ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8705
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van openlijke geweldpleging wegens gebrek aan bewijs van significante bijdrage aan geweld
In de strafzaak tegen de verdachte, vertegenwoordigd door raadsman mr. R.F. Ronday, heeft de rechtbank Utrecht op 29 april 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een benadeelde. Tijdens de zitting op 15 april 2011 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren en vroeg om vrijspraak. De verdediging steunde deze conclusie en verzocht de rechtbank om de verdachte vrij te spreken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat, hoewel de benadeelde verklaarde dat hij door een groep jongeren was geslagen en geschopt, niet kon worden vastgesteld welke personen een significante bijdrage aan het geweld hadden geleverd. Dit gebrek aan bewijs leidde tot de conclusie dat de verdachte niet betrokken was bij de openlijke geweldpleging.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, met de mogelijkheid om deze vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht, met mr. L.E. Verschoor-Bergsma als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 29 april 2011.