beslissing
RECHTBANK UTRECHT
zaaknummer: 306724 HARK 11-217
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
21 juni 2011
in de zaak van
mr. [verzoeker],
woonplaats gekozen hebbend te Amsterdam,
verder te noemen: verzoeker,
mr. [rechter 1],
rechter in de sector bestuursrecht van deze rechtbank,
mr. [rechter 2],
rechter in de sector strafrecht van deze rechtbank,
mr. drs. [rechter 3],
rechter in de sector civiel (handel & kanton) van deze rechtbank,
respectievelijk voorzitter en rechters van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 16 mei 2011 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend gericht tegen de leden van wrakingskamer van 10 mei 2011. In deze brief heeft verzoeker zijn wrakingsgronden aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
1.2. De leden van de wrakingskamer hebben niet in de wraking berust. Zij hebben op 6 juni 2011 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.3. Verzoeker en de rechters zijn bij brief van 26 mei 2011 door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 7 juni 2011.
1.4. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 7 juni 2011. Mr. [rechter 1] was namens de leden van de wrakingska-mer ter zitting aanwezig. Zij heeft ter zitting nader toegelicht waarom de leden van de wrakingskamer niet in de wraking hebben berust. Verzoeker heeft bij brief van 7 juni 2011 laten weten dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer aanwezig zou zijn gelet op het feit dat de leden van de gewraakte wrakingskamer kennelijk alleen schriftelijk reageren. Verzoeker heeft in de brief een nadere schriftelijke reactie gegeven op het schrijven van de leden van wrakingskamer van 6 juni 2011.
Verzoeker heeft een verzoek tot wraking ingediend gericht tegen politierechter mr. [politierechter]. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek stond gepland op 10 mei 2011 om 11.00 uur. Het verzoek van verzoeker om de mondelinge behandeling op die dag aan te houden is door de leden van de wrakingskamer afgewezen waarna de mondelinge behande-ling heeft plaatsgehad. Ten tijde van het onderhavige verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer van 10 mei 2011 was de uitspraak van die wrakingskamer nog niet bekend.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij op goede gronden om aanhouding van de behandeling van het door hem ingediende verzoek tot wraking van mr. [politierechter] had verzocht. Verzoeker had op 9 mei 2011 door een val van de trap ernstig rugletsel opgelopen, waardoor hij niet ter zitting op 10 mei 2011 aanwezig kon zijn. Verzoeker had aangeboden om de leden van de wrakingskamer in de namiddag desgewenst een medische verklaring toe te sturen. Dat de wrakingskamer de behandeling van het wrakingsverzoek gewoon doorgang heeft laten vinden werd door het kantoor van verzoeker pas later vernomen. De beslissing van de leden van de wrakingskamer om de behandeling van het wrakingsverzoek niet aan te houden en het gebrek aan informatie daarover jegens verzoeker geeft er blijk van dat de leden van de wrakingskamer op zijn minst de schijn hebben gewekt dat zij niet de nodige distantie en onbevangenheid kunnen opbrengen om een onpartijdige en onbevooroordeelde beslissing op basis van dit wrakingsverzoek te kunnen nemen, aldus verzoeker.
4. Het standpunt van de rechters, leden van de wrakingskamer d.d. 10 mei 2011
De leden van de wrakingskamer hebben zich tegen het wrakingsverzoek verweerd. Zij hebben aangevoerd dat zij op 10 mei 2011 om 10.40 uur vernamen dat verzoeker telefonisch via zijn echtgenote aan de griffie had laten weten dat hij van de trap was gevallen en dat hij daardoor niet in staat was om de zitting bij te wonen. Kort voor aanvang van de behandeling van het wrakingsverzoek werd de leden van de wrakingskamer een fax met het verzoek om aanhouding overhandigd. Zij hebben zich vervolgens bij hun beslissing op het verzoek tot aanhouding gebaseerd op het landelijk aanhoudingen protocol van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren, omdat de aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggende procedure een strafzaak betreft. Nu de telefonische mededeling niet zo vroeg mogelijk was gedaan, de fax niet zo vroeg mogelijk was verstuurd, bij de fax geen medische verklaring was gevoegd en evenmin ter zitting een gemachtigde is verschenen, heeft de wrakingskamer geen aanleiding gezien om de behandeling aan te houden. De mededeling dat verzoeker in de namiddag een medische verklaring zou kunnen nasturen heeft de wrakingskamer onvoldoende geoordeeld, omdat verzoeker geacht mag worden te weten dat het de verantwoordelijkheid van de procespartij zelf is om voorafgaand aan de zitting of uiterlijk ter zitting een deugdelijke onderbouwing van het aanhoudingsverzoek te verstrekken. Dit geldt te meer in het geval van mr. [verzoeker], die van het verlenen van rechtshulp zijn beroep maakt.
De leden van de wrakingskamer zijn van oordeel dat zij niet partijdig zijn geweest en dat zij ook niet de schijn van partijdigheid hebben gewekt. Zij hebben slechts uitvoering gegeven aan gebruikelijke regels voor de beoordeling van een verzoek om uitstel.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. De voor de beoordeling van het wrakingsverzoek toepasselijke norm is gegeven in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de betreffende rechter vooringenomen is jegens één van de bij de procedure betrokke-nen, althans dat de vrees van die partij voor zulke vooringenomenheid objectief gerecht-vaardigd is.
5.2. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van
de leden van de wrakingskamer jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de leden van de wrakingskamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
5.3. Een al dan niet juiste beslissing om een verzoek tot aanhouding niet in te willigen is echter geen beslissing die per definitie de schijn van partijdigheid dan wel de schijn van vooringenomenheid wekt. De wrakingskamer ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding daar anders over te oordelen. Nu zich overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de leden van de wrakingskamer dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, zal het verzoek tot wraking van de wrakingskamer worden afgewezen.
5.4. Ten overvloede wordt wel het volgende overwogen.
De leden van de wrakingskamer hebben verzoeker aangemerkt als een professionele rechtshulpverlener, die uit dien hoofde geacht mag worden bekend te zijn met de inhoud van het landelijk protocol aanhoudingen in strafzaken. In ieder geval had hij zijn advocaat, die hem in de onderliggende strafzaak bijstond, om advies moeten vragen omtrent de noodzake-lijke onderbouwing van het ingediende verzoek tot aanhouding.
Naar het oordeel van de wrakingskamer in de onderhavige wrakingszaak hadden de leden van de “eerste” wrakingskamer in ogenschouw moeten nemen dat verzoeker zelf als verdachte, zonder verdere rechtsbijstand, een wrakingsverzoek tegen politierechter mr. [politierechter] heeft ingediend. Verzoeker had in het kader van die procedure daarom niet zonder meer mogen worden aangemerkt als een professioneel handelend jurist, maar als een justitiabele. Verzoeker kan dientengevolge niet zonder meer geacht worden zich dan te houden aan c.q. bekend te zijn met de inhoud van het landelijk protocol aanhoudingen in strafzaken.
5.5. Verzoeker heeft op 10 mei 2011 om 10.40 uur, derhalve twintig minuten voor aanvang van de zitting waarop het wrakingsverzoek tegen mr. [politierechter] zou worden behandeld, zijn verzoek om aanhouding met de reden daarvoor via de griffie van de rechtbank kenbaar gemaakt. Kort voor aanvang van de zitting hebben de leden van de wrakingskamer de fax met het schriftelijke verzoek om aanhouding ontvangen. De wrakingskamer acht het aannemelijk dat, indien de “eerste” wrakingskamer zich had gerealiseerd dat het verzoek tot aanhouding was gedaan door een justitiabele zelf, zij met welwillendheid daarnaar gekeken had, mede gezien de omstandigheid dat een wrakingsprocedure een bijzondere procedure zonder rechtsmiddelen is. Van een justitiabele kan niet (steeds) worden verwacht dat een aanhoudingsverzoek direct is voorzien van een medische verklaring. Bovendien stond de hoofdzaak niet onder een bepaalde tijdsdruk, die aanhouding om die reden reeds onwense-lijk maakte.
5.6. Gelet hierop wordt de leden van die wrakingskamer in overweging gegeven om het onderzoek te heropenen en verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen ter zitting zijn standpunt kenbaar te maken.
6.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [rechter 1], mr. [rechter 2] en mr. [rechter 3] af;
6.2. draagt de griffier op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan mr. [rechter 1], mr. [rechter 2] en mr. [rechter 3], alsmede aan de president en de voorzitter van de wrakingskamer van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en
mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van
mr. K.F. van Dam, op 21 juni 2011.