ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8067

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.711644-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdenking van productie en handel in hennep en hasjiesj en deelname aan een criminele organisatie

Op 15 juni 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van de productie en handel in hennep en hasjiesj, alsook van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zittingen van 31 mei en 1 juni 2011. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in hasj, onder andere gebaseerd op tapgesprekken en getuigenverklaringen. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat de verdachte niet in belastende zin werd genoemd in het dossier.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel het beeld dat door de officier van justitie werd geschetst niet onaannemelijk was, het dossier onvoldoende bewijs bood voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de verdenkingen, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de productie en handel in hennep en hasjiesj, noch aan deelname aan een criminele organisatie.

In de beslissing heeft de rechtbank ook gelast dat de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.711644-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd voor deze zaak te P.I. Utrecht, locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
raadsman: mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 mei en 1 juni 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 1 juli 2007 tot en met 13 oktober 2010 zich (samen met anderen bedrijfsmatig) heeft bezig gehouden met productie van en handel in hennep
2. in de periode van 1 september 2010 tot en met 13 oktober 2010 zich (samen met anderen bedrijfsmatig) heeft bezig gehouden met productie van en handel in hasjiesj
3. in de periode van 1 juli 2007 tot en met 13 oktober 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bedrijfsmatige productie van en handel in hennep en hasjiesj als doel had
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat ten aanzien van feit 3 de periode van de criminele organisatie gericht op de handel in hasj beperkt wordt tot de periode van 1 september 2010 tot 13 oktober 2010. De officier van justitie baseert zich onder meer op een tapgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte op 7 september 2010 waaruit zou blijken dat verdachte bestellingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft doorgegeven, die [medeverdachte 1] moest opschrijven en doorgeven. [medeverdachte 1] verklaart in dit gesprek dat verdachte in de binnenzak moet kijken, hetgeen volgens de officier van justitie een verwijzing vormt naar een bestelling zoals op de in beslaggenomen bestellijst uit de binnenzak van een jas die in de growshop is gevonden. De officier van justitie voert voorts aan dat het taalgebruik in het tapgesprek overeenkomt met het taalgebruik in de sms-jes van de stekkenboer. Op grond hiervan en op grond van het feit dat verdachte veelvuldig in de growshop aanwezig was, opdrachten verstrekte aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dozen loste uit de auto van medeverdachte [medeverdachte 3] en van anderen, concludeert de officier van justitie tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman voert daartoe aan dat het dossier op geen enkele wijze bewijs levert voor de betrokkenheid van verdachte bij de strafbare feiten. De naam van verdachte wordt niet in belastende zin genoemd door de ondervraagde getuigen en (de naam van) verdachte komt niet voor in de tapgesprekken. Dat verdachte in een tapgesprek met zijn broer praat over bestellingen vormt ook geen belastend materiaal, aangezien verdachte de eigenaar was van een growshop en zijn broer hem daarbij ondersteunde. De raadsman concludeert tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het beeld dat door de officier van justitie ter terechtzitting is geschetst ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de handel in hasj weliswaar niet onaannemelijk is, maar dat het dossier hiervoor het bewijs onvoldoende levert.
Duidelijk is dat zich in en rondom het bedrijf van verdachte een levendige handel in hasj heeft afgespeeld. Dat verdachte daarvan in het geheel niets heeft geweten, komt de rechtbank ongeloofwaardig voor, gelet op het feit dat verdachte een eenmanszaak dreef en veelvuldig op zijn bedrijf aanwezig was waardoor een en ander zich als het ware onder zijn ogen moet hebben afgespeeld. Ook al geeft het dossier geen blijk van betrokkenheid van verdachte bij deze handel en heeft verdachte zelf ter terechtzitting verklaard dat hij ervoor koos zich daar verre van te houden, dit neemt niet weg dat een dergelijke houding ten opzichte van de activiteiten van anderen in en om zijn bedrijf, bepaalde risico’s met zich meebrengt. In het geval van verdachte heeft dit geleid tot een verdenking en een strafrechtelijke procedure tegen verdachte zelf, die op voorhand niet ongegrond leek.
De rechtbank is thans van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de betrokkenheid van verdachte bij de handel in hennep en hasj. Daarmee dient verdachte ook vrijgesproken te worden van deelname aan een criminele organisatie, gericht op de handel in hennep en hasj.
5. Het beslag
5.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen ten laste is gelegd onder feit 1, 2 en 3;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 en 2.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juni 2011.