ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9198

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710455-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 10 juni 2011, is de verdachte veroordeeld voor drugshandel en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van januari 2010 tot en met 3 februari 2011 opzettelijk heroïne en cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Daarnaast heeft de verdachte op 3 februari 2011 hoeveelheden heroïne en cocaïne opzettelijk aanwezig gehad. De rechtbank heeft de tenlastelegging als wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij zij zich baseerde op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verklaringen van medeverdachten en getuigen.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals het beperkte strafblad van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich meebrengen. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een werkstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden gesteld aan de proeftijd, waaronder deelname aan een reclasseringstraject en meldingsplicht bij de reclassering.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. M.S. Koppert niet in de gelegenheid was om het vonnis mee te ondertekenen. De verdachte is gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 4 mei 2011 en 10 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 15 maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710455-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1954] te [geboorteplaats]
Gedetineerd: P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 4 mei 2011 en 10 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van januari 2010 tot en met 3 februari 2011, samen met een ander of anderen, opzettelijk heroïne en/of cocaïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2. op 3 februari 2011 hoeveelheden heröine en/of cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 2 tot een bewezenverklaring kan komen. Met betrekking tot feit 1 is de verdediging van mening dat de rechtbank eveneens tot een bewezenverklaring kan komen maar heeft daarbij bepleit dat de periode waarin verdachte heeft gehandeld korter is dan de ten laste gelegde periode en wel van september 2010 tot en met 3 februari 2011.
De verdediging wijst daarbij op de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en op de ter terechtzitting van 10 juni 2011 afgelegde verklaring door getuige [getuige].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] ;
- de verklaring van getuige [getuige] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, betreffende de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] aan de [adres] te [woonplaats] ;
- de in beslag genomen administratie in het huis van medeverdachte [medeverdachte 2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, betreffende de observatie van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] ;
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de periode
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd een kortere periode te hebben gehandeld in verdovende middelen dan de periode die in de tenlastelegging is genoemd. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, mede gelet op de door getuige [getuige] op
8 maart 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring dat zij sedert anderhalf jaar af en toe drugs bij verdachte koopt. De ter terechtzitting van 10 juni 2011 door deze getuige afgelegde verklaring acht de rechtbank minder geloofwaardig, gelet ook op het feit dat de getuige desgevraagd heeft verklaard dat zij het moeilijker vond om ter terechtzitting in het bijzijn van verdachte een verklaring af te leggen dan indertijd telefonisch aan de politie.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] als betrouwbaar aangemerkt kan worden. De rechtbank overweegt daartoe dat [medeverdachte 1] gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd en zijn verklaringen ook voor hemzelf belastend zijn.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- het proces-verbaal van bevindingen, betreffende de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, betreffende een onderzoek naar de aangetroffen verdovende middelen ;
- het rapport van het NFI d.d. 18 april 2011, betreffende een onderzoek naar de aangetroffen verdovende middelen .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. in de periode van januari 2010 tot en met 3 februari 2011 te
Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
-een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en
-een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op 3 februari 2011 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft
gehad
-ongeveer 0,59 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en
-ongeveer 4,07 gram van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden: een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie, zoals geadviseerd in het rapport van Centrum Maliebaan van 9 juni 2011.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte al 127 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat, gelet op het blanco strafblad van verdachte, een werkstraf in aanvulling op de voorlopige hechtenis redelijk zou zijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drugshandel en het opzettelijk aanwezig hebben daarvan. Dit zijn ernstige feiten, die een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Verdachte heeft de gezondheid van iedere afnemer van de verdovende middelen ernstig in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft in het kader van de persoon van de verdachte het volgende meegewogen:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet en uitsluitend betrokken is geweest bij delicten die met een transactie zijn afgedaan;
- een verdachte betreffend reclasseringsadvies van Centrum Maliebaan d.d. 9 juni 2011.
Alles afwegende acht de rechtbank, rekening houdend met het beperkte strafblad van verdachte, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na de melden duur passend en geboden. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf. Met het voorwaardelijke deel van de straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze begeleiding door de reclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de afdeling reclassering van Centrum Maliebaan
- De verdachte moet zich binnen vijf dagen nadat de detentie is geëindigd melden bij Centrum Maliebaan aan de Tolsteegsingel te Utrecht en hij moet zich gedurende de proeftijd blijven melden in de frequentie die de reclassering noodzakelijk acht.;
- De verdachte moet deelnemen aan de Leefstijltraining (kort).
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
Voorlopige hechtenis
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. M.S. Koppert en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2011.
Mr. M.S. Koppert is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.