parketnummer: 16.600031-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2011
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 januari 2011 te [woonplaats] (met een stuk glas) primair heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, subsidiair die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, meer subsidiair heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meest subsidiair die [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de medische verklaring, de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte bij de politie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het niet anders kan dan dat verdachte iets scherps in zijn hand had en dat hij daarmee aangever heeft geslagen, waardoor aangever een snee in zijn gezicht heeft opgelopen. Dit levert naar de mening van de officier van justitie zware mishandeling op.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een stuk glas dan wel een scherp voorwerp in zijn hand had en daarmee aangever heeft geslagen. Dit is noch door aangever, noch door getuigen waargenomen. Bovendien zijn de verwondingen van verdachte en aangever ook te verklaren vanuit het feit dat aangever verdachte in de heg heeft geduwd. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 9 januari 2011 in zijn woning te [woonplaats] was. Voor zijn woning werd hij aangevallen door [verdachte]. Opeens voelde aangever een warme vloeistof over zijn gezicht stromen. Dit bleek later bloed te zijn. Aangever heeft vervolgens [verdachte] losgelaten en merkte dat hij een wond in zijn gezicht had. De wond bloedde heftig.
In het ziekenhuis is gebleken dat aangever een snijwond van 10 centimeter over zijn neusbrug had.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij, voordat hij naar de woning van [slachtoffer] rende, zag dat [verdachte] iets glimmends in zijn rechterhand had, waarschijnlijk een stuk glas van 7 à 10 centimeter. Het was transparant van kleur en er zat een punt aan. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat hij later zag dat [verdachte] aangever aanviel.
De verklaring van [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2], zoon van de aangever [slachtoffer]. [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem die nacht, toen [verdachte] tussen hem en de voordeur van zijn ouderlijk huis stond, in de tuin bedreigde met een stuk glas. Dit stuk glas had de vorm van een driehoek en had ongeveer de grootte van een handpalm.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met aangever heeft gestoeid en dat hij achteraf merkte dat hij een snijwond aan zijn hand had opgelopen.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van aangever, de aard van de verwonding van aangever, de verwonding van verdachte zelf en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in onderling verband en nauwe samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een stuk glas in zijn hand had en dat hij daarmee in het gezicht van aangever heeft gestoken.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet redegevend is voor het bewijs. Hij heeft weliswaar verklaard dat hij zag dat verdachte een stuk glas in zijn hand had, maar heeft ook verklaard dat hij daarvan niet 100% zeker was. Bovendien zag hij het voorwerp op een eerder moment in die nacht en op een andere locatie.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat zowel [getuige 2] als [getuige 1] heeft gezien dat verdachte een stuk glas in zijn hand had. Weliswaar ziet [getuige 1] iets glimmends waarvan hij denkt dat het glas is in de hand van verdachte kort voordat ze bij de woning van aangever aankomen, maar [getuige 2] ziet het stuk glas voor de woning waar de aangever wordt gestoken. Een en ander heeft aldus naar het oordeel van de rechtbank in een zo kort tijdspad van opeenvolgende gebeurtenissen plaatsgevonden, dat de rechtbank ervan is overtuigd dat verdachte, gezien de verwonding van aangever, ook bij het incident met aangever nog in bezit was van dat stuk glas.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 2] niet betrouwbaar is en veronderstelt dat [getuige 2] verdachte ‘erbij wil lappen’.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe dat zij de verklaring van [getuige 2] wel betrouwbaar acht, nu zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1]. De stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van een complot acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit vindt ook geen enkele steun in het dossier.
De verdediging heeft tot slot aangevoerd dat de wond van aangever kan worden verklaard aan de hand van het feit dat aangever tijdens de ruzie verdachte in de heg heeft geduwd. De verwonding van verdachte kan daar naar de mening van de verdediging ook door zijn veroorzaakt.
De rechtbank verwerpt tot slot ook dit verweer. De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk, nu het op geen enkele wijze ondersteuning vindt in het dossier dan wel op andere wijze is onderbouwd.
Verdachte heeft aldus met kracht met een stuk glas in het gezicht van [slachtoffer] gestoken. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen poging tot doodslag op. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. Ook geven de bewijsmiddelen geen blijk van uiterlijke verschijningsvormen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om aangever te doden. Een steek met een stuk glas zal in het algemeen slechts de dood ten gevolge hebben indien deze steek is gericht op vitale delen van het lichaam. Hiervan is echter niet gebleken. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Voornoemde feitelijkheden leveren naar het oordeel van de rechtbank evenmin zware mishandeling op. De rechtbank overweegt daartoe dat de snee boven de neusbrug van aangever, waarvan de bewijsmiddelen blijk geven, niet zonder meer is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Dat zou mogelijk anders zijn indien aangever hieraan een blijvend litteken overhoudt, maar dat dit het geval is, is niet komen vast te staan. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Hij heeft bewust [slachtoffer] met een stuk glas in zijn gezicht gestoken. Door aldus een persoon bewust, met een stuk glas in de hand, met kracht, ter hoogte van het hoofd -vlakbij de neus, mond en ogen- te steken, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans, dat zijn slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 januari 2011 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een stuk glas in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Ten aanzien van de klap waarover verdachte heeft verklaard dat hij die heeft gegeven, komt hem volgens de verdediging een beroep toe op noodweer. Nu de rechtbank hierboven de poging tot zware mishandeling met een stuk glas bewezen heeft geacht komt verdachte een dergelijk beroep niet toe. Zelfs indien het beroep van de verdediging hierop ook voor dit geval is bedoeld, strandt ieder beroep op noodweer op de disproportionaliteit van de reactie van verdachte door met een stuk glas richting aangever te slaan.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat bij de voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht wordt opgelegd, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft bij een ruzie met een stuk glas in het gezicht van [slachtoffer] gestoken, die daaraan zwaar lichamelijk letsel had kunnen overhouden. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden en dat aangever ‘slechts’ een snijwond in zijn gelaat heeft opgelopen welke mogelijk een blijvend litteken heeft veroorzaakt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] nog altijd de psychische gevolgen van het incident ondervindt. Voorts brengt dergelijk geweld in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid teweeg.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict;
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 28 februari 2011, opgesteld door M. van Elst (reclasseringswerker), waarin is beschreven dat verdachte ten gevolge van oplopende ergernis, krenking en alcoholgebruik tot delictgedrag is gekomen. Naar het oordeel van de reclasseringswerker is het noodzakelijk dat verdachte leert om zijn rol in een conflict goed te aanschouwen, ergernissen niet te hoog te laten oplopen, minder impulsief te reageren en zich bewust te zijn van de consequenties van zijn gedrag op langere termijn.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Nu de rechtbank slechts bewezen acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen en een werkstraf voor de duur van 60 uur noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten 78 dagen voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze voorwaardelijke straf een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 905,24 voor het feit, te weten € 180,24 aan materiële schade en € 725,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 905,24, waarvan € 180,24 ter zake van materiële schade en € 725,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 905,24 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2011.
Mr. Y.A.T. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.