ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9213

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601057-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op noodweer(exces) en toepassing van minderjarigenstrafrecht in geweldszaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 31 mei 2011, is de verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van twee slachtoffers op 30 augustus 2008 in Abcoude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, evenals de deels bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en getuigen consistent waren en dat het letsel dat zij hadden opgelopen, overeenkwam met de beschrijvingen van de geweldsincidenten.

De verdachte voerde aan dat haar handelen voortkwam uit noodweerexces, maar de rechtbank verwierp dit beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat de verdachte alternatieve manieren had om de situatie te de-escaleren. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks haar verminderde toerekeningsvatbaarheid, zoals vastgesteld door een psychiater. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de voorwaarden van reclasseringstoezicht en behandeling.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen tot een bedrag van € 1.593,00 voor slachtoffer 1 en € 448,93 voor slachtoffer 2 toewijsde. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, die bij de burgerlijke rechter konden worden ingediend. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601057-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Haarlem.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 1 subsidiair: die [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2: [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], alsmede de deels bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en wijst daarbij op het feit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft geschopt. Verdachte zegt immers aangeefsters alleen te hebben geslagen. Als al bewezen kan worden dat verdachte heeft geschopt dan kan niet worden vastgesteld dat verdachte door het slaan en schoppen aangeefster zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen, nu niet duidelijk is geworden hoe hard verdachte heeft geslagen en geschopt en waar deze klappen en schoppen terecht zijn gekomen, alsmede omdat het letsel van aangeefster niet past in het beeld dat verdachte haar zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen.
De rechtbank kan naar de mening van de verdediging wel tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling komen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 als volgt:
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde bij de politie dat zij op 30 augustus 2008 met haar vriendin [slachtoffer 2] op de Achter de Kerken te Abcoude liep. Een meisje zei iets tegen hen en zij zeiden iets terug. Het meisje fietste weg en kwam toen terug. Het meisje greep [slachtoffer 1] bij haar lange haar en ze begon op [slachtoffer 1] in te trappen. [slachtoffer 1] voelde dat zij in haar gezicht werd geraakt. [slachtoffer 1] voelde dat het meisje haar aan haar haren naar beneden trok en dat ze haar met haar knie een knietje in haar gezicht gaf. [slachtoffer 1] voelde dat ze op haar rechterkaak werd geraakt. Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag bleef het meisje op haar intrappen. [slachtoffer 1] voelde telkens een voet of scheen tegen haar gezicht. [slachtoffer 2] probeerde haar te helpen, maar toen begon het meisje op [slachtoffer 2] in te slaan. Daarna kwam het meisje weer naar [slachtoffer 1] toe, pakte haar weer bij haar haren en begon haar opnieuw tegen haar hoofd en nek te schoppen.
Verbalisant [verbalisant] constateerde dat [slachtoffer 1] over haar hele gezicht zwellingen had, waaronder opgezwollen en kapotte lippen. Tevens zag verbalisant dat zij stukjes van haar voortanden miste en dat zij haar kaken niet van elkaar kreeg. [slachtoffer 1] gebruikte een rietje om uit een glas water te drinken.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaarde bij de politie dat zij op 30 augustus 2008 met haar vriendin [slachtoffer 1] op de Achter de Kerken te Abcoude liep. Een meisje maakte een opmerking tegen hen. Het meisje liep op hen af. Ze trok [slachtoffer 1] aan haar haren en duwde haar op de grond. Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag trapte het meisje steeds tegen [slachtoffer 1] haar hoofd en gezicht. [slachtoffer 2] wilde [slachtoffer 1] overeind trekken, maar ze voelde dat het meisje toen aan haar haren trok.
[slachtoffer 2] verklaarde dat het meisje haar geschopt en geslagen had. Hierdoor had zij een kras op haar voorhoofd, een wond op haar rechterneusvleugel en een enorme zwelling op haar linkerjukbeen.
Getuige [getuige 1] verklaarde bij de politie dat hij onder de lantaarnpaal een meisje op de grond zag liggen. Hij zag dat de hem bekende [slachtoffer 2] aan haar haren werd getrokken door een meisje. Samen met de buurman heeft hij de meisjes uit elkaar gehaald. Getuige zag dat [slachtoffer 2] een zwelling op haar linkerjukbeen had en bloed op haar rechterneusvleugel en voorhoofd. [slachtoffer 1] had een heel opgezwollen lip en er zat bloed op haar kleding. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] was helemaal in paniek.
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie dat hij twee meiden op straat zag staan. Hij kon duidelijk zien dat het blonde meisje het meisje met het donkere haar bij haar haren vasthad en dat zij dit meisje klappen en trappen gaf. Het blonde meisje hield met haar linkerhand het haar van het donkerharige meisje beet en zij sloeg met haar rechterhand bewust op het hoofd van het meisje in. Ze gaf trappen tegen het hoofd van het meisje met het donkere haar. Het slachtoffer was helemaal in paniek. Als gevolg van de trappen en klappen had het meisje met het donkere haar een erg dikke lip en krassen op haar gezicht. Ze had pijn in haar kaak.
Verdachte bekende ter terechtzitting dat zij in conflict was geraakt met beide meisjes en dat zij de meisjes aan hun haren had getrokken en had geslagen met haar vuist.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] en de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Daarnaast past het letsel dat aangeefsters hebben opgelopen bij het slaan en schoppen door verdachte, zoals door aangeefsters en getuigen omschreven. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Het door de aangeefsters en de getuigen omschreven slaan en schoppen in het gezicht en/of op het hoofd van [slachtoffer 1] zou naar het oordeel van de rechtbank zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben gehad. Het gezicht en het hoofd zijn immers zeer kwetsbare delen van het lichaam. Daar komt bij dat blijkens het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel verdachte haar met kracht heeft gestompt en geschopt/getrapt. De rechtbank acht daarom de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht voorts, gelet op de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte dat zij dit meisje aan haar haar had getrokken en had geslagen met haar vuist, de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Primair
op 30 augustus 2008 te Abcoude ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen die [slachtoffer 1] in haar gezicht en/of tegen haar hoofd
en/of tegen haar lichaam heeft getrapt of geschopt en gestompt terwijl verdachte die [slachtoffer 1] bij de haren vasthield en/of terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 30 augustus 2008 te Abcoude opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] aan haar haren heeft getrokken en meermalen in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar lichaam heeft gestompt waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Beroep op noodweer(exces):
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van zowel feit 1 primair als feit 2 sprake is geweest van noodweer(exces). De verdediging heeft daarbij gewezen op het feit dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, doordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zijn tweeën waren en verdachte alleen, [slachtoffer 1] verdachte bij haar keel vastpakte en [slachtoffer 2] verdachte aan haar haren trok. Verdachte heeft [slachtoffer 1] een klap gegeven om los te komen, welke klap naar de mening van de verdediging proportioneel genoemd kan worden. Omdat [slachtoffer 2] aan haar haren trok moest verdachte zich ook tegen [slachtoffer 2] verdedigen. De mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft onder deze omstandigheden een noodzakelijke verdediging opgeleverd, aldus de verdediging.
Verdachte heeft evenwel nagelaten om op een gegeven ogenblik te stoppen. Haar gedragingen vloeiden op dat moment voort uit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding, waardoor naar de mening van de verdediging sprake is geweest van noodweerexces ten aanzien van beide feiten. De verdediging heeft daarom verzocht verdachte voor feit 1 primair en feit 2 te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat zij als eerste van één van de meisjes een duw kreeg en dat zij dat meisje daarom een klap had gegeven. Deze verklaring wordt echter niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. De door verdachte geschetste beginsituatie acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Verdachte heeft zelf de confrontatie met de beide meisjes opgezocht. Na het meisje een klap te hebben gegeven heeft verdachte de meisjes aan hun haren getrokken en is verdachte hen gaan slaan en schoppen. Niet is gebleken dat verdachte geen andere mogelijkheid had dan op deze manier te handelen. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] er pas bij komt staan op het moment dat [slachtoffer 1] al op de grond lag. Er is dus voortdurend sprake geweest van een één op één situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en wijst het beroep op noodweer en noodweerexces af. Al zou aannemelijk zijn geworden dat verdachte eerst werd geduwd dan nog levert dat niet zonder meer een situatie op waartegen verdediging noodzakelijk was. Ook in dat geval waren er alternatieve oplossingen mogelijk, zoals weglopen uit de situatie. Ook om deze reden moet het beroep van de verdediging op noodweer(exces) worden afgewezen.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid:
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater. De psychiater heeft op 18 november 2008 een rapport uitgebracht.
Uit dit rapport volgt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik in remissie en een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van een stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Er bestaat een relatie tussen de ten laste gelegde feiten en de psychopathologie. Het overmatig agressief reageren past bij de gebrekkige agressieregulatie. De psychiater adviseert om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat overigens niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de onderhavige zaak gevoegd te behandelen met de zaak onder parketnummer 16/600525-10, welke gelijktijdig met de onderhavige zaak ter terechtzitting is behandeld. De officier van justitie heeft daarna op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en verplicht reclasseringscontact, ook als dat het volgen van een behandeling bij De Waag en het volgen van de Cova-Plus training inhoudt, als bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd een werkstraf van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] ingediende vordering tot materiële schadevergoeding geheel toe te wijzen en om de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van
€ 1.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] ingediende vordering tot schadevergoeding heeft de officier van justitie gevorderd de gevorderde reiskosten gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 21,89, omdat de reiskosten alleen tot dit bedrag in een rechtstreeks verband staan tot het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot materiële schade en immateriële schade voor het overige geheel toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank onder verwijzing naar het briefrapport van psychiater Gerritsen van 6 november 2009 verzocht om het minderjarigenstrafrecht ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden aanzienlijk is overschreden. Er is bijna drie jaar verstreken na de aanhouding van verdachte voordat tot een handeling van vervolging is overgegaan. Het verwijt hiervoor is voor het grootste deel aan het openbaar ministerie te maken, aldus de verdediging. De verdediging is van mening dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat, nu verdachte al drie jaar in spanning leeft, zij ten tijde van de delicten verminderd toerekeningsvatbaar was en zij al bijna drie jaar in een schorsing van de bewaring loopt, een schuldigverklaring zonder oplegging van straf passend is.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de verdediging verzocht de materiële schade toe te wijzen voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde eigen bijdrage van het AMC en de immateriële gevorderde schade te matigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in de nacht van 30 augustus 2008 een conflict gekregen met de twee slachtoffers. Verdachte heeft één slachtoffer aan haar haren getrokken, op de grond geduwd en dit slachtoffer gestompt en getrapt in haar gezicht, tegen haar hoofd en tegen haar lichaam. Dat dit geen zeer ernstige gevolgen heeft gehad, is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft het tweede slachtoffer, die haar vriendin te hulp schoot, vervolgens aan haar haren getrokken en gestompt.
Uit de inhoud van het dossier maakt de rechtbank op dat verdachte de confrontatie met de slachtoffers zelf heeft opgezocht. Verdachte is vervolgens uit het niets overgegaan tot fysiek gewelddadig gedrag. Na een gezellige avond werden de slachtoffers ineens geconfronteerd met deze agressiviteit, waarbij verdachte helemaal los is gegaan op de slachtoffers. Pas toen buurtbewoners erbij kwamen is zij opgehouden.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Ook in deze zaak is dat het geval. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever [slachtoffer 1] volgt dat zij nog altijd de lichamelijke en emotionele gevolgen van het gebeuren ondervindt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2010 volgt dat verdachte op 31 juli 2007 een transactie heeft gekregen voor het plegen van een mishandeling, maar dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke delicten.
De psychiater concludeert in zijn rapport van 18 november 2008 dat gelet op het strafblad met eerdere mishandeling, de psychopathologie in de zin van de stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid, de cannabisafhankelijkheid en het alcoholmisbruik in het verleden, de onrijpheid van verdachte en haar gesloten en bagatelliserende houding, de kans op herhaling van dergelijke feiten verhoogd is. De manier om de recidivekans substantieel te verminderen is het opleggen van een behandeling gericht op de stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid, de geslotenheid van verdachte en (indien nog van toepassing) het gebruik van cannabis en alcohol, terwijl tevens rekening moet worden gehouden met de beperkte (intellectuele) mogelijkheden en er aandacht is voor verdere ontwikkeling van haar persoon. De behandeling kan het beste plaatsvinden in ambulante vorm bij De Waag of een vergelijkbare instelling, opgelegd als bijzondere voorwaarde in combinatie met verplicht reclasseringscontact.
De psychiater heeft op 6 november 2009 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de vraag in hoeverre de persoonlijkheid van verdachte destijds zou moeten leiden tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank in de onderhavige zaak geen aanleiding om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten op vier maanden na twintig jaar. Psychiater Gerritsen heeft naar aanleiding van in 2010 gepleegde soortgelijke feiten opnieuw een rapport opgemaakt. Blijkens dit rapport heeft de psychiater toen in de persoonlijkheid van verdachte geen aanleiding gezien om een opmerking te maken over mogelijke toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
De rechtbank acht op basis van de inhoud van de psychiatrische rapportage van 18 november 2008, in de aanvulling daarop van 6 november 2009 en in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd geen uitzonderlijke omstandigheden aanwezig die dienen te leiden tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Ook in hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het minderjarigenstrafrecht te moeten toepassen. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw op dit punt dan ook af.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 13 mei 2011, opgemaakt door J. Hoekstra, reclasseringswerker, volgt dat verdachte een zeer gering probleembesef heeft. Er is geen sprake van enig gevoel van schuld. Zij ziet zichzelf eerder als slachtoffer dan als dader. Het lijkt erop dat verdachte niet goed kan inschatten op welke wijze anderen op haar gedrag kunnen reageren en zij mogelijk een beperkt inlevingsvermogen heeft. Verdachte ontkent een agressieprobleem te hebben. Ze heeft zich wel op eigen initiatief aangemeld bij De Waag en zij heeft daar inmiddels verschillende gesprekken gevoerd. Het feit dat verdachte tot tweemaal toe met justitie in aanraking is geweest voor een geweldsmisdrijf, er bij haar geen sprake is van probleembesef en de uitkomsten van het onderzoek door de psychiater, kan het opnieuw in aanraking komen met justitie niet worden uitgesloten. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht, het volgen van de Cova-Plus training en een behandeling bij De Waag.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat als haar onrecht wordt aangedaan zij haar mond open doet, maar dat zij helemaal niet agressief is. Ze is toch naar De Waag gegaan, omdat justitie had gezegd dat zij dat beter kon doen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Ter zitting heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen zij heeft gedaan. Uit haar houding ter zitting en haar antwoorden op vragen blijkt op geen enkele manier spijt of berouw.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar en de door de psychiater en de reclassering gestelde voorwaarden passend. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke straf noodzakelijk is om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat ook werkstraf geïndiceerd is.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank nog rekening met het volgende:
Uit het dossier volgt dat verdachte op 8 september 2008 in verzekering is gesteld en dat op 10 september 2008 het bevel tot bewaring is geschorst. Daarna zijn op 24 augustus 2009 op verzoek van de verdediging een aantal getuigen gehoord door de rechter-commissaris. Vervolgens is verdachte pas op 1 februari 2011 door de officier van justitie voor deze feiten gedagvaard. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige strafzaak na het horen van de getuigen op 24 augustus 2009 gedurende een lange periode van ongeveer anderhalf jaar zonder duidelijke verklaring en zonder dat hiervoor een verwijt aan de verdachte kan worden gemaakt bij het openbaar ministerie heeft gelegen. Verdachte heeft hierdoor lange tijd in onzekerheid gezeten en de feiten zijn inmiddels oud. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te leiden tot strafvermindering.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar, alsmede verplicht reclasseringscontact, ook als dat het volgen van een behandeling bij De Waag en de Cova-Plus training inhoudt, als bijzondere voorwaarden, alsmede een werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis.
Gelet op het feit dat de rechtbank ter terechtzitting niet de voeging van de onderhavige zaak met de zaak onder parketnummer 16/601057-08 heeft bevolen komt de rechtbank tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.273,93 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.593,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 593,93 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank overweegt dat hoewel de benadeelde partij de materiële schade niet met bewijsstukken heeft onderbouwd de gevorderde bedragen reëel en voldoende aannemelijk zijn. Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen voor het slachtoffer een bedrag van
€ 1.000,00 kan worden toegewezen.
De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 480,80 voor
feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 448,93 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 98,93 ter zake van materiële schade en
€ 350,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, nu voor dit deel van de vordering geen sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot zware mishandeling;
feit 2: Mishandeling;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte een behandeling moet volgen bij De Waag en ook als dat inhoudt dat verdachte een Cova-Plus training moet volgen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.593,00, waarvan € 593,93 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2008;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], € 1.593,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 448,93, waarvan € 98,93 ter zake van materiële schade en € 350,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2008;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], € 448,93 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het reeds geschorste bevel tot bewaring van verdachte met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 mei 2011.
Mr. Perrick is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.