ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9143

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-712271-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor meervoudige diefstal en beroving met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en een beroving met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft een reeks van feiten die zich hebben voorgedaan in Zeist, waaronder de diefstal van een navigatiesysteem uit een auto, de beroving van een gouden ketting met geweld, en de diefstal van goederen uit een schuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 oktober 2010 samen met anderen een beroving heeft gepleegd waarbij hij een mes heeft gebruikt om de aangever te bedreigen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangifte van de slachtoffers als bewijs gebruikt om de feiten te onderbouwen. De verdachte heeft tijdens de zitting ontkend betrokken te zijn geweest bij de feiten, maar de rechtbank heeft zijn verklaringen als onbetrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages over de verdachte, die wijzen op een gedragsstoornis en een kwetsbare gezinssituatie. Ondanks deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt, maar heeft besloten om de straf voorwaardelijk op te leggen om de verdachte de kans te geven zijn gedrag te verbeteren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor de geleden immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, maar de verdachte is vrijgesproken van een van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/712271-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in de instelling voor gesloten jeugdzorg Almata te Den Dolder
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
T.a.v. feit 1: op 8 november 2010 te Zeist met een ander een navigatiesysteem uit een auto heeft gestolen;
T.a.v. feit 2: op 22 oktober 2010 te Zeist met een ander met geweld van [aangever 1] van een ketting heeft beroofd;
T.a.v. feit 3: op 18 september 2010 te Zeist met anderen met geweld [aangever 2] heeft beroofd;
T.a.v. feit 4: op 7 november 2010 te Zeist met een ander goederen uit de schuur van [aangever 3] heeft gestolen.
T.a.v. feit 5: in de periode tussen 1 augustus 2010 tot en met 10 november 2010 de Leerplichtwet heeft overtreden.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Nu is gebleken dat feit 5 van de dagvaarding met hiervoor vermeld parketnummer niet op de dagvaarding van verdachte staat vermeld en verdachte derhalve niet op de hoogte is gesteld van de vervolging van het onder 5 ten laste gelegde feit, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard inzake de vervolging van feit 5.
Ten aanzien van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten van bovenvermelde dagvaarding is de officier van justitie ontvankelijk. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 tot en met 4 heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 baseert de officier van justitie zich op de aangifte, getuigenverklaringen en het proces-verbaal van bevindingen.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte, de getuigenverklaringen en de printgegevens van het telefoonverkeer van de mobiele telefoon van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor geen enkele van de ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij onder meer op de ontkennende verklaring van verdachte. Tevens voert de raadsman aan dat het signalement, gegeven in de vier ten laste gelegde feiten, onvoldoende significant is en dat ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 mede wegens het ontbreken van aanvullend onderzoek niet uit te sluiten valt dat de dader iemand anders is dan verdachte.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 3
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende feit 3 blijkt dat verdachte door een getuige is herkend met behulp van een enkelvoudige fotoconfrontatie.
Daarnaast hebben twee verbalisanten verdachte op en omstreeks de datum van de overval in de buurt gezien. De wijze waarop deze fotoconfrontatie op het politiebureau heeft plaats gevonden, voldoet naar het oordeel van de rechtbank, niet aan de eisen, die aan een fotoconfrontatie gesteld worden.
De herkenning op grond van deze fotoconfrontatie kan dan ook niet aan het bewijs van het ten laste gelegde feit bijdragen.
Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank niet op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem daarom vrijspreken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
Op 8 november 2010 staat getuige [getuige 1] omstreeks 23.00 uur op het balkon van haar woning aan de [adres] te Zeist. Zij verklaart in het proces-verbaal van verhoor – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik heb vrij zicht op de geparkeerde auto’s. De parkeerplaats wordt verlicht door lantaarnpalen. De voertuigen op de parkeerplaats zijn goed zichtbaar. Omstreeks 23.00 uur zag ik een scooter aan komen rijden met twee jongens erop. Ze reden zonder licht. Ik zag dat het een rode scooter betrof. De jongens droegen beiden donkere kleding. Eén van hen had strepen op zijn trainingsbroek en droeg een zwart petje. De andere jongen had een wit petje op. Beide jongens stapten bij de parkeerplaats af. De jongen met het zwarte petje liep naar een grote grijze auto. Hij keek in de auto. Kort hierna hoorde ik een knal gevolgd door glasgerinkel. Ik hoorde dat dit geluid bij de grijze auto vandaan kwam. Ik zag dat de jongen met het zwarte petje aan de bestuurderszijde van de grijze auto stond en voorover naar binnen hing met zijn bovenlichaam. Ik heb de politie gebeld. Ik zag dat de jongen met het zwarte petje ongeveer een minuut lang met zijn hoofd in het voertuig hing. Ik zag dat hij zijn hoofd terug trok uit de auto en iets in zijn handen had. Hij stopte dit onder zijn jas en liep weg in de richting van de jongen met het witte petje. Ik zag dat de jongen met het witte petje de buddyseat van de scooter geopend had. Ik zag dat de jongen met het zwarte petje iets onder zijn jas vandaan haalde en dit in de buddyseat deed. Ik zag dat de twee jongens direct hun petjes uitwisselden. De jongen met het witte petje deed het zwarte petje op en de jongen met het zwarte petje deed het witte petje op. Direct daarna deed hij de capuchon van zijn jas over het witte petje. Toen stapten ze op de scooter en reden ze weg.”
De politie komt naar aanleiding van de telefonische melding van getuige [getuige 1] op 8 november 2010, omstreeks 23.10 uur ter plaatse. In het proces-verbaal van bevindingen wordt hieromtrent gerelateerd
– zakelijk weergegeven –: “Net voordat wij bij de parkeerplaats van [adres] te Zeist aankwamen lopen, hoorden en zagen wij een scooter aan komen rijden. Deze kwam vanaf de parkeerplaats. Wij zagen dat het een rode scooter betrof met twee opzittenden. Beiden waren in het zwart gekleed. De passagier was langer dan de bestuurder. De scooter maakte een luid snerpend geluid. Wij zijn de parkeerplaats opgelopen. Later hoorden wij het snerpende geluid weer. Wij zijn in de auto gestapt en troffen een rode scooter onder de galerij van [adres] aan. Wij zagen een jongen bij de scooter staan en een langere jongen op twee meter afstand van de scooter tussen geparkeerde auto’s lopen. Hij liep langs een aldaar geparkeerde Renault Espace. Wij zagen dat er een sleutel in de buddyseat van de rode scooter zat. Wij herkenden de beide jongens aan de kleding, hun lengte en de rode scooter als zijnde de scooter met opzittenden die ons eerder waren gepasseerd op de [adres], komende vanaf de parkeerplaats aldaar.
Wij zagen dat aan de rechterzijde van de eerder genoemde Renault Espace een navigatiesysteem op de grond lag. Wij zagen dat deze op een afstand van ongeveer drie meter van de eerder genoemde bromfiets op de grond lag. De eerste verdachte gaf op te zijn genaamd: [medeverdachte 1]. De tweede verdachte gaf op te zijn genaamd: [verdachte]. De tweede verdachte had een witte pet in zijn hand.”
Verdachte heeft tijdens zijn aanhouding verklaard – zakelijk weergegeven –: “Ik draag een zwarte Adidas trainingsbroek met aan de zijkanten drie strepen. Ik had een wit petje op.”
En medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik heb een zwarte pet in mijn buddyseat.”
Aangever [aangever 4] wordt geconfronteerd met de braak aan zijn auto en het door de verbalisanten gevonden navigatiesysteem.
[aangever 4] verklaart hieromtrent – zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik heb een Chrysler, type Grand Voyager. Ik zag dat de ruit van de bestuurdersdeur was ingeslagen. Ik zag dat mijn TomTom weg was. Vervolgens zag ik dat de politie aan kwam rijden. Het navigatiesysteem dat u mij laat zien is van mij en uit mijn auto gestolen.”
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
Op vrijdag 22 oktober 2010 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van het aan verdachte ten laste gelegde feit 2. [aangever 1] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: “Op vrijdag 22 oktober 2010, omstreeks 19.40 uur bevond ik mij op de [adres] te Zeist. Ik was samen met een huisgenoot, genaamd [betrokkene 1]. Ik werd aangesproken door een voor mij onbekende Marokkaanse jongen die als bestuurder in een Opel Corsa zat. Er zaten in totaal drie jongens in de auto. Ik zag dat de bijrijder en de passagier uit de Opel Corsa kwamen. Ze liepen op mij af. De bijrijder zei: “ik moet even met je praten”. Ik ben vervolgens met de jongens meegelopen in de richting van het park. Ik kreeg er niet zo’n goed gevoel bij. We liepen in de [adres]. Ik hoorde de bijrijder zeggen: “het kan hier wel”. Ik zag dat de bijrijder een zaklamp in zijn rechterhand had welke hij uit zijn binnenzak had gehaald. Het betrof hier een led lampje. Ik zag dat hij hiermee in mijn nek scheen. Ik voelde dat de bijrijder met beide handen aan mijn gouden ketting om mijn nek trok. Voor ik het wist had hij mijn gouden ketting in zijn handen. Ik zag dat hij mijn gouden ketting in de linkerzak van zijn jas stopte. Gelijkertijd zag ik dat hij een mes uit zijn binnenzak haalde. Ik zag dat hij het mes uitvouwde en in zijn rechterhand hield. Hij hield het mes met zijn rechterhand ter hoogte van zijn heup. Het puntje wees in mijn richting. Ik was bang dat hij het zou gebruiken, daarom heb ik niets van de diefstal van mijn gouden ketting gezegd. De bijrijder vroeg mijn telefoonnummer. Ik gaf mijn nummer en ben toen naar het politiebureau gelopen. Na een paar minuten ben ik gebeld door een mij onbekend nummer: [telefoonnummer].
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] die bij het voorval aanwezig is geweest en de verklaring van [getuige 2] die de bestuurder van de Opel Corsa was. De verklaring van [betrokkene 1] luidt – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 22 oktober 2010 ben ik samen met [aangever 1] naar Zeist gegaan. Een auto stopte naast ons. Ik zag dat de bijrijder uit de auto stapte. Er stapte nog iemand uit de auto. De chauffeur bleef zitten. [aangever 1] en ik liepen weg. De mannen liepen met ons mee. Eén van de mannen pakte [aangever 1] vast. Ik zag dat hij [aangever 1] bij zijn ketting pakte. Hij had een lamp in zijn hand. De man maakte de ketting open en deed hem bij [aangever 1] af. Ik zag dat de man ineens een mes in zijn hand had.
En de verklaring van [getuige 2] luidt – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op vrijdagavond reed ik met [verdachte] en [betrokkene 2] in mijn Opel Corsa. Ik zag een jongen. Ik hoorde [verdachte] zeggen: ‘ik wil hem beroven’. Ik zei dat ik daar niets mee te maken wilde hebben en heb [verdachte] en [betrokkene 2] afgezet en ben zelf weggereden. Later werd ik gebeld door [verdachte] dat hij die jongen had beroofd van zijn ketting.
Ik ben 2 dagen geleden naar [verdachte] gegaan en heb de ketting opgehaald. Ik heb de ketting aan mijn moeder gegeven. Ik zal de ketting zo bij de politie afgeven.
U toont mij een foto van een jongen. Dit is de [verdachte] die bij mij in de auto zat waarover ik eerder verklaarde. Ik ken [verdachte] al mijn hele leven. Dat is hem gewoon.”
De ketting, die [getuige 2] bij [verdachte] heeft opgehaald en bij de politie heeft afgegeven, wordt op het politiebureau aan aangever getoond. Aangever [aangever 1] verklaart hieromtrent
– zakelijk weergegeven – als volgt.
“Ik herken deze ketting als zijnde mijn ketting omdat er een merkje in het slot staat. Het is geen echt goud en daarom iets lichter van kleur.”
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de verklaring van [getuige 2] niet klopt en dat gelet op een eerdere ruzie tussen hem en [getuige 2], deze verklaring als onbetrouwbaar bestempeld dient te worden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij op 22 oktober in Utrecht ’s avonds een theehuis bezocht heeft tot ongeveer 21.00 uur in gezelschap van [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Door laatstgenoemden wordt dit verhaal bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [getuige 2] overeenkomt met de verklaring die aangever heeft afgelegd. Zijn verklaring wordt eveneens ondersteund door de gestolen ketting die [getuige 2] aan de politie heeft overhandigd en die van aangever afkomstig bleek te zijn.
Eveneens wordt zijn verklaring ondersteund door het geregistreerde telefoonverkeer dat tussen de telefoon van [getuige 2] en de telefoon van verdachte heeft plaatsgevonden.
Zo zijn er op 22 oktober 2010 in Zeist 21 maal telefonische contacten geregistreerd tussen de telefoon van [getuige 2] en die van verdachte. Daarbij wordt de conclusie getrokken dat verdachte en getuige [getuige 2] niet bij elkaar zijn, maar wel op dezelfde zendmast. Dit komt eveneens overeen met de verklaring van [getuige 2]. Verdachte heeft ten aanzien van het geregistreerde telefoonverkeer slechts verklaard dat hij zijn telefoon die dag niet bij zich had en waarschijnlijk aan iemand had uitgeleend en dat hij bovendien die avond niet in Zeist was maar in Utrecht.. Verdachte weet niet meer aan wie hij zijn telefoon uitgeleend zou kunnen hebben. Deze verklaring acht de rechtbank onwaarschijnlijk,
evenals de verklaringen over een bezoek aan een theehuis in Utrecht op de avond van de ten laste gelegde beroving De rechtbank ziet geen aanleiding de verklaring van [getuige 2] als onbetrouwbaar te bestempelen en zal deze dan ook bezigen voor het bewijs.
Tot slot heeft de rechtbank gelet op de verklaring van aangever dat hij vlak na de diefstal is gebeld door iemand met een telefoonnummer welk telefoonnummer later afkomstig bleek van verdachte. Verdachte heeft hier geen verklaring voor. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte op 22 oktober 2010 met zijn telefoon in Zeist is geweest en de diefstal met geweld heeft gepleegd.
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
Op 7 november 2010 heeft [aangever 3] aangifte gedaan van het aan verdachte ten laste gelegde feit 4. [aangever 3] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
“Op 6 november 2010 heb ik de deur van mijn schuur aan de [adres] te Zeist op slot gedraaid. Op zondag 7 november 2010 omstreeks 6.00 uur werd ik wakker gebeld door mijn werkgever. Hij hoorde van mijn overbuurman dat er in mijn schuur was ingebroken. Ik zag dat de schuurdeur openstond. De slotplaat was uit het kozijn gebroken. Er zijn dozen met schoenen weg, 2 zwarte jassen met capuchon en 22 boxershorts van het merk Björn Borg.
Getuige [getuige 3] verklaart hieromtrent – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op
7 november 2010 om ca 5.30 uur hoorde ik buiten lawaai. Ik zag 3 jongens staan bij het schuurtje van mijn achterburen. 1 jongen had een rode parka jas en hij wenkte de twee anderen. Ik belde 112. De jongen met de rode parka liep naar rechts en de twee anderen liepen naar links. Ik zag daarna een jongen teruglopen. Bij één van de schuurtjes verdween hij uit het zicht en zag ik alleen nog een klein lampje dat de jongen bij zich had.
De jongen met de knal rode parka was langer dan de andere twee jongens. Ik ben met de buurman bij zijn schuur gaan kijken. Daar bleek te zijn ingebroken.”
Op 7 november 2010 krijgt de politie een melding binnen van een vermoedelijke inbraak aan de [adres] te Zeist. Twee verbalisanten rijden in de richting van de [adres] en verklaren in hun proces-verbaal van bevindingen – zakelijk weergegeven – als volgt. “Wij zagen twee scooters rijden. Ze reden met gedoofde lichten van de [adres] in de richting van [adres]. Er zat iemand achterop die lichte tassen vast had. Even later zagen wij op beide brommers alleen een bestuurder zitten. Een manspersoon liep er met twee plastic tassen achteraan. Ik stapte uit het dienstvoertuig en zag dat de man op de grond viel. Hij stond op en liet een tas op de grond liggen. Hij gooide twee handschoenen weg. Hij rende weg. Ik ben erachter aangegaan maar ik ben hem kwijt geraakt. Ik zag dat er in de tassen onderbroeken van Björn Borg zaten. Ik ging achter de verdachte aan. Ik zag dat de manspersoon een rode jas droeg. Ik herkende hem direct als [verdachte]. Ik herkende hem voor 100%.”
Op woensdag 10 november 2010 vindt er een huiszoeking plaats in de woning van verdachte. Er worden onder meer nieuwe, nog in de verpakking, Björn Borg onderbroeken aangetroffen in de wasmand.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 8 november 2010 te Zeist, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een aan de [adres] geparkeerde auto (merk
Chrysler, type Grand Voyager) heeft weggenomen een zogenaamde TomTom (navigatiesysteem), toebehorende aan [aangever 4], waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een ruit van die auto stuk te maken;
2.
op 22 oktober 2010 te Zeist, op de openbare weg, de [adres], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een ketting, toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen (voornoemde) [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte die ketting met kracht van de nek van genoemde [aangever 1] lostrok en aan die [aangever 1] een mes, vanaf korte afstand werd getoond;
4.
op 7 november 2010 te Zeist, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een schuur van een aan de [adres] gelegen woning, heeft weggenomen een hoeveelheid schoenen en twee jassen en tweeëntwintig boxershorts (merk Björn Borg), toebehorende aan [aangever 3], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door de slotplaat van een deur van die schuur stuk te maken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
T.a.v. feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
T.a.v. feit 2: Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
T.a.v. feit 4: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, ook als dat inhoudt dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg, deelname aan NPT (Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer) en een ambulante behandeling bij een instelling zoals De Waag.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat primair integrale vrijspraak dient te volgen. Subsidiair conformeert de raadsman zich aan de eis van de officier van justitie.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een beroving waarbij gedreigd is met geweld en tevens geweld is gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijke beroving nog geruime tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Naast de gevolgen voor het slachtoffer, kunnen dit soort berovingen midden op straat ook het gevoel van onveiligheid in de samenleving doen toenemen. Daarnaast heeft verdachte in een auto en in een schuur ingebroken. De rechtbank neemt ten nadele van verdachte in aanmerking, dat verdachte door zijn houding op zitting geen enkel blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn eigen rol.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende rapportages:
- Rapport van Bureau Jeugdzorg, opgemaakt d.d. 31 mei 2011 door N. Yasar, gezinsvoogd en jeugdreclasseringswerker;
- Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt d.d. 26 mei 2011 door E. Sengul-Ozdogan, raadsonderzoeker;
- Pro Justitia rapport, opgemaakt d.d. 10 maart 2011 door H.W.M.M. van de Wiel, GZ-psycholoog;
De conclusie van het psychologische rapport houdt – zakelijk weergegeven – in dat betrokkene een gemiddelde intelligentie heeft. Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis en sociaal-emotionele onrijpheid, samenhangend met en versterkt door een zeer kwetsbare gezinssituatie (met gezondheidsproblemen, financiële problemen en integratieproblematiek) en de daaruit volgende pedagogische onmacht van de ouders. De kans op een geweldsdelict wordt als verhoogd ingeschat. Ondanks vele interventies zijn er geen verbeteringen zichtbaar en er zijn veel risicofactoren. Het advies is het continueren van de maatregel plaatsing in de gesloten jeugdzorg van Almata.
De rechtbank neemt de conclusie over en maakt deze tot de hare.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel Justitiele Documentatie d.d.
15 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor gelijksoortige feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht het feitencomplex zodanig ernstig dat dit een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan de duur van de voorlopige hechtenis zou rechtvaardigen. De rechtbank zal hier echter, gelet op de omstandigheden en de persoon van de verdachte, zoals hierboven in het psychologisch rapport vermeld, niet toe overgaan.
De rechtbank acht het noodzakelijk verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de door de officier van justitie gevorderde straf. Nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 3, terwijl de officier van justitie is uitgegaan van een bewezenverklaring van dat onderdeel, wordt een zwaardere straf opgelegd dan is gevorderd. Hiertoe heeft de rechtbank besloten omdat zij van oordeel is dat een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur nodig is om verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen.
7. De benadeelde partijen
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 700,- en voor het overige niet ontvankelijk te verklaren met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] heeft de officier van justitie gevorderd het gevorderde schadebedrag tot € 1.700,- toe te wijzen en voor het overige niet ontvankelijk te verklaren met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman betwist beide vorderingen benadeelde partij.
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 850,- voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 400,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 2.460,33 voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake van het onder 5 tenlastegelegde feit.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
T.a.v. feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
T.a.v. feit 2: Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
T.a.v. feit 4: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, ook indien deze aanwijzingen inhouden meewerken aan een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling en deelname aan NPT (Nieuwe Perspectieven Terugkeer);
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 400,- ter zake immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], € 400,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat dit vonnis onherroepelijk is.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.A. Messer en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2011.