ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9619

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-504081-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door verdachte in relatie tot aangever

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2010 in Utrecht de aangever heeft mishandeld door hem te slaan, te krabben en te bijten, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en pijn. De verdachte heeft ook de jas en mobiele telefoon van de aangever opzettelijk vernield. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de verdachte zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft tijdens de confrontatie met de aangever verklaard dat zij hem wilde verwonden, wat de rechtbank als opzet heeft aangemerkt. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces, en dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 361,60, waarvan een deel voor materiële en immateriële schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/504081-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. B.H.J. van Rijn, advocaat te Veenendaal
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 [aangever 1] heeft mishandeld door hem te slaan, stompen, krabben en te bijten;
feit 2 de telefoon en de jas van [aangever 1] heeft vernield en/of beschadigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de medische verklaring en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van het opzet bij verdachte tot het mishandelen van verdachte en het vernielen van de telefoon. In de worsteling tussen verdachte en aangever heeft verdachte aangever wel gekrabd en geslagen, maar dit was noodzakelijk voor haar eigen verdediging. De verdediging doet dan ook een beroep op noodweer subsidiair noodweerexces.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen in de navolgende overwegingen verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de genoemde pagina in het op ambtseed en in de wettelijke vorm opgemaakte en doorgenummerde proces-verbaal nr. PL091A 2010276433-1, sluitingsdatum 18 november 2010, opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten van politie Utrecht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Aangever [aangever 1] verklaarde dat hij op 16 november 2010 te Utrecht, toen hij uit de bus stapte, werd opgewacht door verdachte. Hij zei direct tegen haar dat hij hun relatie beëindigde en dat hij geen contact meer met haar wilde. Verdachte reageerde hierop door te vragen of aangever niet het fatsoen had om met haar mee te lopen en zei vervolgens: “Dan kun je het krijgen ook, ik sla je een blauw oog” en “je ogen kunnen mij niets schelen, desnoods krab ik ze eruit”. Verdachte gaf hem vervolgens een vuistslag. Deze klap kwam tegen de slaap van aangever. Daarna sloeg ze hem met haar vuist tegen zijn rechteroog. Aangever voelde gelijk een stekende pijn bij zijn oog, die overging in een doffe en kloppende pijn. Aangever gaf nogmaals aan dat hun relatie beëindigd was en keerde verdachte zijn rug toe. Verdachte kwam echter achter hem aan, riep allerlei dingen en trok hem vervolgens aan zijn jas. Zij pakte hem bij zijn schouder beet, waarbij de stof van zijn jas kapot scheurde. Aangever draaide zich weer om naar verdachte en werd opnieuw door haar meerdere malen in zijn gezicht geslagen. Dit waren slagen met de vlakke hand en vuistslagen. Aangever probeerde de slagen af te weren door verdachte bij haar polsen beet te pakken. Verdachte begon heel hard te schreeuwen, waardoor aangever haar los liet. Verdachte ging door met slaan en pakte vervolgens de mobiele telefoon van aangever uit zijn broekzak. Verdachte gooide die opzettelijk en met kracht op de grond, waardoor enkele onderdelen van de telefoon af vlogen. Vervolgens krabde verdachte aangever met haar nagels en trok een epaulet van de jas van aangever.
Bij aangever is door een arts het volgende letsel geconstateerd: hematoom onder het oog; bijtwond in hand, elleboog, boven- en onderarm; krabwonden in nek en op schouder.
Bij de stukken bevinden zich foto’s van de jas en telefoon van aangever. Hierop is te zien dat de jas op meerdere plekken is gescheurd en het frontje van de telefoon kapot is.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij aangever heeft geslagen, met haar vlakke hand. Toen aangever niet meer haar wilde praten en wegliep, heeft zij hem meerdere keren gebeten. Tijdens de worsteling voelde ze zijn telefoon zitten, pakte die vast en liet die op de grond vallen.
Opzet
De raadsman heeft primair het standpunt ingenomen dat het niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat verdachte geen opzet had tot het toebrengen van pijn en letsel. De verrichte handelingen vonden plaats in de worsteling tussen aangever en verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de hiervoor genoemde aangifte volgt dat verdachte voordat zij met aangever in een worsteling raakte al aangaf dat ze hem wilde verwonden. Na de eerste confrontatie liep aangever weg van verdachte, maar verdachte achtervolgde hem, trok hem aan zijn jas, sloeg hem opnieuw meermalen en pakte zijn telefoon en gooide die op de grond.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had aangever pijn en letsel toe te brengen en zijn jas en telefoon te vernielen.
Noodweer(exces)
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat als zij zich diende te verdedigen tegen aangever en uit noodweer heeft moeten handelen. Verdachte pakte haar bij haar polsen en armen beet en zij heeft zich meerdere malen moeten lostrekken. Daarbij heeft zij hem mogelijk met haar nagels gekrabd. Verdachte ontkende ter zitting aangever te hebben gestompt of gebeten. Tijdens de worsteling voelde ze aangevers telefoon zitten. Deze pakte ze en ten gevolge van het onderlinge duwen en trekken is de telefoon op de grond gevallen.
De raadsman heeft subsidiair het standpunt in genomen dat sprake was van noodweer(exces). Ze is in haar verdediging doorgeschoten, maar dat was noodzakelijk.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat dit verweer geen steun vindt in de aanvankelijke verklaring van verdachte bij de politie. Bij haar aanhouding zegt verdachte immers dat aangever de opgelopen verwondingen heeft verdiend en ook bij het verhoor in verband met haar inverzekeringstelling heeft verdachte bekend aangever te hebben gebeten en gekrast (de rechtbank begrijpt: gekrabd) . Bovendien heeft verdachte bij de politie verklaard dat ze geprobeerd heeft aangever met haar keykoord te vangen, hetgeen niet past bij een noodweer(exces)situatie. Dit verweer is ook pas ter terechtzitting gevoerd en het valt niet, zoals door de raadsman betoogd, in haar politie verklaring in te lezen.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een noodweer(exces) en dit verweer wordt dan ook verworpen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 16 november 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen
- in/tegen het gezicht en hoofd en lichaam heeft gestompt/geslagen en
- in de nek en het gezicht heeft gekrabd en
- heeft gebeten (onder meer armen en hand), waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 16 november 2010 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een jas en een mobiele telefoon, toebehorende aan [aangever 1], heeft vernield door
toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die jas kapot te trekken en die
telefoon kapot te gooien.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: mishandeling
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, is het beroep op noodweerexces verworpen
Ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in verband met de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft haar vriend, op het moment dat hij hun relatie beëindigde, mishandeld door hem te slaan, krabben en bijten. Hiermee heeft zij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem pijn en letsel bezorgd. Deze gebeurtenis heeft gevoelens van angst, machteloosheid en extreem onbehagen bij aangever veroorzaakt en hebben grote impact op hem gehad.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het blanco strafblad van verdachte en het opgemaakte reclasseringsrapport van 27 april 2011, waaruit volgt dat verdachte haar leven op de rails heeft en het recidiverisico dusdanig laag wordt ingeschat, dat er geen aanknopingspunten zijn voor begeleiding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte, conform de eis van de officier van justitie, tot een werkstraf voor de duur van 80 uren veroordeeld dient te worden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 831,60 voor de feiten 1 en 2.
De raadsman van verdachte heeft het standpunt ingenomen dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de schade tot een bedrag van
€ 361,60 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 111,60 ter zake van materiële schade en € 250,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en overweegt daartoe als volgt.
De kosten rechtsbijstand kort geding contactverbod en de griffierechten voor dit kort geding staan in een te ver verwijderd verband met de bewezenverklaarde feiten.
Volgens vaste jurisprudentie kunnen de (te verwachten) kosten rechtsbijstand voeging strafzaak niet aangemerkt worden als rechtstreekse schade die is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten (NJ 1999, 801).
Voor deze delen kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij ter hoogte van € 361,60 zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: mishandeling
feit 2: opzettelijk en wederrechterlijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 361,60, waarvan € 111,60 ter zake van materiële schade en € 250,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 361,60 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. A. van Maanen en
mr. J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2011.