ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9127

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-511809-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling op het stationsplateau te Utrecht

Op 21 juni 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 14 maart 2011 op het stationsplateau te Utrecht betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte heeft tijdens een vechtpartij geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan aangever [aangever 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een eerdere confrontatie met de aangever, deze heeft geslagen en gestompt, waardoor de aangever bewusteloos raakte en een gebroken neus, hersenschudding en geheugenverlies opliep. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de medische rapportage als bewijs gebruikt en oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige vorm van geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 83 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de maatregel Hulp en Steun opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van Bureau Jeugdzorg. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 600,- aan de benadeelde partij toegewezen, waarvan € 100,- materiële schade en € 500,- immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/511809-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. C.C.W. Plaat, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft geprobeerd [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel [aangever 1] mishandeld heeft.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en wijst daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte, de getuigenverklaringen en de medische verklaring.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde kan komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primaire wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt: “Op 14 maart 2011 heb ik op het stationsplateau te Utrecht gevochten met [aangever 1]. Eerder die middag hadden we vlak bij school al gestoeid. Toen we bij het station in Utrecht kwamen zag ik dat [aangever 1] achter mij liep. Ik voelde een duw in mijn rug. Ik werd boos en begon hem meteen te stompen. Ik sloeg heel hard. Toen ik hem nog een stomp gaf, struikelde hij en viel hij over een blok beton. Hij viel op zijn hoofd en was bewusteloos. Hij heeft door mijn toedoen een gebroken neus opgelopen.”
Aangever [aangever 1] kan zich van de mishandeling zelf niets meer herinneren. Wel heeft hij verklaard over de momenten dat hij weer bij bewustzijn kwam. Hij heeft verklaard
– zakelijk weergegeven – als volgt: “Ik kan mij niets meer herinneren tot aan de zomervakantie 2010. Ik ben negen maanden van mijn geheugen kwijt. Dit is het gevolg van de mishandeling op 14 maart 2011. Toen ik na de mishandeling bij kwam voelde ik mij duizelig en misselijk. Ik lag op de grond en ik zag dat er een plas bloed naast mij lag. Ik wist niet waar dit vandaan kwam. Ik zag dat er bloed op mijn jas zat. Ik kon niet opstaan. Ik verloor steeds mijn bewustzijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 7 juni 2011 ontkent dat hij op aangever is gaan zitten en op zijn hoofd geslagen heeft. Verdachte zegt dat aangever over een betonblok struikelde en daarna op zijn hoofd gevallen is.
De rechtbank constateert dat er drie getuigen zijn die alle drie hebben verklaard dat verdachte op het slachtoffer is gaan zitten en er met zijn vuisten op los geslagen heeft.
Zo heeft getuige [getuige 1] – zakelijk weergegeven – verklaard: “Ik zag dat een jongen [aangever 1] bij zijn nek pakte en een soort worp maakte waardoor [aangever 1] met zijn hoofd op de grond viel. Ik zag dat [aangever 1] op zijn zij lag. Vervolgens zag ik dat de jongen boven op [aangever 1] ging zitten. De jongen hield [aangever 1] met zijn knieën tegen de grond. Ik zag dat de jongen op [aangever 1] begon in te slaan. De jongen sloeg diverse malen met zijn vuisten [aangever 1] op zijn lichaam. Ik rende op [aangever 1] af en heb de jongen van hem afgetrokken. Ik zag dat er een plas bloed naast [aangever 1] lag.”
Getuige [getuige 2] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: “Ik zag dat [aangever 1] op zijn zij lag. Ik zag dat een andere jongen boven op [aangever 1] zat en op hem aan het in slaan was. Ik zag dat de jongen met zijn vuisten op het bovenlichaam van [aangever 1] sloeg. [aangever 1] deed niets, hij lag op de grond”.
En getuige [getuige 3] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: “Ik zag een jongen op de grond liggen. Later bleek dit [aangever 1] te zijn. Ik zag dat hij zijn handen naar zijn hoofd had gebracht. Ik zag dat er een jongen boven op [aangever 1] zat. Ik herkende de jongen als [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] [aangever 1] op zijn hoofd sloeg. Ik zag dat dit met gebalde vuisten gebeurde. Hij sloeg met kracht”.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om geen geloof te hechten aan deze getuigenverklaringen en zal deze dan ook gebruiken voor het bewijs.
Uit de medische verklaring blijkt voorts dat aangever [aangever 1] een gebroken neus, een hersenschudding en geheugenverlies heeft opgelopen.,
Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte met opzet op het lichaam en het hoofd van aangever [aangever 1] heeft geslagen en dat hij daarmee getracht heeft opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan aangever toe te brengen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanmerkelijke kans dat het geweld tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden nog het volgende. Het aangezicht, de schedel, de slapen, de nek en het strottenhoofd zijn uiterst kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam. Geweld daartegen kan tot ernstige, zelfs fatale gevolgen leiden, met name wanneer het slachtoffer het bewustzijn heeft verloren. Herhaaldelijk en fors slaan tegen het hoofd kan dan ook zwaar lichamelijk letsel veroorzaken, te meer omdat daarbij moeilijk kan worden voorkomen dat deze kwetsbare onderdelen worden geraakt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte door herhaaldelijk te stompen en/of te slaan tegen het hoofd van een op de grond liggend slachtoffer bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou worden.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 14 maart 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam van die [aangever 1] heeft gestompt en/of geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: poging tot zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Over de geestvermogens van verdachte is door C. Snijder, GZ-psycholoog, op 26 mei 2011 een rapport uitgebracht. Deze gedragsdeskundige heeft geconcludeerd dat verdachte een zwakbegaafde jongen is die moeite heeft zijn gedrag te controleren en agressieve impulsen te beheersen. Bij verdachte is een gedragsstoornis (NAO) vastgesteld. Er lijkt sprake van een relatief negatief zelfbeeld en in situaties die hij in feite als onveilig ervaart lijkt hij geneigd zichzelf te overschreeuwen. Verdachte lijkt weinig sociale acceptatie te ervaren en heeft weinig hechte vriendschappen. Van overschreeuwen zoals hiervoor beschreven was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Op grond van deze conclusies wordt verdachte door de deskundige licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 83 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt een behandeling bij OPL;
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt vrijspraak voor het primair ten laste gelegde en verzoekt de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, met daarbij de bijzondere voorwaarde zoals door de officier van justitie voorgesteld.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld op de manier zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Dit geweld moet worden gekwalificeerd als bruut en volstrekt disproportioneel. Naast de ernstige medische consequenties, die wellicht van blijvende aard zijn, leert de ervaring dat delicten als de onderhavige de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het directe slachtoffer zijn, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever. Dit soort geweld op de openbare weg heeft ook een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie neemt hierdoor steeds grotere vormen aan. De rechtbank rekent verdachte zijn handelwijze zwaar aan en wijst erop dat het nog veel erger had kunnen aflopen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
- het Pro Justitia rapport, opgemaakt d.d. 26 mei 2011 door C. Snijder, GZ-psycholoog, dat hiervoor onder 5.2 is genoemd, waaruit volgt dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd;
- een rapport van Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling jeugdreclassering, opgemaakt d.d.
1 juni 2011 door K. Haveman, jeugdreclasseringswerker.
Door de GZ-psycholoog en de reclasseringswerker wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, zodat hieraan de maatregel Hulp en Steun kan worden gekoppeld, ook als de maatregel inhoudt het volgen van een behandeling bij Lijn5/OPL, of een gelijksoortige instelling.
Het bewezenverklaarde feit is ernstig en rechtvaardigt zonder meer een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank zal dit echter niet beslissen gelet op het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten en de omstandigheid dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet op grond van het bovengenoemde aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun te verbinden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 3.000,-.
De officier van justitie heeft toewijzing van de immateriële schade van € 500, - gevorderd en verzoekt de rechtbank de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft primair verzocht de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair alleen toewijzing van de immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 600,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 100,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: poging tot zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 83 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt een behandeling bij Lijn5/OPL, of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 600,-, waarvan € 100,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], € 600,- te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat dit vonnis onherroepelijk is.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. P.W.G. de Beer en mr. J.E. Kruijff-Bronsing, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2011.