ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8139

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600178-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en onttrekking aan ouderlijk gezag met alcoholinbreng

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld en het onttrekken van zijn minderjarige zoontje aan het wettig gezag. De verdachte, geboren in 1975 in Joegoslavië, heeft onder invloed van alcohol zijn (voormalige) levensgezel mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 februari 2011 zijn levensgezel met kracht tegen haar ribben heeft getrapt, waardoor zij door een deurruit viel en zwaar lichamelijk letsel opliep. Daarnaast heeft hij zijn minderjarige zoontje, dat hij niet heeft erkend, onttrokken aan het ouderlijk gezag van de moeder. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde bewezen verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de motivatie van de verdachte om te werken aan zijn resocialisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600178-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in 1975 te [geboorteplaats] (Joegoslavië),
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn (voormalige) levensgezel dan wel aan mishandeling. Voorts wordt verdachte verweten dat hij haar in de maand januari 2011 heeft mishandeld. Ten slotte wordt verdachte verweten dat hij zijn minderjarige zoontje aan het ouderlijk gezag heeft onttrokken.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Voor het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en heeft voor deze feiten vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd, dat verdachte niet het opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel toe te veroorzaken. Van zwaar lichamelijk letsel is ook geen sprake, aldus de verdediging.
De verdediging stelt zich met de officier van justitie op het standpunt dat het wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ontbreekt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Zij zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
De rechtbank acht het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 31 mei 2011 ;
- de aangifte van [slachtoffer];
- het proces-verbaal van bevindingen (gegevens [A], zoon van [slachtoffer]);
- het proces-verbaal van bevindingen (aantreffen verdachte).
Genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 primair bewezenverklaarde nog als volgt.
Verdachte heeft aangeefster ter hoogte van haar ribben met kracht in haar zij getrapt, terwijl zij voor een voornamelijk uit glas bestaande deur stond. Als gevolg van deze trap is aangeefster tegen dit glas terechtgekomen, dat vervolgens is gesneuveld. In de aangifte is door de verbalisant die de verklaring van aangeefster heeft opgenomen opgemerkt, dat zij rode vlekken heeft ter hoogte van haar ribben aan de rechterzijde van het lichaam, een snee van ongeveer 2 centimeter op haar linkerbovenarm en dat het vel rondom de elleboog los hangt; het bot en vlees is goed te zien. In het proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2011 wordt door de verbalisanten, die van de meldkamer de opdracht kregen te gaan naar de [adres] te Utrecht, vermeld dat zij een snee in de arm zien met een lengte van 5 tot 10 centimeter ter hoogte van de elleboog. Het onderliggende weefsel was zichtbaar.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, aangezien het naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat aangeefster onder de hiervoor geschetste omstandigheden als gevolg van zijn trap door het glas van de deur zou kunnen vallen. Daarbij heeft verdachte die kans, zoals blijkt uit de wijze van handelen, ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Het is aan de omstandigheden buiten de wil van verdachte gelegen dat het slachtoffer niet nog zwaarder letsel heeft opgelopen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
hij op 19 februari 2011 in de gemeente Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet krachtig tegen de ribben van die [slachtoffer] heeft getrapt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] door een deurruit viel, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op 19 februari 2011 in de gemeente Utrecht, opzettelijk een minderjarige ([A], geboren [2003]), zijnde beneden de twaalf jaren oud, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
Poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden waarvan één maand voorwaardelijk onder aftrek van het voorarrest met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, dat verdachte zich houdt aan een meldingsgebod, dat verdachte zich laat behandelen en ten slotte dat verdachte meewerkt aan opname in een instelling voor begeleid wonen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. Voorts heeft de verdediging betoogd, dat toezicht door de reclassering geïndiceerd is en dat verdachte gemotiveerd is om zich daaraan te houden. De verdediging stelt voor de zaak af te doen met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdacht reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke werkstraf. De voorwaardelijke werkstraf maakt reclasseringstoezicht mogelijk, aldus de verdediging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals door de persoon zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het na te noemen rapport is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 22 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Voor wat betreft de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich, onder invloed van alcohol, schuldig gemaakt aan wat in de volksmond “huiselijk geweld” wordt genoemd op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Verdachte heeft de al getroebleerde relatie met zijn voormalige vriendin op gewelddadige wijze laten escaleren
Voorts is bewezen verklaard dat verdachte zijn zoontje, dat hij niet heeft erkend en waarover hij geen gezag heeft, aan het ouderlijk gezag van de moeder heeft onttrokken. Ouderlijk gezag is het recht en de plicht van de ouder om zijn of haar kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierin centraal en behoort door een ieder te worden gerespecteerd. Verdachte heeft zijn zoontje na het geweld tegen de moeder meegenomen tegen de uitdrukkelijke wil van de moeder. Daarmee heeft verdachte in juridische zin het ouderlijk gezag ‘doorkruist’ en heeft hij gevolg gegeven aan een opwelling, door het kind op abrupte wijze mee te nemen, zonder na te denken over de gevolgen hiervan voor het kind, dat toch ook al getuige was geweest van de mishandeling van zijn moeder.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte opgemaakte rapport van de afdeling reclassering van het [naam] des Heils Amsterdam d.d. 26 mei 2011. In dit rapport wordt opgemerkt dat verdachte een gemotiveerde indruk maakt om te werken aan resocialisatie en gedragsverandering. Toezicht door de reclassering met bijbehorende bijzondere voorwaarden wordt het meest geschikt geacht om te werken aan het voorkomen van recidive en de resocialisatie van verdachte. Als bijzondere voorwaarden worden in het rapport genoemd: een meldingsgebod, een behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Met het voorwaardelijk deel van de straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze begeleiding door de reclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Voorts zal de rechtbank verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en die nog niet in mindering is gebracht op de (voorwaardelijke) gevangenisstraf, in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag, te weten een aftrek van acht uren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank vindt hiervoor aanleiding in de omstandigheid, dat verdachte weliswaar tevens wordt veroordeeld voor – kort gezegd – onttrekking aan het ouderlijk gezag, maar dat dit feit niet de duur en het karakter van andere onttrekkingen heeft gehad.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 45, 57, 279 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens [naam] des Heils Jeugdzorg en Reclassering;
* dat verdachte contact opneemt met het [naam] des Heils Jeugdzorg en Reclassering op het adres [adres] te [woonplaats] en zich gedurende door voornoemde reclasseringsinstelling bepaalde perioden blijft melden, zo frequent als deze instelling dat nodig acht;
* dat verdachte zich laat behandelen bij Kade17 te Utrecht of een vergelijkbare instelling en voorts dat verdachte op intakegesprek gaat bij Centrum Maliebaan of een vergelijkbare instelling;
* dat verdachte verblijft in een vorm van maatschappelijke opvang en meewerkt aan een hem aangeboden dagprogramma;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en
mr. J.E. Kruijff-Bronsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 juni 2011.