ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8595
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van openlijke geweldpleging wegens gebrek aan bewijs van significante bijdrage
In de strafzaak voor de Rechtbank Utrecht, met parketnummer 16/131659-10, is op 29 april 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, bijgestaan door raadsman mr. W.C. den Daas. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een benadeelde. Tijdens de zitting op 15 april 2011 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren en vroeg om vrijspraak. De verdediging steunde deze conclusie en verzocht eveneens om vrijspraak.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de benadeelde en getuigen niet voldoende bewijs boden om vast te stellen dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldiging van openlijke geweldpleging.
Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 1.959,66 had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank bepaalde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.