen van Gielissen reeds op de primaire grond worden toegewezen, wordt aan de subsidiaire grondslagen van Gielissen niet meer toegekomen.
Dwangsom
4.11. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te beperken tot een bedrag van EUR 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag, met een maximum van EUR 150.000,00.
Uitvoerbaar verklaring op de minuut
4.12. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu Gielissen, voor wie terstond na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft.
Proceskosten
4.13. Gielissen heeft gevorderd dat Qbtec op grond van artikel 1019h Rv wordt veroordeeld in de volledige door haar gemaakte proceskosten, tot op heden vastgesteld op een bedrag aan advocaatkosten van EUR 11.740,20 exclusief BTW. Qbtec heeft hiertegen aangevoerd dat in onderhavig geschil een bedrag aan advocaatkosten van EUR 7.460,28 inclusief kantoorkosten als evenredige en rechtvaardige kosten van rechtsbijstand kunnen worden aangemerkt, nu het hier om een eenvoudig kort geding gaat.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van de leidraad indicatietarieven wordt het salaris van de advocaat bij een eenvoudig kort geding omtrent intellectuele eigendomsrechten – zoals hier aan de orde – tot een bedrag van maximaal EUR 6.000,00 (exclusief BTW en inclusief de buitengerechtelijke advocaatkosten) als redelijk en evenredig aangemerkt. Nu partijen het er echter over eens zijn dat in onderhavig geschil in ieder geval een bedrag aan advocaatkosten van EUR 7.460,28 (inclusief EUR 422,28 kantoorkosten) als redelijk en evenredig aangemerkt dienen te worden, zal de voorzieningenrechter partijen daarin volgen en een bedrag aan advocaatkosten toewijzen van EUR 7.460,28.
Met inachtneming van het bovenstaande zal Qbtec als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Gielissen worden veroordeeld, die worden begroot op:
Tabel 1
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt Qbtec om onmiddellijk na betekening van het vonnis zich te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten van Gielissen ter zake het in de dagvaarding afgebeelde ontwerp van de stand,
5.2. veroordeelt Qbtec om aan Gielissen een dwangsom te betalen van EUR 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 150.000,00 is bereikt,
5.3. veroordeelt Qbtec in de proceskosten, aan de zijde van Gielissen tot op heden begroot op EUR 8.104,59,
5.4. bepaalt dat Gielissen binnen zes maanden na heden de eis in de hoofdzaak dient in te stellen,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.?