parketnummer: 16/600525-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 mei 2011
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Haarlem.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in zijn arm te bijten;
Feit 2: [slachtoffer] heeft bedreigd door een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen zijn hoofd te zetten.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Wat feit 2 betreft heeft de officier van justitie gevorderd om bewezen te verklaren dat verdachte aangever heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De officier van justitie baseert zich ten aanzien van feit 1 op de verklaring van aangever [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte en ten aanzien van feit 2 met name op de verklaring van aangever [slachtoffer] en de verklaringen van getuige [getuige] en medeverdachte [medeverdachte].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling nu verdachte dit feit bekent.
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 2 tenlastegelegde. De verdediging wijst daarbij op het feit dat verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd, het feit dat de getuigen niet eenduidig verklaren en het feit dat de verklaring van aangever op meerdere punten onbetrouwbaar is.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 als volgt:
Aangever [slachtoffer] verklaarde bij de politie dat hij op 23 mei 2010 op het Kerkplein in Abcoude in een worsteling raakte met [verdachte]. In de worsteling bewoog [verdachte] haar mond richting de arm van aangever en aangever voelde dat [verdachte] hem in zijn rechter bovenarm beet. Aangever verklaarde dat er hierdoor een grote rode plek met puntjes op zijn rechterbovenarm zat.
In het dossier zijn foto’s van de door de beet ontstane wond bij aangever opgenomen.
Verdachte bekende ter terechtzitting dat zij aangever [slachtoffer] in zijn arm had gebeten.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in zijn rechterbovenarm te bijten, waardoor [slachtoffer] een bijtwond heeft bekomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 als volgt:
Aangever [slachtoffer] verklaarde bij de politie dat [verdachte] op 23 mei 2010 op het Kerkplein in Abcoude een vuurwapen op hem richtte en tegen zijn hoofd plaatste. Aangever probeerde het vuurwapen van [verdachte] af te pakken en bij die worsteling belandden zij beiden op de grond. [verdachte] hielde het wapen vast en aangever hield haar handen vast. Op dat moment zag aangever dat het wapen een revolver was. Aangever kreeg het voor elkaar om een vinger achter de trekker te krijgen en hij haalde de trekker over, omdat hij de aandacht van omwonenden wilde trekken. Er gebeurde niets.
Getuige [getuige] verklaarde bij de politie dat hij [verdachte] en [slachtoffer] op de grond zag zitten en dat zij beiden een wapen vast hadden. Het wapen zag er echt uit. [getuige] dacht dat het een revolver was, maar wist dat niet zeker.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde bij de politie dat hij zag dat [slachtoffer] en [verdachte] beiden op de grond zaten. [medeverdachte] had een vuurwapen gezien en hij had dit vuurwapen van [slachtoffer] en [verdachte] afgepakt. Het was een balletjespistool.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat zij tijdens de worsteling geen vuurwapen in haar handen had gehad, maar een zaklamp.
De rechtbank heeft op basis van de inhoud van het dossier geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen. De rechtbank acht dan ook op grond van de genoemde verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank is daarbij van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte daadwerkelijk een vuurwapen in haar handen had ten tijde van de worsteling met [slachtoffer], echter wel dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in haar hand had. De rechtbank acht dan ook op grond van voornoemd bewijsmateriaal wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een op vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gezet.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 mei 2010 te Abcoude opzettelijk mishandelend [slachtoffer] in de rechterbovenarm heeft gebeten, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel te weten een
bijtwond heeft bekomen;
2.
op 23 mei 2010 te Abcoude [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] gezet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater. De psychiater heeft op 10 september 2010 een rapport uitgebracht.
In het rapport komt naar voren dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van een zich vermoedelijk ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. Er bestaat een relatie tussen de ten laste gelegde feiten en de psychopathologie. Vermoedelijk heeft verdachte zich overmatig aangesproken gevoeld en heeft ze de controle over zichzelf verloren tijdens de vechtpartij, passend bij haar gebrekkige agressieregulatie als onderdeel van de zich waarschijnlijk ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. De psychiater tekent hierbij aan dat verdachte een aantal maanden voor het plegen van de ten laste gelegde feiten een ernstig auto-ongeluk heeft gehad en zij zich fysiek verhoogd kwetsbaar en bedreigd heeft gevoeld. De psychiater adviseert om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de onderhavige zaak gevoegd te behandelen met de zaak onder parketnummer 16/601057-08, welke zaak gelijktijdig met de onderhavige zaak ter terechtzitting is behandeld. De officier van justitie heeft daarna op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en verplicht reclasseringscontact, ook als dat het volgen van een behandeling bij De Waag en het volgen van de Cova-Plus training inhoudt, als bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd een werkstraf van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een werkstraf in de onderhavige zaak passend is, waarbij wel in grote mate rekening moet worden gehouden met de arbeidsongeschiktheid van verdachte. In aanvulling op een werkstraf is het passend om een straf op te leggen, zoals deze door de psychiater en de reclassering is geadviseerd, te weten een verplicht reclasseringscontact met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een Cova-Plus training en een ambulante behandeling bij De Waag, aldus de verdediging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft het slachtoffer bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen zijn hoofd te zetten. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort bedreigingen nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Uit de aangifte blijkt dat ook het slachtoffer in deze zaak erg is geschrokken. Het slachtoffer dacht immers op het moment dat dit hem werd aangedaan dat verdachte een echt vuurwapen op zijn hoofd zette. In de worsteling die daarop volgde en waarbij het slachtoffer probeerde om het voorwerp van verdachte af te pakken heeft verdachte hem in zijn arm gebeten. Op de foto’s van de bijtwond is te zien dat er sprake is geweest van een forse beet, waaraan het slachtoffer een flinke bijtwond heeft overgehouden.
Uit het dossier is gebleken dat een conflict eerder die avond in een uitgaansgelegenheid waarbij verdachte was betrokken, ertoe heeft geleid dat verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en is overgegaan tot dit fysieke geweld.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2010 volgt dat verdachte op
31 juli 2007 een transactie heeft gekregen voor het plegen van een mishandeling en dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke delicten. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd in de periode dat het bevel tot bewaring van verdachte ten aanzien van twee op 30 augustus 2008 gepleegde geweldsdelicten was geschorst. Deze twee feiten zijn onder parketnummer 16/601057-08 gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld ter zitting van 17 mei 2011. In die zaak wordt door de rechtbank apart vonnis gewezen. Met dit vonnis zal de rechtbank op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden.
De psychiater heeft in het rapport van 10 september 2010 geconcludeerd dat gezien het strafblad van verdachte met een eerdere mishandeling, de psychopathologie, de cannabisafhankelijkheid en het alcoholmisbruik in het verleden, en de gesloten en bagatelliserende houding van verdachte, de kans op herhaling van strafbare feiten verhoogd. De manier om de recidivekans substantieel te verminderen is het opleggen van een behandeling gericht op de zich vermoedelijk ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis, de geslotenheid van verdachte en (indien nog van toepassing) het gebruik van cannabis en alcohol, terwijl tevens rekening moet worden gehouden met haar beperkte (intellectuele) mogelijkheden. De behandeling kan het beste plaatsvinden in ambulante vorm bij De Waag of een vergelijkbare instelling, opgelegd als bijzondere voorwaarde in combinatie met verplicht reclasseringscontact.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 13 mei 2011, opgemaakt door J. Hoekstra, reclasseringswerker, volgt dat verdachte een zeer gering probleembesef heeft. Er is geen sprake van enig gevoel van schuld. Zij ziet zichzelf eerder als slachtoffer dan als dader. Het lijkt erop dat verdachte niet goed kan inschatten op welke wijze anderen op haar gedrag kunnen reageren en zij mogelijk een beperkt inlevingsvermogen heeft. Verdachte ontkent een agressieprobleem te hebben. Ze heeft zich wel op eigen initiatief aangemeld bij De Waag en zij heeft daar inmiddels verschillende gesprekken gevoerd. Het feit dat verdachte tot tweemaal toe met justitie in aanraking is geweest voor een geweldsmisdrijf, er bij haar geen sprake is van probleembesef en de uitkomsten van het onderzoek door de psychiater, kan het opnieuw in aanraking komen met justitie niet worden uitgesloten. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht, het volgen van de Cova-Plus training en een behandeling bij De Waag.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat als haar onrecht wordt aangedaan zij haar mond open doet, maar dat zij helemaal niet agressief is. Ze is toch naar De Waag gegaan, omdat justitie had gezegd dat zij dat beter kon doen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Ter zitting heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen zij heeft gedaan. Uit haar houding ter zitting en haar antwoord op vragen blijkt op geen enkele manier spijt of berouw. Haar houding en het feit dat verdachte de feiten heeft gepleegd, terwijl zij in een schorsing liep, duiden er op dat verdachte niets heeft geleerd van de geweldsdelicten die zich in 2008 hebben voorgedaan en waarbij verdachte betrokken was. Ze heeft opnieuw de confrontatie met iemand gezocht en is vervolgens uit het niets weer overgegaan tot ernstig bedreigend en ook fysiek gewelddadig gedrag.
Dit alles rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de bevindingen van de reclassering en de psychiater acht de rechtbank ook een voorwaardelijk deel onder de door deze deskundigen gestelde voorwaarden van belang om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom overgaat tot het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar, alsmede verplicht reclasseringscontact, ook als dat het volgen van een behandeling bij De Waag en de Cova-Plus training inhoudt, als bijzondere voorwaarden.
Gelet op het feit dat de rechtbank ter terechtzitting niet de voeging van de onderhavige zaak met de zaak onder parketnummer 16/601057-08 heeft bevolen komt de rechtbank tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Mishandeling;
feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte een behandeling moet volgen bij De Waag en ook als dat inhoudt dat verdachte een Cova-Plus training moet volgen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het reeds geschorste bevel tot bewaring van verdachte met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 mei 2011.
Mr. Perrick is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.