ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9073

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600138-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal uit voertuigen op basis van camerabeelden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 26 mei 2011, is de verdachte veroordeeld voor twee auto-inbraken. De zaak kwam aan het licht na het bekijken van camerabeelden van een parkeergarage, waar op 18 januari en 28 januari 2011 twee mannen in de garage werden gefilmd. De beelden toonden aan dat de mannen de garage binnenkwamen zonder goederen, maar later met een rugzak en snoeren de garage verlieten. De verbalisanten herkenden de mannen als de verdachte en zijn medeverdachte, op basis van eerdere ontmoetingen en de camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden, ondanks een procedurele fout in de verkrijging ervan, als bewijs konden worden gebruikt. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank achtte de diefstallen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken op, conform de eis van de officier van justitie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen gedeeltelijk toewijsde en andere niet-ontvankelijk verklaarde. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 24c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600138-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd te Zwolle, Huis van Bewaring te Zwolle
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander een auto heeft open gebroken en daaruit een tas met onder andere een laptop heeft gestolen;
Feit 2: samen met een ander een auto heeft open gebroken en daaruit drie laptops heeft gestolen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes, de camerabeelden en de processen-verbaal van de verbalisanten die verklaren dat zij één van de mannen op de camerabeelden herkennen als verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank in beide zaken niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van de vordering ex artikel 126nd Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ten behoeve van de camerabeelden. Deze beelden vallen onder artikel 1 Wet bescherming persoonsgegevens en de eigenaar van deze beelden had deze beelden niet vrijwillig mogen afstaan. Dit betreft een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en dient bewijsuitsluiting tot gevolg te hebben. Dit geldt voor de camerabeelden en alle naar aanleiding daarvan opgemaakt processen-verbaal van bevindingen. Tengevolge hiervan zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de feiten kan worden vastgesteld en dient hij te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat uit de camerabeelden niet blijkt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de inbraken. De diefstal zelf is immers niet zichtbaar. Overige bewijsmiddelen zijn niet voorhanden, zodat eveneens vrijspraak dient te volgen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het hiervoor genoemde verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat de camerabeelden niet middels een vordering ex artikel 126nd Sv in het bezit van de politie zijn gekomen. Uit de stukken wordt niet duidelijk of de beveiligings-medewerkers van [bedrijf 1] de beelden op eigen initiatief aan de politie hebben overgedragen dan wel de beelden op verzoek van de politie hebben afgegeven. In het laatste geval is een vordering ex artikel 126nd Sv vereist.
In verband met deze onduidelijkheid zal de rechtbank uitgaan van dat laatste geval. Hoewel er in die situatie sprake is van een vormverzuim, zal de rechtbank daar in dit geval geen consequenties aan verbinden voor het gebruik van deze beelden. De beelden zijn gemaakt door een beveiligingsbedrijf, ten behoeve van de beveiliging van de garages en mede ter opsporing en vervolging van het onderhavige soort strafbare feiten. Het gebrek aan een voorafgaande vordering ex artikel 126nd Sv maakt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet dat deze beelden dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De vindplaatsvermeldingen in de navolgende overwegingen verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de genoemde pagina in het op ambtseed en in de wettelijke vorm opgemaakte en doorgenummerde proces-verbaal nr. PL091A 2011031536-1, sluitingsdatum 10 februari 2011, opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten van politie Utrecht.
Ten aanzien van feit 1
[aangever 1] heeft namens [benadeelde 3] aangifte gedaan van diefstal uit zijn auto. Op 18 januari 2011 omstreeks 21.30 uur parkeerde hij zijn auto, een Opel Astra, in de parkeergarage [naam] te Utrecht en sloot de auto af. Toen hij diezelfde dag omstreeks 23.50 uur terug kwam bij de auto zag hij dat zijn grijze tas uit de kofferbak van zijn auto was weggenomen. Het betrof een grijze rugzak, met bovenop een rits en onderop een tweede vak met rits. In die tas zaten de volgende voorwerpen: een laptop, een mobiele telefoon, kentekenbewijs, een USB-stick, een sleutelbos en een toegangspas. Al deze voorwerpen zijn gestolen. Hij heeft geen braakschade aan zijn auto gezien.
Door een medewerker van het beveiligingsbedrijf [bedrijf 1] zijn beelden afgestaan van een beveiligingscamera van parkeergarage [naam]. Op deze beelden is te zien dat op 18 januari 2011 te 21.22 uur twee mannen de garage binnen komen lopen. De eerste man heeft een normaal postuur en kort geknipt donker haar. De tweede man is en stuk groter dan de eerste en heeft een gezet postuur en een bol, rond hoofd. Hij draagt een strak mutsje. De mannen kijken als ze de garage binnen zijn direct om zich heen en verdwijnen daarna uit beeld. Op 18 januari 2011 te 21.35 uur verschijnen de mannen weer in beeld en ze verlaten de garage. Hierbij heeft de gezette man een grijskleurige rugzak over zijn schouder hangen. Deze rugzak hadden de mannen niet bij zich bij het binnenkomen van de garage. Het betreft een rugzak met een extra vak onderop. Afdrukken van deze beelden bevinden zich in het dossier.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben naar de camerabeelden gekeken en verklaren dat zij de eerste man die garage binnen komt herkennen als zijnde [medeverdachte 1], geboren [1989] te [geboorteplaats] en de tweede man als zijnde [verdachte], geboren [1990] te [geboorteplaats]. Beiden wonen in de wijk [adres] in Utrecht waar verbalisanten al meerdere jaren werken en zij hebben hen meerdere keren gecontroleerd op de openbare weg en als inzittende van een voertuig. De processen-verbaal van bevindingen zijn opgemaakt op 4 februari 2011, waarbij verbalisant [verbalisant 2] opmerkt dat hij op 25 januari 2011 bij een verkeerscontrole verdachte [verdachte] nog heeft ontmoet. Hij herkent [verdachte] aan zijn ronde gezicht en stevige postuur. [medeverdachte 1] herkent hij aan zijn opvallend uitpuilende ogen.
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], hoorden verdachte [medeverdachte 1] en [verdachte] op 10 februari 2011 in verband met onderhavige zaak en toonden hen de opgenomen beelden van de parkeergarage. Zij verklaren dat ze zowel verdachte [medeverdachte 1] als verdachte [verdachte] voor honderd procent herkennen op de getoonde beelden.
Ten aanzien van feit 2
[aangever 2] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn auto, een Renault Megane. Op 28 januari 2011 om 16.55 uur parkeerde hij de auto in de parkeergarage [naam] te Utrecht en sloot die af. Om 18.24 uur die dag werd hem telefonisch meegedeeld dat zijn auto open was gebroken. Toen hij bij de auto kwam zag hij dat de achterruit was ingeslagen en dat er drie laptops met voedingen uit de auto waren weggenomen. Het betrof zijn eigen laptop , de laptop van [benadeelde 1] en de laptop van [benadeelde 2]. De laptops zaten in een zwarte Dell laptoptas.
Door [bedrijf 1] beveiliging zijn camerabeelden afgestaan. Op deze beelden is te zien dat op 28 januari 2011 om 16.56 uur twee mannen de parkeergarage [naam] binnen lopen. De eerste man heeft een normaal postuur en kort geknipt, zwart haar. De tweede man is een stuk groter dan de eerste en heeft een gezet postuur en een bol, rond hoofd. Hij draagt een strak mutsje. De mannen hebben geen goederen in hun handen. Op de beelden van 28 januari 2011 om 17.10 uur is te zien dat de magere man vanuit de garage de hal inloopt. Hij blijft in de deuropening staan en kijkt om zich heen. Vervolgens loopt hij het beeld uit. Een halve minuut later komt hij opnieuw vanuit de garage de hal in lopen, met een aantal snoeren in zijn handen. Achter hem loopt de gezette man met een zwarte tas in zijn handen. Dit lijkt een soort aktetas of laptoptas die open staat. De mannen lopen met versnelde pas het beeld uit. Op een andere camera is te zien dat de mannen met de tas en snoeren in hun handen door de buitendeur naar buiten rennen. Afdrukken van deze beelden bevinden zich in het dossier.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben naar de camerabeelden gekeken en verklaren dat zij de eerste man die garage binnen komt herkennen als zijnde [medeverdachte 1], geboren [1989] te [geboorteplaats] en de tweede man als zijnde [verdachte], geboren [1990] te [benadeelde 3]. Beiden wonen in de wijk [adres] in Utrecht waar verbalisanten al meerdere jaren werken en zij hebben hen meerdere keren gecontroleerd op de openbare weg en als inzittende van een voertuig. De processen-verbaal van bevindingen zijn opgemaakt op 4 februari 2011, waarbij verbalisant [verbalisant 2] opmerkt dat hij op 25 januari 2011 bij een verkeerscontrole verdachte [verdachte] nog heeft ontmoet. Hij herkent [verdachte] aan zijn ronde gezicht en stevige postuur. [medeverdachte 1] herkent hij aan zijn opvallend uitpuilende ogen.
Ook verbalisant [verbalisant 5] heeft de beelden bekeken en herkent de man met het dikke postuur voor honderd procent als [verdachte] en de man met het zwarte korte haar voor honderd procent als [medeverdachte 1].
Bewijsoverwegingen
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de genoemde beelden wel degelijk een relatie met de gepleegde strafbare feiten. Op de tijdstippen dat de personen op de beelden de parkeergarages verlaten, bevonden de auto’s waaruit de laptops zijn gestolen zich immers in die garage. Tevens is op de beelden van feit 1 te zien dat één van de personen bij het verlaten van de garage een rugzak bij zich heeft die volledig overeenkomt met de beschrijving van die gestolen rugzak door de aangever. De personen had geen rugzak bij zich op het moment dat zij de garage binnenkwamen.
Op de beelden van feit 2 is zichtbaar dat een persoon snoeren in zijn handen heeft en de andere persoon heeft een tas in zijn handen door de verbalisant wordt omschreven als een aktetas/laptoptas. Uit de auto van feit 2 zijn voedingen met laptops in een zwarte laptoptas weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat deze personen de diefstallen hebben gepleegd. De omstandigheid dat de personen samen binnen komen en samen de garage verlaten en in het geval van feit 2 samen gehaast vertrekken, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat beide personen bij de diefstallen betrokken zijn. Op grond van de herkenning van de verdachte [medeverdachte 1] en van verdachte [verdachte] door de verbalisanten op de genoemde camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte beide feiten, samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank tenslotte dat, nu geen sprake is van braaksporen en aangever verklaart dat hij de auto afgesloten heeft achtergelaten, sprake is van diefstal door middel van een valse sleutel.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op 18 januari 2011 te [benadeelde 3], tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geparkeerd
staande personenauto (Opel Astra) heeft weggenomen een tas inhoudende een laptop en een mobiele telefoon en een kentekenbewijs en een usb-stick en een sleutelbos en een toegangspas, toebehorende aan [aangever 1] en/of gemeente
[benadeelde 3], waarbij verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen
goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
hij op 28 januari 2011 te [benadeelde 3], tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geparkeerd
staande auto (Renault Megane) heeft weggenomen drie laptops, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van
braak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het gebrek van een vordering ex artikel 126nd Sv ingevolge artikel 359a Sv dient te leiden tot strafvermindering.
Tevens heeft verdachte voor het afleggen van zijn eerste verklaring op 9 februari 2011 te 11.15 uur geen gebruik kunnen maken van zijn consultatierecht, hoewel hij duidelijk had aangegeven dit te wensen, zoals vermeld op de ongenummerde bladzijde tussen de pagina’s 33 en 38 van het proces verbaal. De raadsvrouw is niet van deze wens op de hoogte gebracht. De mededeling dat zulks wel het geval is (op dezelfde ongenummerde pagina) is onjuist. Eveneens is de mededeling dat hij afziet van zijn consultatierecht (p. 42) onjuist. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsvrouw een afschrift van de mededeling van de piketcentrale overgelegd. Hieruit volgt dat zij op 9 februari 2011 te 12.47 uur is ingelicht over de inverzekeringstelling van verdachte. Voorafgaand heeft ze geen zogenaamde Salduzmelding ontvangen. De raadsvrouw heeft betoogd dat dit verzuim ingevolge artikel 359a Sv eveneens dient te leiden tot strafvermindering.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee auto-inbraken. Het spreekt voor zich dat de door deze feiten ontstane materiële schade aanzienlijk is geweest. Niet alleen werden uit die auto's laptops weggenomen, maar in één geval werd daarbij de auto ook beschadigd. Dit heeft voor de slachtoffers tot gevolg gehad dat zij van deze feiten ergernis en ongemak ondervonden.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met zijn strafblad van 25 maart 2011, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen redenen voor het toepassen van strafvermindering op de voet van artikel 359a Sv. Het ontbreken van een vordering ex artikel 126 nd Sv is in de gegeven, eerder vermelde, omstandigheden een niet zodanig gebrek dat de rechtbank hieraan gevolgen voor de op te leggen sraf zal verbinden.
Thans is niet exact meer na te gaan of de raadsvrouw inderdaad alleen de melding van inverzekeringstelling van verdachte heeft ontvangen en niet het verzoek van verdachte op rechtsbijstand voor zijn eerste verhoor. In zijn eerste verklaring doet verdachte nadrukkelijk afstand van zijn consultatierecht. Deze verklaring is door verdachte ondertekend en verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zijn verklaring altijd doorleest voordat hij deze ondertekent. Voorts heeft verdachte geen verklaring afgelegd die voor het bewijs is gebruikt, zodat hij, ook al zou hij wel gebruik hebben willen maken van zijn consultatierecht voor zijn eerste verhoor, op geen enkele wijze is geschaad in zijn verdediging.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Deze straf is conform de eis van de officier van justitie.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 31,- voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 2.064,83 voor feit 1.
De officier van justitie is van oordeel dat deze vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft betoogd dat bij de bepaling van de hoogte van het schadebedrag niet uitgegaan kan worden van de nieuwwaarde van de apparatuur, nu dit soort apparaten snel verouderd en sterk in waarde daalt.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 607,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Daarbij is de rechtbank voor zowel de laptop als de telefoon uitgegaan van een afschrijvingstermijn van vijf jaar. Nu de laptop is aangekocht in juli 2007, komt 1/5 deel van de nieuwwaarde, te weten € 316,-, voor vergoeding in aanmerking. De telefoon is aangekocht in februari 2009, zodat 3/5 deel van de nieuwwaarde, te weten € 291,-, voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 337,50 voor feit 2.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal door twee verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2: Diefstal door twee verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 31,- ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 607,--ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [aangever 1], € 31,- 1 dag hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 3], € 607,-, 12 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door de mededader zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2011.