ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9118

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-513595-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor diefstal met geweld in Bilthoven

Op 21 juni 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 februari 2011 in Bilthoven, waar de verdachte samen met een andere jongen twee slachtoffers heeft beroofd. De rechtbank achtte feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, waarbij de aangever verklaarde dat hij door de verdachte met geweld werd bedreigd en beroofd van zijn portemonnee en mobiele telefoon. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, die nog geruime tijd last kunnen hebben van de beroving. De verdachte heeft tijdens de zitting blijk gegeven van inzicht in zijn laakbare handelen, wat ten voordele van hem is meegewogen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft de teruggave gelast van in beslag genomen voorwerpen aan de gemeente De Bilt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/513595-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
T.a.v. feit 1: op 19 februari 2011 te Bilthoven met geweld een portemonnee en een mobiele telefoon van [aangever 1] heeft gestolen dan wel heeft afgeperst;
T.a.v. feit 2: op 19 februari 2011 te Bilthoven met geweld een mobiele telefoon en een I-pod van [aangever 2] heeft gestolen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften, processen-verbaal van bevindingen en camerabeelden. De officier van justitie constateert voorts dat de ‘Salduz-norm’ geschonden is nu het strafbare feit niet om een zaak van de B-categorie gaat.zoals de politie heeft gerelateerd, maar om een zaak van de A-categorieVerdachte had geen afstand mogen doen van het recht een advocaat te consulteren. Dit zou tot bewijsuitsluiting van de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring moeten leiden. Nu verdachte echter zijn verklaring vandaag ter terechtzitting heeft herhaald, zal deze verklaring meegenomen kunnen worden voor het bewijs.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair en wijst daarbij op de verklaring van verdachte die inhoudt dat aangever de portemonnee, na bedreiging door verdachte, zelf aan verdachte afgegeven heeft. Voorts sluit de raadsman zich aan bij het ingenomen standpunt van de officier van justitie ten aanzien van schending van de ‘Salduz-norm’.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Salduz
De Hoge Raad heeft bepaald, dat, indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dit in beginsel een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv oplevert. De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie zonder bijstand van een raadsman, van het bewijs uitgesloten dient te worden. Nu verdachte echter in het onderhavige geval zijn bij de politie afgelegde verklaring, ter terechtzitting, in bijzijn van zijn raadsman, voor een belangrijk deel heeft herhaald, zal de rechtbank deze verklaring bezigen voor het bewijs.
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
Aangever [aangever 1] heeft op 19 februari 2011 het volgende – zakelijk weergegeven – verklaard: “Op 19 februari 2011 ben ik te Bilthoven, gemeente De Bilt, beroofd. Ik liep samen met mijn vriend [aangever 2] naar buiten. We waren bij het zwembad geweest. We zagen twee jongens op ons af komen lopen. Eén jongen zei tegen mij: ‘ik zal je tanden uit je mond slaan’ en ‘ik wil geld zien’. Deze jongen greep me naar de keel. Eerst met zijn rechterhand en toen met beide handen. Hij zei nog een keer: ‘ik wil je geld’. Vervolgens trok hij mijn portemonnee uit mijn handen met zijn rechterhand. Met zijn linkerhand kneep hij mijn keel dicht. Ik kreeg geen lucht en had pijn. Hij ging in mijn zakken voelen. Hij pakte uit mijn linker broekzak mijn portemonnee en uit mijn rechter broekzak mijn mobiel van het merk Samsung. In mijn portemonnee zat het volgende: een brommercertificaat, een identiteitspas, een pinpas van de ING, kortingspasjes en schoolpas [naam]. Hij bleef al die tijd mij met zijn hand bij mijn keel vast houden.”
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 juni 2011 een deels bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard: “het klopt dat ik op 19 februari 2011 te Bilthoven een jongen bij zijn keel heb gegrepen en beroofd heb.”
Verdachte verklaart op één punt anders dan de aangever. Verdachte heeft ter terechtzitting namelijk verklaard dat aangever zelf, weliswaar onder dwang, zijn portemonnee heeft afgegeven aan verdachte. Aangever betwist dit.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever aannemelijk is, nu deze ondersteund wordt door de verklaring van getuige [aangever 2]. Hij heeft namelijk – zakelijk weergegeven – verklaard: “Ik zag dat de jongen de portemonnee uit de handen van [aangever 1] rukte. Daarna zag ik dat hij de broekzakken van [aangever 1] doorzocht. Ik zag dat hij hieruit de telefoon van [aangever 1] haalde en deze meenam.”
De rechtbank acht, gelet op de aangifte en de verklaring van getuige [aangever 2] feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht eveneens feit 2 wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 juni 2011;
- de aangifte van [aangever 2].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 19 februari 2011 te Bilthoven, gemeente De Bilt, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende oa een bromfietscertificaat en een identiteitspas en een ING-pinpas en een schoolpas en kortingspasjes en een mobiele telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- die [aangever 1] op bedreigende wijze de woorden "Ik wil geld zien" heeft toegevoegd en
- met één of meer hand(en) de keel van die [aangever 1] heeft vastgepakt en daarin heeft geknepen;
2.
op 19 februari 2011 te Bilthoven, gemeente De Bilt, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk LG) en een I-pod, toebehorende aan [aangever 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met één of meer hand(en) de keel van die [aangever 2] heeft vastgepakt;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
T.a.v. feit 1: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
T.a.v. feit 2: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 90 dagen waarvan 75 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met de bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, waarvan zes maanden ITB-plus, ook als dat inhoudt meewerken aan een ambulante intake bij een diagnostisch centrum en meewerken als dat tot behandeling leidt. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 50 uren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman komt tot een vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de raadsman gesteld dat nu beide feiten elkaar zeer snel hebben opgevolgd er sprake is van een voortgezette handeling. De raadsman conformeert zich voorts aan de strafeis van de officier van justitie.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat terzake van beide feiten sprake is geweest van een onafhankelijk wilsbesluit, zodat geen sprake kan zijn van voortgezette handeling.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee berovingen waarbij gedreigd is met geweld en tevens geweld is gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijke beroving nog geruime tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Naast de gevolgen voor de slachtoffers, doen dit soort berovingen midden op straat ook het gevoel van onveiligheid in de samenleving toenemen. De rechtbank neemt ten voordele van verdachte in aanmerking, dat verdachte door zijn houding op zitting blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt d.d. 30 mei 2011 door M. Groenen, raadsonderzoeker.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel Justitiele Documentatie d.d.
15 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld, maar niet eerder voor beroving.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf enerzijds rekening met de ernst van de feiten en anderzijds met de omstandigheid dat verdachte inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn vermeld in het over verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport en zoals die overigens zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank deze straf passend en geboden acht.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 563,50 voor feit 1.
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht het immateriële deel van de schade toe te wijzen tot een bedrag van € 250,- en het materiële deel toewijzen tot € 7,50 en het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 313,50 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 300,- ter zake van immateriële schade en € 13,50 ter zake van materiële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. Beslag
8.1. De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan gemeente De Bilt, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
T.a.v. feit 1: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
T.a.v. feit 2: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde gedurende zes maanden deel moet nemen aan het project ITB-Plus, en ook indien de aanwijzingen inhouden dat verdachte mee moet werken aan een ambulante intake bij een diagnostisch centrum en mee moet werken aan een behandeling indien dit de uitkomst is van de ambulante intake;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 25 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 313,50, waarvan € 13,50 ter zake van materiële schade en € 300,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], € 313,50 te betalen, bij niet betaling te vervangen door zes dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan gemeente De Bilt van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een cd rom met camerabeelden van het zwembad;
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat dit vonnis onherroepelijk is.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.A. Messer en mr. J.E. Kruijff-Bronsing, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2011.