ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8589

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/131662-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging en belemmering van ambtenaren

Op 29 april 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, vertegenwoordigd door raadsman mr. C.J.B. Rijser. De zaak betrof openlijke geweldpleging en belemmering van ambtenaren bij aanhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde feit van openlijke geweldpleging, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld welke personen een significante bijdrage hebben geleverd aan het geweld, waardoor de verdachte niet kon worden betrokken bij de openlijke geweldpleging tegen de benadeelde partij. Ook voor de belemmering van ambtenaren bij aanhouding was er geen wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier mr. K.F. van Dam en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/131662-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 april 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. C.J.B. Rijser, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk de aanhouding en overbrenging ter voorgeleiding van [medeverdachte] door de politie heeft belet, belemmerd en/of verijdeld;
Feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde]
Feit 2 subsidiair: [benadeelde] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en zij vordert verdachte van dat feit vrij te spreken. De officier van justitie vordert daarom voorts om de door de benadeelde partij [benadeelde] ingediende vordering tot schadevergoeding af te wijzen.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij ten aanzien van feit 1 met name op het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en ten aanzien van feit 2 op het door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, alsmede de verklaring van verdachte bij de politie dat hij de man had aangevlogen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig dan wel overtuigend bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1:
Uit het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat [medeverdachte] was aangehouden op het moment dat verdachte bovenop hem was gaan liggen en geen gehoor gaf aan de vorderingen van de politie om [medeverdachte] los te laten. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [medeverdachte] reeds door de politie was aangehouden acht zij het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dat feit vrijspreken.
Vrijspraak feit 2 primair:
De rechtbank overweegt dat aangever [benadeelde] verklaart dat hij door een groep jongeren is geslagen en geschopt. Uit de medische verklaring ten aanzien van [benadeelde] kan ook worden opgemaakt dat er geweld tegen hem is gebruikt. Op basis van de inhoud van de verklaringen van medeverdachten en getuigen in het dossier kan echter niet worden vastgesteld welke personen dit geweld jegens [benadeelde] hebben toegepast, althans welke personen een voldoende significante bijdrage aan dit geweld hebben geleverd. De rechtbank kan dientengevolge niet vaststellen dat verdachte bij de openlijke geweldpleging tegen aangever [benadeelde] betrokken is geweest. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
Vrijspraak feit 2 subsidiair:
[verbalisant 2] relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat verdachte tegen hem had gezegd dat hij aangever een klap had gegeven met zijn vuist en dat aangever door de klap op zijn hoofd of nek werd geraakt. Dat verdachte aangever zou hebben geslagen blijkt niet uit enig ander bewijsmateriaal. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat hij aangever alleen bij zijn jas had vastgepakt. De rechtbank is enkel op basis van de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] niet overtuigd dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem op zijn kaak te slaan. De rechtbank zal verdachte dan ook wegens gebrek aan overtuigend bewijs van dit feit vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.959,66 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 april 2011.
Mr. M.C. Oostendorp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.