ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9047

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710950-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens medeplegen van drugshandel en uitvoer van verdovende middelen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 juni 2011, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het medeplegen van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen en het medeplegen van de handel in verdovende middelen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juni 2011, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het opzettelijk buiten Nederland brengen van hennep en/of hasj in de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 maart 2008, en het opzettelijk handelen in deze verdovende middelen in dezelfde periode.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. Hoewel er aanwijzingen waren voor enige betrokkenheid van de verdachte bij de handel en uitvoer van verdovende middelen, was het niet duidelijk welk aandeel hij had in de feiten. De rechtbank merkte op dat zelfs de officier van justitie in haar requisitoir had aangegeven dat de precieze rol van de verdachte niet was komen vast te staan.

Daarom besloot de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters M.J. Grapperhaus, M.C. Oostendorp en J.P. Killian, in aanwezigheid van griffier R. Willemsen. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710950-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. S.D. Kurz, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. meermalen samen met een ander of anderen opzettelijk hennep en/of hashish en/of marihuana buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 maart 2008;
2. meermalen samen met een ander of anderen opzettelijk heeft gehandeld in hennep en/of hashish en/of marihuana in de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 maart 2008.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte .
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van de in het dossier aanwezige stukken niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen en het medeplegen van de handel in verdovende middelen, zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de zwarte Mercedes ML, met kenteken
[kenteken], van hem was ten tijde van het tenlastegelegde. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij in het dagelijks leven [naam] genoemd wordt, dat zijn vrouw [naam] heet en zijn zoon [naam] heet. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat zijn winkel “[bedrijf 1]” zich op hetzelfde adres bevindt als waar de winkel “[bedrijf 1]” eerder was gevestigd, te weten aan de [adres] te [woonplaats].
Op 28 februari 2008 is de auto van verdachte door het observatieteam van de politie gezien bij het hotel Van der Valk te Vianen.
Op 18 maart 2008 is de auto van verdachte door het observatieteam van de politie gezien bij de winkel “[bedrijf 1]” te Vianen. Korte tijd later rijdt de bestuurder met de auto naar hotel Van der Valk te Vianen, keert direct weer en rijdt terug naar de winkel “[bedrijf 1]”. Vanuit hotel Van der Valk te Vianen rijdt een Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken] achter de auto van verdachte aan. Vervolgens wordt waargenomen door het observatieteam dat beide bestuurders de winkel “[bedrijf 1]” binnengaan.
De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte degene is die op
28 februari 2008 en op 18 maart 2008 in de zwarte Mercedes heeft gereden. Voorts is niet komen vast te staan dat verdachte degene is die op die dagen bij hotel Van der Valk te Vianen is geweest. Door het observatieteam wordt de bestuurder van de zwarte Mercedes NN03 genoemd. Deze man is niet geïdentificeerd als verdachte.
In de periode van 2 maart 2008 tot en met 16 mei 2008 zijn door medeverdachte [medeverdachte 1] diverse telefoongesprekken gevoerd waarin de naam [naam] regelmatig wordt genoemd, ook in combinatie met de namen [naam] en [naam]. De gesprekken gaan met name over geldbedragen, maar ook over weed en de jongens uit Dresden. De rechtbank stelt vast dat deze telefoongesprekken over verdachte gaan.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er aanwijzingen zijn voor enige betrokkenheid van verdachte in de handel en uitvoer van verdovende middelen. De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring van medeplegen, nu uit het dossier niet duidelijk is geworden welk aandeel verdachte heeft gehad in de feiten met betrekking tot handel in verdovende middelen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook de officier van justitie in haar requisitoir heeft aangegeven dat niet duidelijk is geworden wat de precieze rol van verdachte is geweest.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken.
5. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en
mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2011.
Mr. Oostendorp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.