ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9613

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600137-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal uit geparkeerde voertuigen op basis van camerabeelden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 26 mei 2011, zijn de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] veroordeeld voor twee diefstallen uit geparkeerde voertuigen. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden waarop de verdachten te zien zijn terwijl zij de garage binnenkomen en later weer verlaten met gestolen goederen. De feiten vonden plaats op 18 januari en 28 januari 2011. De eerste diefstal betrof een tas met een laptop en andere persoonlijke spullen uit een Opel Astra, terwijl de tweede diefstal bestond uit drie laptops uit een Renault Megane. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachten door verbalisanten op de camerabeelden voldoende bewijs bood voor hun betrokkenheid bij de diefstallen.

De verdediging voerde aan dat de camerabeelden niet voldoende bewijs boden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de beelden daadwerkelijk betrekking hadden op de diefstallen. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de beelden wel degelijk een relatie hadden met de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank achtte de verdachten schuldig aan diefstal door middel van valse sleutels en braak, en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden de verdachten veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600137-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd te Almere, PI Flevoland – HvB Almere Binnen
raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander een auto heeft open gebroken en daaruit een tas met onder andere een laptop heeft gestolen;
Feit 2: samen met een ander een auto heeft open gebroken en daaruit drie laptops heeft gestolen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes, de camerabeelden en de processen-verbaal van de verbalisanten die verklaren dat zij één van de mannen op de camerabeelden herkennen als verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Van de zich bij de stukken bevindende camerabeelden, waarvan foto’s in het dossier zitten, is niet komen vaststaan dat deze beelden ook bij de betreffende strafbare feiten horen. Uit het dossier blijkt immers niet dat onderzoek is gedaan naar de juistheid van de op de beelden vermelde tijdstippen. Dit gebrek maakt dat niet vastgesteld kan worden dat de beelden behoren bij de periode waarin de inbraken zijn gepleegd. Met name bij feit 1 is dit van belang, nu aangever verklaart dat hij de auto op 18 januari 2011 te 21.30 uur heeft afgesloten en volgens de beelden de twee personen op 18 januari 2011 te 21.22 uur de parkeergarage binnen komen en op 21.35 uur de garage weer verlaten. Tevens blijkt niet dat onderzoek is gedaan naar eventuele andere personen die met tassen de garage verlieten. Het onderzoek heeft zich direct op verdachte en zijn medeverdachte geconcentreerd. Evenmin is onderzoek gedaan naar de juistheid van de door aangevers genoemde tijdstippen van afsluiten van de auto’s.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat niet vaststaat dat de goederen op deze camerabeelden met de strafbare feiten samenhangen. Er zijn geen specifieke kenmerken van de goederen vermeld. Tevens is ten aanzien van feit 1 niet vast te stellen dat verdachte, die op de beelden zichtbaar zou zijn samen met de man met de rugtas, betrokken is bij de diefstal van die rugzak.
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor beide feiten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen in de navolgende overwegingen verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de genoemde pagina in het op ambtseed en in de wettelijke vorm opgemaakte en doorgenummerde proces-verbaal nr. PL091A 2011031536-1, sluitingsdatum 10 februari 2011, opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten van politie Utrecht.
Ten aanzien van feit 1
[aangever 1] heeft namens [benadeelde 1] aangifte gedaan van diefstal uit zijn auto. Op 18 januari 2011 omstreeks 21. 30 uur parkeerde hij zijn auto, een Opel Astra, in de parkeergarage [naam] te Utrecht en sloot de auto af. Toen hij diezelfde dag omstreeks 23.50 uur terug kwam bij de auto zag hij dat zijn grijze tas uit de kofferbak van zijn auto was weggenomen. Het betrof een grijze rugzak, met bovenop een rits en onderop een tweede vak met rits. In die tas zaten de volgende voorwerpen: een laptop, een mobiele telefoon, kentekenbewijs, een USB-stick, een sleutelbos en een toegangspas. Al deze voorwerpen zijn gestolen. Hij heeft geen braakschade aan zijn auto gezien.
Door een medewerker van het beveiligingsbedrijf Trigion zijn beelden afgestaan van een beveiligingscamera van parkeergarage [naam]. Op deze beelden is te zien dat op 18 januari 2011 te 21.22 uur twee mannen de garage binnen komen lopen. De eerste man heeft een normaal postuur en kort geknipt donker haar. De tweede man is en stuk groter dan de eerste en heeft een gezet postuur en een bol, rond hoofd. Hij draagt een strak mutsje. De mannen kijken als ze de garage binnen zijn direct om zich heen en verdwijnen daarna uit beeld. Op 18 januari 2011 te 21.35 uur verschijnen de mannen weer in beeld en ze verlaten de garage. Hierbij heeft de gezette man een grijskleurige rugzak over zijn schouder hangen. Deze rugzak hadden de mannen niet bij zich bij het binnenkomen van de garage. Het betreft een rugzak met een extra vak onderop. Afdrukken van deze beelden bevinden zich in het dossier.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben naar de camerabeelden gekeken en verklaren dat zij de eerste man die garage binnen komt herkennen als zijnde [verdachte], geboren [1989] te [geboorteplaats] en de tweede man als zijnde [medeverdachte 1], geboren [1990] te [geboorteplaats]. Beiden wonen in de wijk Kanaleneilang in Utrecht waar verbalisanten al meerdere jaren werken en zij hebben hen meerdere keren gecontroleerd op de openbare weg en als inzittende van een voertuig. De processen-verbaal van bevindingen zijn opgemaakt op 4 februari 2011, waarbij verbalisant [verbalisant 2] opmerkt dat hij op 25 januari 2011 bij een verkeerscontrole verdachte [medeverdachte 1] nog heeft ontmoet. Hij herkent [medeverdachte 1] aan zijn ronde gezicht en stevige postuur. [verdachte] herkent hij aan zijn opvallend uitpuilende ogen.
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], hoorden verdachte [verdachte] en [medeverdachte 1] op 10 februari 2011 in verband met onderhavige zaak en toonden hen de opgenomen beelden van de parkeergarage. Zij verklaren dat ze zowel verdachte [verdachte] als verdachte [medeverdachte 1] voor honderd procent herkennen op de getoonde beelden.
Ten aanzien van feit 2
[aangever 2] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn auto, een Renault Megane. Op 28 januari 2011 om 16.55 uur parkeerde hij de auto in de parkeergarage [naam] te Utrecht en sloot die af. Om 18.24 uur die dag werd hem telefonisch meegedeeld dat zijn auto open was gebroken. Toen hij bij de auto kwam zag hij dat de achterruit was ingeslagen en dat er drie laptops met voedingen uit de auto waren weggenomen. Het betrof zijn eigen laptop , de laptop van [benadeelde 2] en de laptop van [benadeelde 3]. De laptops zaten in een zwarte Dell laptoptas.
Door Trigion beveiliging zijn camerabeelden afgestaan. Op deze beelden is te zien dat op 28 januari 2011 om 16.56 uur te mannen de parkeergarage [naam] binnen lopen. De eerste man heeft een normaal postuur en kort geknipt, zwart haar. De tweede man is een stuk groter dan de eerste en heeft een gezet postuur en een bol, rond hoofd. Hij draagt een strak mutsje. De mannen hebben geen goederen in hun handen. Op de beelden van 28 januari 2011 om 17.10 uur is te zien dat de magere man vanuit de garage de hal inloopt. Hij blijft in de deuropening staan en kijkt om zich heen. Vervolgens loopt hij het beeld uit. Een halve minuut later komt hij opnieuw vanuit de garage de hal in lopen, met een aantal snoeren in zijn handen. Achter hem loopt de gezette man met een zwarte tas in zijn handen. Dit lijkt een soort aktetas of laptoptas die open staat. De mannen lopen met versnelde pas het beeld uit. Op een andere camera is te zien dat de mannen met de tas en snoeren in hun handen door de buitendeur naar buiten rennen. Afdrukken van deze beelden bevinden zich in het dossier.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben naar de camerabeelden gekeken en verklaren dat zij de eerste man die garage binnen komt herkennen als zijnde [verdachte], geboren [1989] te [geboorteplaats] en de tweede man als zijnde [medeverdachte 1], geboren [1990] te [geboorteplaats]. Beiden wonen in de wijk Kanaleneiland in Utrecht waar verbalisanten al meerdere jaren werken en zij hebben hen meerdere keren gecontroleerd op de openbare weg en als inzittende van een voertuig. De processen-verbaal van bevindingen zijn opgemaakt op 4 februari 2011, waarbij verbalisant [verbalisant 2] opmerkt dat hij op 25 januari 2011 bij een verkeerscontrole verdachte [medeverdachte 1] nog heeft ontmoet. Hij herkent [medeverdachte 1] aan zijn ronde gezicht en stevige postuur. [verdachte] herkent hij aan zijn opvallend uitpuilende ogen.
Ook verbalisant [verbalisant 5] heeft de beelden bekeken en herkent de man met het dikke postuur voor honderd procent als [medeverdachte 1] en de man met het zwarte korte haar voor honderd procent als [verdachte].
Bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de vermelde tijdstippen op de camerabeelden niet overeenstemmen met de werkelijke tijdstippen, zoals door de raadsman gesuggereerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de genoemde beelden wel degelijk een relatie met de gepleegde strafbare feiten. Op de tijdstippen dat de personen op de beelden de parkeergarages verlaten, bevonden de auto’s waaruit de laptops zijn gestolen zich immers in die garage. Tevens is op de beelden van feit 1 te zien dat één van de personen bij het verlaten van de garage een rugzak bij zich heeft die volledig overeenkomt met de beschrijving van die gestolen rugzak door de aangever. De personen had geen rugzak bij zich op het moment dat zij de garage binnenkwamen.
Op de beelden van feit 2 is zichtbaar dat een persoon snoeren in zijn handen heeft en de andere persoon heeft een tas in zijn handen door de verbalisant wordt omschreven als een aktetas/laptoptas. Uit de auto van feit 2 zijn voedingen met laptops in een zwarte laptoptas weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat deze personen de diefstallen hebben gepleegd. De omstandigheid dat de personen samen binnen komen en samen de garage verlaten en in het geval van feit 2 samen gehaast vertrekken, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat beide personen bij de diefstallen betrokken zijn. Op grond van de herkenningen van de verdachte [verdachte] en van verdachte [medeverdachte 1] door de verbalisanten op de genoemde camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte beide feiten, samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank tenslotte dat, nu geen sprake is van braaksporen en aangever verklaart dat hij de auto afgesloten heeft achtergelaten, sprake is van diefstal door middel van een valse sleutel.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, te twijfelen aan de op de camerabeelden vermelde tijdstippen. Dat verdachte in geval van feit 2 volgens die tijdstippen al in de parkeergarage aanwezig waren voordat aangever de auto daar parkeerde, doet er niet aan af dat zij een aantal minuten nadat de auto was geparkeerd de parkeergarage met de goederen hebben verlaten.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op 18 januari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geparkeerd
staande personenauto (Opel Astra) heeft weggenomen een tas inhoudende een laptop en een mobiele telefoon en een kentekenbewijs en een usb-stick en een sleutelbos en een toegangspas, toebehorende aan [aangever 1] en/of [benadeelde 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen
goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van
een valse sleutel;
2.
hij op 28 januari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geparkeerd
staande auto (Renault Megane) heeft weggenomen drie laptops, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van
braak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: Diefstal door twee verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2: Diefstal door twee verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar de oriëntatiepunten, bepleit dat een straf gelijk aan het aantal dagen voorarrest, te weten 92 dagen, passend is.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee auto-inbraken. Het spreekt voor zich dat de door deze feiten ontstane materiële schade aanzienlijk is geweest. Niet alleen werden uit die auto's laptops weggenomen, maar in één geval werd daarbij de auto ook beschadigd. Dit heeft voor de slachtoffers tot gevolg gehad dat zij van deze feiten ergernis en ongemak ondervonden.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met zijn strafblad van 25 maart 2011, waaruit blijkt dat hij reeds meerdere malen is veroordeeld terzake diefstal en diefstal met braak tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
Verdachte is op 4 februari 2011 door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 78 dagen, waardoor artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing
is.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf, naast het strafblad van verdachte, met name gelet op de hetgeen doorgaans voor dergelijke feiten wordt opgelegd.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 31,- voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 2.064,83 voor feit 1.
De officier van justitie is van oordeel dat deze vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft betoogd dat bij de bepaling van de hoogte van het schadebedrag niet uitgegaan kan worden van de nieuwwaarde van de apparatuur, nu dit soort apparaten snel verouderd en sterk in waarde daalt.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 607,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Daarbij is de rechtbank voor zowel de laptop als de telefoon uitgegaan van een afschrijvingstermijn van vijf jaar. Nu de laptop is aangekocht in juli 2007, komt 1/5 deel van de nieuwwaarde, te weten € 316,-, voor vergoeding in aanmerking. De telefoon is aangekocht in februari 2009, zodat 3/5 deel van de nieuwwaarde, te weten € 291,-, voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 337,50 voor feit 2.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 31,- ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 607,--ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [aangever 1], € 31,- 1 dag hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 1], € 607,-, 12 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. J. Ebbens,en mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2011.