parketnummer: 16/600147-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 mei 2011
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
gedetineerd te P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis
raadsvrouw mr. H.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals deze na wijziging van de tenlastelegging luidt, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel hem zodanig heeft gestoken en geschopt dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft, dan wel dat verdachte heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Naar het oordeel van de raadsvrouw dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, nu uit het dossier niet valt af te leiden dat verdachte degene is geweest die aan [slachtoffer] letsel heeft toegebracht. De door verdachte afgelegde verklaring tijdens het transport moet vanwege de Salduz-jurisprudentie worden uitgesloten van het bewijs. Er zijn haar op het feit gerichte vragen gesteld terwijl zij niet was gewezen op haar consultatie-recht. De door de getuigen afgelegde verklaringen zijn tegenstrijdig. Wat betreft de handelingen van verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte op de bewuste avond heel bang is geweest voor [slachtoffer]. Zij werd door [slachtoffer] beetgepakt en zij heeft hem toen een duw gegeven. In het dossier is onvoldoende bewijs voor een poging doodslag en de handelingen van verdachte kunnen ook niet gekwalificeerd worden als gericht op het met opzet toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De rechtbank overweegt ten aanzien van het Salduz-verweer als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], blijkt dat verdachte tijdens het vervoer in het dienstvoertuig wel is gewezen op de cautie maar niet op haar recht op consultatie van een advocaat. Vervolgens heeft zij geantwoord op daartoe strekkende vragen. De rechtbank ziet in de gang van zaken in de dienstauto aanleiding om de in het proces-verbaal van bevindingen gerelateerde verklaring van verdachte van het bewijs uit te sluiten omdat daaruit niet kan worden opgemaakt of alle onderdelen van de verklaring direct of indirect een reactie zijn op de aan verdachte gestelde vragen, terwijl wel vaststaat dat zij niet gewezen is op haar consultatierecht.
Op 13 februari 2011 heeft aangever [slachtoffer] tegenover de politie verklaard dat hij op 13 februari 2011 samen met verdachte bij iemand op bezoek was te Baarn. Op een gegeven moment wilde aangever naar huis vanwege een onenigheid met verdachte. Aangever stond in de gang en werd opeens door verdachte in zijn gezicht gestoken met een soort slagersmes.
Getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte en slachtoffer ruzie hadden. Op een gegeven moment riep verdachte woorden als “klootzak” en zag getuige, terwijl verdachte in de deuropening van de woonkamer naar de hal stond, haar slaande of stekende bewegingen maken met haar armen richting slachtoffer. Het slachtoffer stond op dat moment al in de gang en getuige keek verdachte op de rug. Getuige [getuige 2] geeft aan dat het daarna opeens stil was.
In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring van het Meander Medisch Centrum, waaruit blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] op 13 februari 2011 onderzocht is. Geconstateerd werd dat [slachtoffer] snijwonden over de neusbrug en voorhoofd had, welke zijn gehecht. Tevens laat de MRI een sluiering zien van de neusbijholte, mogelijk door een inwendige bloeding.
In het dossier bevindt zich tevens een geneeskundige verklaring letselbeschrijving van G.W. Krever, forensisch arts MMK, GGD Midden-Nederland, waaruit blijkt dat [slachtoffer] het volgend letsel heeft opgelopen:
- een snij/steekwond vanaf de neusbrug schuin aflopend naar links onder het oog met een lengte van 3 centimeter is mogelijk de oorzaak van een in- en uitwendige bloeding in de neusbijholte en bloed in de oogkas, onder de oogbol gelokaliseerd en uitwendig zichtbaar;
- een ondiepe snijwond/kras over het voorhoofd met een lengte van circa 2,5 centimeter, welke niet is gehecht;
- een snijwond hoog op het voorhoofd met een lengte van circa 2,5 centimeter, welke is gehecht met 2 hechtingen;
- een ondiepe snijwond boven op het hoofd met een lengte van circa 3 centimeter.
Tussen voornoemd geconstateerd letsel en de beschreven gebeurtenissen, zoals aangegeven door het slachtoffer, bestaat een causaal verband.
Ter terechtzitting heeft verdachte, zakelijk weergegeven, verklaard dat ze op de avond van 13 februari 2011 met [slachtoffer] ruzie kreeg en dat zij, nadat hij haar keel had dichtgeknepen, is doorgedraaid. Op enig moment liet [slachtoffer] haar los en kon zij opstaan. [slachtoffer] stond ook op. Zij heeft hem toen een duw gegeven, waardoor hij op de grond viel in de gang van de woning. Zij heeft het slachtoffer toen met geschoeide voet geschopt en getrapt. Verdachte kan zich niet herinneren dat ze het slachtoffer met een mes heeft gestoken en denkt dat zij dit ook niet gedaan heeft. Over het geconstateerde letsel bij het slachtoffer verklaart verdachte dat een paar wondjes in het gezicht al eerder op de avond aanwezig waren maar dat geldt niet voor de snijwond op de neusbrug bij het oog en de snijwond op het voorhoofd bij het slachtoffer. Deze heeft zij niet op het gezicht van het slachtoffer gezien, voor zij ruzie met hem kreeg die bewuste avond.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij op 13 februari 2011, na een melding van een steekpartij te Baarn, de woning binnen ging en daar het slachtoffer achter in de gang aantrof met zijn voeten richting de woonkamer. Rond het hoofd van het slachtoffer trof verbalisant een grote hoeveelheid bloed aan en ook was het haar van slachtoffer doordrenkt met bloed. Het gezicht van slachtoffer was onherkenbaar, doordat het besmeurd was met bloed. Naast het slachtoffer lag een plas gestold bloed. De persoon leek niet te ademen. Zijn gehele bovenlichaam lag namelijk stil. Verbalisant heeft geprobeerd het slachtoffer aan te spreken. Echter toen deze niet reageerde, heeft verbalisant het bovenlichaam van het slachtoffer omhoog getild, waarop er een rochelend geluid uit zijn mond kwam en er bloed uit zijn mond stroomde. Op dat moment haalde het slachtoffer adem, maar gaf verder geen reactie. Verbalisant heeft aan de drie getuigen in de woning gevraagd, wat er gebeurd was, waarop getuige [getuige 1] zei: “Dat wijf heeft het volgens mij gedaan, zij heeft hem neergestoken” of woorden van gelijke strekking.
De rechtbank komt op grond van de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte omtrent het schoppen, de getuigenverklaring van [getuige 2] en het letsel van aangever, zoals blijkt uit de medische verklaring, de zich in het dossier bevindende foto’s en de toestand waarin de verbalisanten aangever hebben aangetroffen tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte gepoogd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft ruzie gekregen met het slachtoffer, waarbij het tot een handgemeen is gekomen. Het slachtoffer heeft de keel van verdachte dichtgeknepen, terwijl zij beiden op de grond lagen. Bij verdachte zijn de emoties daardoor flink opgelopen. Zij raakte vervolgens los uit de greep van verdachte en is opgestaan. Ook het slachtoffer stond op. Staand in de buurt van de deuropening van de woonkamer naar de gang heeft verdachte het slachtoffer een duw gegeven en met een mes meermalen in het gezicht gestoken. Verdachte heeft toen, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meermalen met geschoeide voet tegen zijn hoofd geschopt. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd en als onderdeel daarvan, het gezicht, zeer kwetsbare plekken van het lichaam zijn. Zij heeft die kans blijkens haar wijze van handelen ten opzichte van het slachtoffer ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Uit de voorgaande conclusie volgt dat de rechtbank, anders dan de verdediging heeft bepleit, voorbijgaat aan de lezing dat een van de andere aanwezigen die avond van 13 februari 2011 het letsel bij het slachtoffer kan hebben toegebracht. Alle bij de politie afgelegde verklaringen, zowel die van de aangever als van verschillende getuigen maken gewag van slechts één conflict die avond, namelijk dat tussen verdachte en het slachtoffer en dat het daarbij tussen hen tot een fysieke confrontatie is gekomen. Daarbij komt dat ook verdachte ter zitting heeft verklaard dat er verder tussen geen van de aanwezigen ruzie is geweest, alleen tussen haar en het slachtoffer. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ook anderszins geen aanknopingspunten in het dossier die wijzen in de richting van een alternatief scenario. De aangifte laat daarvoor ook geen ruimte, aangezien daarin duidelijk verdachte als dader wordt aangewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 februari 2011 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende zij, verdachte, meermalen met een mes in het gezicht die [slachtoffer] gestoken en meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer] geschopt/getrapt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Over de geestvermogens van verdachte is door drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater, d.d. 20 april 2011 een rapport uitgebracht. Deze gedragskundige heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, in de zin van ernstige verslaving van alcohol. Voorts is zij lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een verstandelijke beperking met een IQ aan de ondergrens van zwakbegaafdheid. Genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren ten tijde van het plegen van het delict aanwezig. Derhalve kan het ten laste gelegde feit geacht worden in grote mate te zijn voortgevloeid uit genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling. Verdachte kan gelet op het voornoemde sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de problematiek die bij verdachte aan de orde is, merkt de rechtbank verdachte aan als sterk verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank constateert evenwel dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en gedwongen klinische opname in De Wier of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 9 maanden of zoveel korter als de instelling dat nodig vindt.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gepoogd iemand van het leven te beroven. Zij is verdachte te lijf gegaan met een mes en heeft daarna, toen het slachtoffer al op de grond lag, nog meermalen tegen het hoofd getrapt. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Hoewel verdachte tegenover de politie heeft verklaard gevoelens van spijt of medeleven te hebben met het slachtoffer, heeft zij tevens verklaard dat verdachte het geweld ergens ook wel een beetje verdiend had.
Delicten waarbij het leven van een ander gevaar loopt, zijn van zeer ernstige aard.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van levensbedreigende situaties daarvan nog lang psychische problemen kunnen ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte is eenmaal eerder in aanraking geweest met politie en justitie. Hoewel het hier geen gewelddelict betrof, is het opvallend dat ook dit delict te maken had met een (verbroken) relatie.
Centrum Maliebaan heeft op 10 mei 2011 over verdachte gerapporteerd. Geadviseerd werd toen aan verdachte onder andere een (gedeeltelijke) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, een meldingsgebod en een opname in een zorginstelling.
Uit de voornoemde rapportage d.d. 20 april 2011 van drs. M.L.I.M. van Thiel komt naar voren dat de kans op herhaling van een soortgelijk delict aanwezig blijft, indien verdachte niet behandeld wordt. De behandeling moet primair gericht zijn op de bestrijding van de ernstige alcoholverslaving van verdachte, aangezien overmatig alcoholgebruik bij verdachte leidt tot een versterking van agressie en een verminderde impulscontrole. Voorts dient er te worden toegewerkt naar een stevig gestructureerde vorm van woon- en werkbegeleiding.
Aangezien verdachtes verslavingsproblematiek dusdanig ernstig is, komt een ambulante behandeling niet in aanmerking. Geadviseerd wordt een bijzondere voorwaarde op te leggen, welke inhoudt dat verdachte zich laat behandelen in een daarvoor geschikte instelling. Uit het reclasseringsadvies van N. van der Molen d.d. 10 mei 2011 blijkt dat op 9 mei 2011 een indicatie is afgegeven voor opname bij Wier.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Daarbij stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland. Tevens zal verdachte een klinische behandeling moeten ondergaan bij De Wier of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 9 maanden of zoveel korter als de instelling dat nodig vindt. De rechtbank bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
De rechtbank legt aldus een lagere straf op dan door de officier van justitie gevorderd is. De reden hiervoor is dat verdachte geen documentatie heeft op het gebied van geweld en zij ten tijde van het delict binnen een relatie, waarin op haar geweld werd uitgeoefend. Daarbij komt dat zij te kampen heeft met ernstige psychische problematiek en het feit dat zij sterk verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard. Tegen deze achtergrond bezien is het vooral noodzakelijk dat verdachte zo spoedig mogelijk een behandeling ondergaat. Een langer durende detentie is niet wenselijk.
7 Het beslag
De rechtbank verklaart dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee messen, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van één van de twee messen een deel van het bewezen verklaarde feit is begaan en niet duidelijk is met welke mes het delict is begaan.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte een klinische behandeling ondergaat bij De Wier of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 9 maanden of zoveel korter als de instelling dat nodig vindt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee messen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 mei 2011.