Sector Civiel
Handelskamer
Vonnis in gevoegde zaken van 15 juni 2011
in de zaak met zaak- / rolnummer 274172 / HA ZA 09-2182 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.J.M. Strijbosch te ’s-Hertogenbosch,
de naamloze vennootschap
VVAA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. L. Beij te Utrecht,
en in de zaak met zaak- / rolnummer 298557 / HA ZA 10-2700 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.J.M. Strijbosch te ’s-Hertogenbosch,
Dr. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. L. Beij te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres], VVAA en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure in de zaak met zaak-/rolnummer 274172 / HA ZA 09-2182
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 november 2010;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 1 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak met zaak-/rolnummer 298557 / HA ZA 10-2700
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 23 februari 2011;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 1 maart 2011.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
in beide zaken
3.1. [gedaagde] is als neuroloog werkzaam in het Medisch Centrum Boerhaave te [woonplaats] (hierna: MCB).
3.2. VVAA is de aansprakelijkheidsverzekeraar van zowel het MCB als [gedaagde].
3.3. De huisarts van [eiseres] heeft haar op 19 april 2005 verwezen naar het MCB in verband met kramp en tintelingen in de linkerarm en vingers en tintelingen in het gelaat en rond de neus.
3.4. Op 21 april 2005 heeft [gedaagde] – na het afnemen van de anamnese – [eiseres] neurologisch onderzocht, waarbij hij een lichte afwijking aan de oogbeweging en de coördinatie van de linkerarm constateerde. Naar aanleiding van zijn bevindingen uit anamnese en onderzoek heeft [gedaagde] “ruimte-innemend proces/surmenage/MS” genoteerd. Tevens heeft [gedaagde] een MRI-scan aangevraagd.
3.5. Op 2 mei 2005 heeft de MRI-scan plaatsgevonden. Deze scan is beoordeeld door dr.[X], radioloog (hierna: [X]). Het desbetreffende verslag heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“[…]
aanvrager : [gedaagde] / MCB […]
aanvraaggegevens : Sinds enige weken blijvende paresthesieen linkergelaatshelft en linkerarm. Af en
toe dubbelzien. Aanwijzingen voor RIP of MS?
[…]
Conclusie.
Multipele witte stofafwijkingen zowel infratentorieel, in pons / mesencephalon en supratentorieel (zowel diepe witte stof als subcorticaal). Gezien de kliniek, leeftijd en geslacht en MRI beeld meest passend bij MS.
[…]”
3.6. Op 7 juni 2005 vond een vervolgconsult plaats bij [gedaagde], waarbij onder andere de uitslag van de MRI-scan is besproken.
3.7. Nadien heeft [eiseres] [gedaagde] geconsulteerd op 30 augustus 2005, 22 november 2005 en 22 februari 2006.
3.8. Sinds haar verhuizing naar [woonplaats] in 2006 is [eiseres] onder behandeling bij neuroloog [A] (hierna: [A]).
3.9. [A] heeft kennis genomen van de MRI-scan die in opdracht van [gedaagde] is gemaakt. In maart 2007 heeft [A] na hernieuwd klinisch en MRI-onderzoek geconcludeerd dat er sprake is van relapsing multiple sclerose. Zij heeft deze diagnose aan [eiseres] meegedeeld.
3.10. Bij brief van 19 februari 2008 heeft (de advocaat van) [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld.
3.11. Bij brief van 6 november 2008 heeft VVAA aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.12. Partijen hebben – na het uitbrengen van de dagvaarding door [eiseres] – in gezamenlijk overleg vragen geformuleerd en ter beantwoording voorgelegd aan prof. dr. L.J. Kapelle, neuroloog, verbonden aan Universitair Medisch Centrum Utrecht. Kapelle heeft de vragen voor zover hier van belang, als volgt beantwoord:
“[…]
Samenvatting van de ziektegeschiedenis
In november 2004 kreeg betrokkene een perifere aangezichtsverlamming aan de rechterkant, die in april 2005 gevolgd werd door klachten over dubbelzien en gevoelsveranderingen in de linkerarm. Betrokkene werd in verband met deze klachten onderzocht door collega [gedaagde], neuroloog, die op basis van zijn klinische onderzoek en aanvullend MRI onderzoek van de hersenen concludeerde tot een chronische ontsteking van de witte stof in de hersenen. Er werd een conservatief beleid gevoerd. In 2006 verhuisde betrokkene naar [woonplaats] en werd zij verder behandeld door collega [A] die in maart 2007 na hernieuwd klinisch en MRI-onderzoek concludeerde dat er sprake was van relapsing multiple sclerose en deze diagnose ook aan betrokkene vertelde. […]
[…]
Beantwoording van de vragen
1. Had naar uw mening op basis van de uitslag van de MRI-scan en het klinisch beeld in juni 2005 de diagnose MS gesteld moeten worden?
Antwoord
Ja, in 2001 heeft een internationaal panel onder leiding van McDonald […] criteria opgesteld voor de diagnose multiple sclerose, waarin de MRI een belangrijke rol speelt. In deze criteria vormt het aantonen van spreiding van uitvalsverschijnselen, die kunnen worden veroorzaakt door een demyeliniserende lesie, de basis van de diagnose. Deze uitvalverschijnselen dienen gespreid voor te komen zowel wat betreft het beloop in tijd als wat betreft de plaats van de demyeliniserende lesie in het centrale zenuwstelsel. Hiervoor mag zowel het aantonen van een lesie door het optreden van typische klinische verschijnselen worden gebruikt als de aanwezigheid van demyeliniserende lesie op de MRI-scan van de hersenen.
Bij betrokkene was in juni 2005 sprake van zowel spreiding in tijd (november 2004 en maart 20050 als in plaats (perifere aangezichtsverlamming, adductiezwakte) en waren er op de MRI multipele witte stofafwijkingen infratentorieel en supratentorieel zichtbaar die het beste pasten bij multipele sclerose. Hoewel dit uiteraard nooit met zekerheid kan worden gesteld, moet m.i. worden aangenomen dat de perifere uitval van de n. facialis geen uiting is geweest van een Bell’s palsy, maar van multipele sclerose. Er is overigens geen causale relatie tussen een Bell’s palsy en multipele sclerose bekend.
2. Heeft de betrokken specialist naar uw oordeel, door de diagnose MS in juni 2005 niet met zoveel woorden aan patiënte mede te delen, onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet lege artis heeft gehandeld?
Antwoord
Naar mijn oordeel behoort het verstrekken van adequate informatie over de medische bevindingen aan de patiënt tot het lege artis en zorgvuldig handelen van iedere medicus. In het onderhavige geval had de betrokken specialist zijn patiënt mijns inziens behoren te vertellen dat de klinische bevindingen en de afwijkingen die werden gevonden op de MRI-scan van de hersenen konden passen bij multipele sclerose. Uiteraard had de betrokken specialist op dat moment ook moeten vertellen dat de prognose nog onzeker was. […]
3. Indien er over het onderwerp van de expertise medisch-wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen bestaan, kunt u dan in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteen lopen? Kunt u dan aangeven (welke uw eigen opvatting is en) of een andere deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt.
Antwoord
Het is niet uitgesloten dat een andere deskundige tot een ander oordeel zou komen dan mijn oordeel zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 2.
In het verleden hadden veel neurologen de gewoonte om bij het vermoeden op multipele sclerose deze diagnose tijdens de eerste contacten met de patiënt niet aan hem of haar te vertellen. De reden hiervoor was dat dit onnodige onrust en onzekerheid zou veroorzaken, omdat met niet wist hoe het beloop zou zijn in de toekomst. Er zijn ongetwijfeld een aantal neurologen in Nederland werkzaam die zo zijn opgeleid en het zou kunnen dat zij nog steeds de mening zijn toegedaan dat het verstrekken van volledige informatie ook schadelijk zou kunnen zijn. De veranderde maatschappelijke positie van de geneeskunde en de medisch specialist heeft er echter toe geleid dat er tegenwoordig veel waarde wordt gehecht aan openheid en volledigheid bij de informatieverstrekking, waardoor vele artsen van mening zijn dat juist het niet verstrekken van volledige informatie schadelijk is. In deze zin kan dus worden gesteld dat het goed mogelijk is dat er medisch uiteenlopende opvattingen bestaan over de wijze waarop en wanneer patiënten met (mogelijk) multipele sclerose geïnformeerd dienen te worden.
[…] In deze zin kan dus niet worden gesteld dat er wetenschappelijke uiteenlopende opvattingen bestaan over de wijze waarop en wanneer patiënten met (mogelijk) multipele sclerose geïnformeerd dienen te worden. Wel kan worden vastgesteld dat deze kwestie onvoldoende wetenschappelijk is onderzocht.
Bovengenoemde argumenten betekenen mijns inziens dat de betrokken specialist in juni 2005 op basis van de wetenschappelijke literatuur niet kan worden verweten dat hij met zekerheid onzorgvuldig heeft gehandeld. Op basis van mijn eigen overwegingen en de moderne gangbare manier van informatievoorziening had de betrokken specialist zijn patiënt echter volledig behoren in te lichten over haar medische situatie.
[…]”
in beide zaken
4.1. [eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad een verklaring van recht dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] zodanig verwijtbaar in strijd heeft gehandeld met de tussen [gedaagde] en [eiseres] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst, althans dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] zodanig onrechtmatig heeft gehandeld dat hij dientengevolge ten opzichte van [eiseres] schadeplichtig is. Daarnaast vordert [eiseres] de veroordeling van [gedaagde], en VVAA als beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, om aan [eiseres] de door haar geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tot slot vordert [eiseres] de veroordeling van [gedaagde] en VVAA in de kosten van de procedures.
4.2. Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. In de periode april-mei 2005 heeft [gedaagde] een onjuiste diagnose gesteld dan wel een onjuiste diagnose aan [eiseres] meegedeeld. [eiseres] is van mening dat [gedaagde] daarmee ernstig en verwijtbaar tekortgeschoten is in de verplichtingen die voortvloeien uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Meer in het bijzonder heeft [gedaagde] volgens [eiseres] gehandeld in strijd met artikel 7:448 lid 3 BW. Daarnaast vindt [eiseres] tevens dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend neuroloog mag worden verwacht, zodat ook sprake is van een onrechtmatige daad. Als gevolg van de handelwijze van [gedaagde] heeft [eiseres] zowel materiële als immateriële schade geleden.
4.3. [gedaagde] en VVAA voeren verweer. [gedaagde] en VVAA zijn van mening dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] de zorg heeft betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam neuroloog mag worden verwacht. Op grond van de uitslag van de MRI-scan en de klachten die [eiseres] had geuit stelde [gedaagde] de diagnose chronisch ontstekingproces van de cerebrale witte stof, mogelijk passend bij MS. Omdat de diagnose MS op dat moment nog niet met zekerheid kon worden gesteld, omdat op dat moment nog niet kon worden aangetoond dat er sprake was van spreiding van witte stofafwijkingen in het centraal zenuwstelsel in tijd en plaats. Hierbij is volgens [gedaagde] en VVAA ook van belang dat er op dat moment slechts het door hem uitgevoerde eenmalige onderzoek voorhanden was en er dus nog geen sprake was van herhaald positief onderzoek. Zodoende heeft [gedaagde] de diagnose MS niet aan [eiseres] meegedeeld. Van het stellen van een onjuiste diagnose is dus ook geen sprake. Evenmin is sprake van handelen in strijd met artikel 7:448 BW. [gedaagde] en VVAA betwisten het causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de schade.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in beide zaken
5.1. Bij incidenteel vonnis van 23 februari 2011 in de zaak met zaak-/rolnummer 298557 / HA ZA 10-2700 zijn beide zaken gevoegd. VVAA is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde]. Gezien díe samenhang lenen de zaken zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.2. Het rapport van Kapelle is op verzoek van beide partijen opgesteld, zie ook punt 3.12. In die zin is Kapelle derhalve geen partijdeskundige. Om die reden zal de rechtbank de inhoud van het rapport, indien en voor zover nodig, in haar beoordeling betrekken.
5.3. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op 7 juni 2005 de conclusie van [X] dat het beeld het meest past bij MS niet aan [eiseres] meegedeeld. De vraag die daarmee voorligt is of [gedaagde] op dat moment wèl had moeten meedelen dat het een verdenking op MS betrof. Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat bij de beoordeling van het handelen van medisch specialisten als maatstaf dient de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend medicus mag worden verwacht. De rechtbank zal het onderhavige geschil dan ook aan die maatstaf toetsen.
5.4. Bij de beoordeling van de hiervoor vermelde maatstaf is in dit geval van belang hetgeen is bepaald in artikel 7:448 BW. Kort gezegd komt de in dat artikel vermelde informatieplicht van een hulpverlener hierop neer dat hij de patiënt op duidelijke wijze inlicht over, voor zover hier van belang, diens gezondheidstoestand. Deze informatie kan de hulpverlener de patiënt slechts onthouden als dat kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zou meebrengen, de zogeheten therapeutische exceptie. Artikel 7:448 BW is als onderdeel van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst op 1 april 1995 in werking getreden. Aan de inwerkingtreding en de gevolgen daarvan is in die periode zowel in de juridische als in de medische literatuur veel aandacht geschonken. Uit zowel de tekst als uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het hoofddoel van dit artikel (de leden 1 en 2) is dat de hulpverlener, waartoe ook de arts gerekend moet worden, de patiënt zo volledig mogelijk informeert over de diagnose, de therapie, andere behandelingsmogelijkheden, bijwerkingen, gevolgen voor de levensstijl enzovoort. Slechts in uitzonderingsgevallen (lid 3) mag de arts dat nalaten.
5.5. De rechtbank is van oordeel dat, nu de situatie van [eiseres] volgens [gedaagde], op basis van de anamnese en de MRI-scan, kón duiden op MS, hij de diagnose “vermoedelijk MS” ook aan [eiseres] had moeten meedelen. De omstandigheid dat het, zoals [gedaagde] aanvoert “slechts” een verdenking betreft en het op dat moment nog een onzekere diagnose is, maakt dit niet anders. De rechtbank ziet namelijk niet in op grond waarvan onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen de diagnose “vermoedelijk MS” en “zeker MS”. Immers, in beide gevallen betrof het belangrijke informatie over de gezondheidstoestand van een patiënt. De patiënt dient daarover te worden geïnformeerd. De rechtbank is van oordeel dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam neuroloog mag worden verwacht dat hij een patiënt zo volledig mogelijk en zo concreet mogelijk informeert over zijn/haar gezondheidstoestand, en dat hieronder ook moet worden begrepen een op dat moment nog onzekere diagnose, zoals “verdenking MS”, waarvan echter wel een serieuze “verdenking” bestaat, dat vervolgonderzoek vereist alvorens de “definitieve” diagnose kan worden gesteld. Mede op grond van artikel 7:448 BW heeft een patiënt immers recht op alle relevante informatie over zijn/haar gezondheid, onder andere om te begrijpen en te kunnen instemmen met te nemen vervolgstappen, verder(e) onderzoek(en) en behandeling(en). De rechtbank benadrukt dat [gedaagde] [eiseres] op 7 juni 2005 dus niet had hoeven meedelen dat het zeker MS betrof, maar wel dat een kans bestaat dat het, na verloop van tijd en op basis van nader onderzoek, MS zou kunnen zijn. De argumenten die [gedaagde] verder aanvoert op grond waarvan hij de afweging heeft gemaakt de diagnose “verdenking MS” niet aan [eiseres] mee te delen, die zich vooral richten op de idee dat een arts zijn patiënt niet onnodig moet belasten met een onzekere diagnose van een ongeneeslijke ziekte, wegen naar het oordeel niet op tegen het feit dat een patiënt, zoals hiervoor ook is overwogen, recht heeft op en belang heeft bij juiste en volledige informatie over zijn/haar gezondheid. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat het verstrekken van de inlichtingen kennelijk ernstig nadeel voor [eiseres] zou opleveren zodat voor het aannemen van de therapeutische exceptie geen grond bestaat. De rechtbank vindt ten slotte steun voor haar oordeel in de inhoud van het rapport van Kapelle, waar hij zegt dat hij van mening is dat de betrokken specialist de patiënt had behoren te vertellen dat de klinische bevindingen en de afwijkingen die werden gevonden op de MRI-scan van de hersenen konden passen bij multipele sclerose, met daarbij uiteraard de toevoeging dat de prognose nog onzeker is. Volgens Kapelle is dit ook de gangbare praktijk in Nederland. Naast de stelling van [gedaagde] en VVAA dat die mening van de deskundige niet de enige gangbare is, is geen nadere onderbouwing aan dat verweer gegeven. Het verweer moet dan ook worden verworpen.
5.6. Het vooroverwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] heeft gehandeld in strijd met de van een redelijk handelend en redelijk bekwaam neuroloog te verwachten en jegens [eiseres] te betrachten zorgvuldigheid, en dus dat sprake is van onrechtmatig handelen dan wel van een tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen die op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst op de arts rusten. De gevorderde verklaring van recht zal dan ook ten opzichte van zowel [gedaagde] als VVAA op na te melden wijze – bij eindvonnis – worden toegewezen.
5.7. [eiseres] vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. Hoewel aannemelijk is dat mogelijk schade is geleden is de rechtbank van oordeel dat de schade, gezien het tijdsverloop en de door [eiseres] (summier) genoemde schadeposten, reeds in deze procedure kan worden begroot. Hierbij is het uitgangspunt dat het gaat om schade die voortvloeit uit het niet verkrijgen van de informatie door [gedaagde] en niet schade als gevolg van de MS zelf. De rechtbank zal de zaak dan ook naar de rol verwijzen, zodat [eiseres] de door haar genoemde schadeposten nader kan toelichten. Tevens wordt [eiseres] verzocht in te gaan op het verband tussen de gestelde schade en het feit dat [gedaagde] haar in juni 2005 niet heeft meegedeeld dat een kans bestond dat zij aan MS leed. Vanzelfsprekend kunnen zowel [gedaagde] als VVAA daarop vervolgens bij antwoordakte reageren.
5.8. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
6. De beslissing
De rechtbank:
in de zaak met zaak-/rolnummer 274172 / HA ZA 09-2182
6.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 juli 2011 voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 5.5., waarna VVAA op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak met zaak-/rolnummer 298557 / HA ZA 10-2700
6.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 juli 2011 voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 5.5., waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.5. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
6.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.?