parketnummer: 16/712313-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2011
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen [slachtoffer] heeft beroofd door middel van geweld en/of bedreiging met geweld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen aan haar is ten laste gelegd heeft begaan.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis op te leggen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Verdachte kan niet als medepleger van de overval worden aangemerkt. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist, wat opzet impliceert. Er dient derhalve sprake te zijn van willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging.
Verdachte heeft geen deel genomen aan de uitvoering van de overval. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de fase voorafgaand aan de overval. Er bevinden zich geen dan wel hooguit geringe aanwijzingen in het dossier dat verdachte voorafgaand aan de overval wetenschap had van hetgeen zou gaan plaatsvinden. Zij is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het plan om [slachtoffer] te overvallen en ook wist zij niet dat hiertoe concrete plannen bestonden.
Enkel [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte ‘van de actie af wist’. Zijn verklaring levert echter op zichzelf geen bewijs dat verdachte voorafgaand en/of tijdens de overval wist wat er zou gaan gebeuren. Daarnaast heeft [getuige 1] tijdens de terechtzitting van de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij de ochtend van de overval werd wakker gemaakt door [getuige 2] en niet wist waar het over ging. Sterker nog: [getuige 1] heeft bij hoog en bij laag volgehouden dat hij voorafgaand aan de overval niet wist wat er die dag zou gaan gebeuren. Hoe kon hij dan wel weten dat verdachte hiervan op de hoogte was?
[getuige 2] heeft op zijn beurt bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte wel bij hen in de auto zat, maar er verder niets vanaf wist. Ze zat erbij en keek ernaar. Opmerking verdient dat [getuige 2] zijn eigen aandeel geheel heeft bekend en derhalve geen reden heeft om over het aandeel van verdachte te liegen. Dit is anders voor [getuige 1]. Hij heeft van begin af aan gelogen over zijn aandeel in het geheel en heeft er dus belang bij om verdachte in een kwaad daglicht te plaatsen. De verklaring van [getuige 1] dient als ongeloofwaardig bestempeld te worden.
Ook kan niet vastgesteld worden dat tijdens het ‘natraject’ sprake is geweest vaneen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de overige mededaders. Uit de tapgesprekken waarop verdachte te horen is, blijkt niet dat deze gesprekken betrekking hebben op de overval. De gesprekken zijn niet redengevend voor de stelling dat verdachte meer met de overval te maken heeft gehad.
Dat verdachte achter een BMW 6-serie met een Belgisch kenteken aan zou hebben gereden, staat los van het ten laste gelegde feit. Ook het bestaan van deze BMW 6- serie met Belgisch kenteken staat niet vast, zodat de opmerkingen die hierover in het dossier worden gemaakt buiten beschouwing gelaten dienen te worden.
Dat verdachte na de overval naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] is gegaan, wordt enkel gesteld door [getuige 1], wiens verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Voorts wordt zijn verklaring weersproken door [medeverdachte 2] zelf en door diens vrouw.
Al met al stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de overval in Soest op [slachtoffer]. Niet bewezen is dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de plegers van de overval. Evenmin is bewezen dat verdachte een actieve, significante rol heeft gehad in de voorfase en/of het natraject van de overval. Verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet aanwezig is geweest bij de overal. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dar verdachte niet als medepleger aangemerkt kan worden. De vraag waar de rechtbank zich nu voor gesteld ziet, is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte als medepleger te bestempelen.
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte te veroordelen wegens plegen, dan wel medeplegen.
Weliswaar zijn er sterke aanwijzingen dat verdachte bij het haar tenlastegelegde is betrokken, - zo zou uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] de conclusie getrokken kunnen worden dat verdachte enkele deelnemers aan de overval op [slachtoffer] naar de plaats delict heeft vervoerd, zulks terwijl zij op de hoogte zou zijn van wat er ging gebeuren,- maar deze aanwijzingen leveren niet het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van deze overval. Zelfs als verdachte al op de hoogte zou zijn van het voornemen om [slachtoffer] te beroven, dan nog leveren de handelingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank slechts medeplichtigheid aan dat misdrijf op, hetgeen niet is tenlastegelegd. Daarenboven moet niet uitgesloten worden geacht dat de opzet van verdachte wel eens gericht heeft kunnen zijn op het beroven van de inzittenden van de BMW 6-serie met Belgisch kenteken waar in het dossier sprake van is, in plaats van op het beroven van [slachtoffer]. Hoe verwerpelijk ook, een dergelijk feit is evenmin tenlastegelegd.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan haar ten laste gelegde feit heeft begaan en zal haar daar dan ook van vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 5.000,00, betreffende materiële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het aan haar ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] BV niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- de benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, G. Perrick en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2011.