ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8458

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600179-11 en 16.504018-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van levensmiddelen en mishandeling van een politieagent

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal en mishandeling. De verdachte werd ervan beschuldigd op 19 februari 2011 in Utrecht twee bevroren pizza's te hebben gestolen bij de Albert Heijn. Tijdens zijn aanhouding heeft hij een politieagent, die hem wilde meenemen, mishandeld door deze bij zijn geslachtsdeel vast te pakken, wat leidde tot pijn bij de agent. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, dat hij de pizza's eerder had gekocht, als ongeloofwaardig bestempeld, vooral omdat de pizza's nog bevroren waren op het moment van aanhouding. De rechtbank achtte de diefstal en de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een andere zaak, waarin hij op 10 juli 2010 in de Boothill Saloon in Utrecht een klant had mishandeld en een ruit had vernield. Getuigen verklaarden dat de verdachte zonder enige aanleiding een klant had geslagen en vervolgens de ruit van het café had ingeslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook in deze zaak schuldig was aan mishandeling en vernieling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 300,- opgelegd aan de benadeelde partij, de politieagent, voor de immateriële schade die hij had geleden door de mishandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het onacceptabele gedrag van de verdachte, vooral gezien zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare delicten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600179-11 en 16.504018-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd te PI Midden-Holland, HvB Haarlem
raadsvrouw mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16.600179-11
op 19 februari 2011 te Utrecht
feit 1: bij de Albert Heijn twee pizza’s heeft gestolen;
feit 2: politieagent [verbalisant] heeft mishandeld door hem bij zijn geslachtsdeel te grijpen;
16.504018-11
op 10 juli 2010 te Utrecht
feit 1: [getuige 1] heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd/gezicht te slaan;
feit 2: een ruit van Boothill Saloon heeft vernield;
feit 3: [getuige 2] heeft bedreigd met de woorden ‘jij gaat dood’ en ‘ik maak jullie allemaal dood’.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 16.600179-11 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [getuige 3]. De verklaring van verdachte acht zij ongeloofwaardig.
Ten aanzien van feit 2: het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant].
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 16.504018-11 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de aangifte en verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 4].
Ten aanzien van feit 2: de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van [getuige 4].
Ten aanzien van feit 3: de verklaring van [getuige 2] en de verklaringen van getuigen [getuige 4] en [getuige 1].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 16.600179-11 ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1. Niemand heeft gezien dat verdachte de pizza’s heeft weggenomen en tevens is niet vastgesteld dat er pizza’s misten uit het assortiment van de Albert Heijn.
Ten aanzien van feit 2. Het enkele proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] is onvoldoende voor het bewijs.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 16.504018-11 onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1. Uit de bewijsmiddelen en het signalement kan niet met zekerheid worden afgeleid dat het verdachte was die aangever heeft geslagen. Voorts is er geen medische verklaring.
Ten aanzien van feit 3. Er bevindt zich geen aangifte in het dossier. Voorts zijn de door verdachte gebezigde woorden niet van dien aard geweest en buiten het café onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij aangever niet de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat hij zwaar mishandeld zou worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
16.600179-11
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 19 februari 2011 in de Albert Heijn te Utrecht zag dat een man met een grote bobbel onder zijn jas richting de uitgang liep. Aangever heeft vervolgens aan de man gevraagd of hij zijn jas open wilde doen. Toen de man dat deed vielen er twee pizza’s op de grond. Aangever herkende de pizza’s als pizza’s die de Albert Heijn verkocht. De pizza’s waren nog bevroren.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3]. Hij zag dat onder de jas van de man twee pizzadozen van het huismerk van Albert Heijn zaten. De man kon geen bon overleggen en op de vraag of hij de pizza’s had afgerekend antwoordde hij dat hij dat had gedaan bij een meisje. De man wees daarbij echter naar een kassa waar een mannelijke collega zat.
[verbalisant] kwam ter plaatse en heeft de man, naar later bleek verdachte, aangehouden. Toen [verbalisant] hem wilde meenemen naar het bureau voelde hij dat verdachte zich begon te verzetten en hem, [verbalisant], met zijn hand bij zijn geslachtsdeel vastpakte. Hierdoor voelde hij een stekende pijn optrekken richting zijn onderbuik.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 mei 2011 ontkend dat hij de pizza’s heeft gestolen en heeft verklaard dat hij de pizza’s eerder die dag, rond 18.00 uur, had gekocht en vanaf dat moment bij zich heeft gehouden. Toen hij later de winkel weer is ingegaan zaten ze onder zijn jas, omdat ze niet meer in zijn tas pasten. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk aangezien hij rond 22.00 uur is aangehouden met, onder zijn jas, de pizza’s die op dat moment nog bevroren waren. Het kan dan ook niet anders dan dat de pizza’s kort daarvoor nog in de vriezer lagen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat, nu verbalisant [verbalisant] als aangever fungeert, aan zijn proces-verbaal van bevindingen de bewijskracht dient te worden toegekend zoals omschreven in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en niet zoals omschreven in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Nu er voorts geen ondersteunend bewijs is dat verdachte [verbalisant] bij zijn geslachtsdeel heeft gegrepen, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verdediging heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Almelo d.d. 12 januari 2010, LJN BK9302.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat ingevolge artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan worden aangenomen op enkel het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar (aangaande door hem op heterdaad geconstateerde feiten). Het enkele gegeven dat de opsporingsambtenaar in onderhavige zaak tevens de aangever is doet daaraan niet af. De rechtbank heeft voorts geen reden te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant. De uitspraak waar de verdediging naar heeft verwezen is in die zin anders dat in die zaak een klacht tegen de verbalisant was ingediend vanwege (vermeend agressieve) wijze van bejegening van de verdachte. Tevens was in die zaak sprake van een eerder voorval waarbij discussie was ontstaan over de wijze van bejegening door de verbalisant.
16.504018-11
Aangever [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 10 juli 2010 in de Boothill Saloon te Utrecht was toen hij vanuit het niets van achteren werd aangevallen. Aangever voelde een harde stomp op zijn linkeroog en op zijn neus. Hij voelde dat de persoon op zijn hoofd bleef stompen en voelde daardoor een hevige pijn aan zijn hoofd. Daarna hoorde aangever dat de man zei: ‘ik maak jullie allemaal dood’. Aangever hoorde even later dat de man tegen de deur begon te slaan. Hij zag dat de man daarna met veel kracht door de ruit heen sloeg.
De aangifte van [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2]. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat een man binnen kwam lopen en dat die man meteen een klap gaf tegen het gezicht van een klant. [getuige 2] hoorde dat de man tegen hem, [getuige 2], zei: ‘jij gaat dood’. Hierbij wees hij met zijn vinger naar [getuige 2]. [getuige 2] was op dat moment bang dat de man zijn bedreigingen tot uiting zou brengen. [getuige 2] hoorde ook dat de man tegen de deur begon te slaan. Op een gegeven moment zag en hoorde hij dat de man met zijn vuist een ruitje van veiligheidsglas doorsloeg.
[getuige 4], aangever namens Boothill Saloon, heeft verklaard dat hij op 10 juli 2010 zag dat een man de Saloon binnen kwam rennen en een gast op zijn gezicht begon te slaan. [getuige 4] geeft aan dat de man volgens hem [verdachte] heet. [getuige 4] heeft voorts verklaard dat hij zag en hoorde dat de man met beide gebalde vuisten op de deur begon te bonken. Hij zag vervolgens dat de hand van de man door de ruit van de deur kwam.
[getuige 2] en [getuige 4] hebben bij de politie bevestigd dat de man die was aangehouden degene was die de mishandeling, bedreiging en vernieling had gepleegd. De man bleek te zijn verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 30 mei 2011 bekend dat hij de ruit van de Boothill Saloon heeft vernield.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16.600179-11
1.
op 19 februari 2011 in de gemeente Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2 bevroren pizza's, geheel toebehorende aan Albert Heijn;
2.
op 19 februari 2011 in de gemeente Utrecht, opzettelijk mishandelend politieagent [verbalisant] bij het geslachtsdeel heeft vastgepakt, waardoor voornoemde [verbalisant] pijn heeft ondervonden;
16.504018-11
1.
op 10 juli 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [getuige 1] meerdere malen (met
kracht) tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [getuige 1] pijn heeft ondervonden;
2.
op 10 juli 2010 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur, geheel toebehorende aan Boothill Saloon, heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk genoemde ruit in te slaan;
3.
op 10 juli 2010 te Utrecht, [getuige 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [getuige 2] dreigend de woorden toegevoegd :’jij gaat dood’ en ‘ik maak jullie allemaal dood’.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16.600179-11
Feit 1: diefstal.
Feit 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
16.504018-11
Feit 1: mishandeling.
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht oplegt, ook als dat inhoudt een behandeling bij Centrum Maliebaan, De Basis of een soortgelijke instelling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd die hoger is dan het reeds door hem ondergane voorarrest. De verdediging is voorts van mening dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met daarbij verplicht reclasseringscontact en behandeling bij De Basis, passend is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft levensmiddelen gestolen bij de Albert Heijn. Toen hij werd aangehouden en mee werd genomen naar het politiebureau heeft hij een agent mishandeld. De rechtbank acht dit onacceptabel. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven en personen. Diefstallen kosten winkels, en daardoor ook het publiek, jaarlijks veel geld. De verdachte heeft voorts met het mishandelen van een agent, behalve het toebrengen van pijn aan deze agent, het respect en gezag ten aanzien van die ambtenaren die een publieke taak verricht ondermijnd door hem in zijn geslachtsdeel te grijpen.
Verdachte heeft voorts in een café een willekeurige klant mishandeld en vervolgens een ruit van het café vernield en een andere klant bedreigd met de dood. De rechtbank acht ook dit onacceptabel. Ten eerste zorgt vernieling voor veel schade en overlast bij betrokkenen. Verdachte heeft voorts inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een persoon en hem ook angst aangejaagd door hem uit het niets te mishandelen. Mishandelingen zorgen overigens in het algemeen voor een groot gevoel van onveiligheid bij zowel de slachtoffers als -en dat geldt zeker voor het uitgaansleven- het publiek. Dit geldt eveneens voor bedreigingen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, mishandelingen en bedreiging;
- de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting van 30 mei 2011 dat de reclassering haar d.d. 27 mei 2011 telefonisch heeft gemeld verdachte een alcoholprobleem heeft en dat hij in aanmerking komt voor een behandeling bij Centrum Maliebaan;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 mei 2011 dat hij zowel een alcohol- als een agressieprobleem heeft en dat hij net een intake heeft gehad voor een behandeling bij De Basis te Doorn.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 8 maanden geëist. De rechtbank is, in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd, van oordeel dat de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten 2 maanden voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze voorwaardelijke straf een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat zij van oordeel is dat verdachte moet worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij slechts gedeeltelijk, tot maximaal € 200,-, dient te worden toegewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [verbalisant] vordert een schadevergoeding van € 300,- voor feit 2 van 16.600179-11.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 285, 310, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16.600179-11 feit 1: diefstal;
feit 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
16.504018-11 feit 1: mishandeling;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt een behandeling, met instemming van Centrum Maliebaan eventueel uit te voeren door De Basis;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant] van € 300,-, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant], € 300,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2011.
Mr. Y.A.T. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.