ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7799

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
274052/ HA ZA 09-2155
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van medisch personeel bij operatie en de rol van informed consent

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], schadevergoeding van de gedaagden, het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en [gedaagde 2], naar aanleiding van complicaties na een operatie die op 26 augustus 2004 had plaatsgevonden. Eiser had zich in maart 2004 met klachten tot zijn huisarts gewend, die hem doorverwees naar een neuroloog. Na diverse onderzoeken werd besloten tot een operatie aan de rug. Tijdens de operatie traden complicaties op, waardoor eiser blijvende schade opliep, waaronder verlamming van zijn benen. Eiser stelde dat hij niet voldoende was geïnformeerd over de risico's van de operatie en dat er een beroepsfout was gemaakt door [gedaagde 2], de neurochirurg die de operatie uitvoerde.

De rechtbank oordeelde dat UMCU als contractspartij van eiser moet worden aangemerkt en dat [gedaagde 2] als werknemer van UMCU aansprakelijk kan worden gesteld voor eventuele fouten. De rechtbank concludeerde dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vorderingen tegen [gedaagde 2], omdat hij geen zelfstandig belang had bij het in rechte betrekken van [gedaagde 2]. De rechtbank oordeelde verder dat eiser voldoende was geïnformeerd over de risico's van de operatie en dat de operatie met informed consent was uitgevoerd. De rechtbank kon niet vaststellen of er een beroepsfout was gemaakt door [gedaagde 2] tijdens de operatie, omdat de oorzaak van de complicaties niet eenduidig kon worden vastgesteld. De zaak werd verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
zaaknummer / rolnummer: 274052/ HA ZA 09-2155
Vonnis van 16 maart 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J .L.M. Hoogbergen,
tegen
1. de instelling
UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM UTRECHT,
rechtspersoonlijkheid bezittend ingevolge artikel 1.13 sub 2 Wet op het Hoger Onderwijs
En Wetenschappelijk Onderzoek, rechtsopvolgster van het Academisch Ziekenhuis Utrecht
(A.Z.U.) en van de Stichting Wilhelmina Kinderziekenhuis,
gevestigd te Utrecht,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats]
gedaagden,
advocaat mr. S.F. Tiems.
Partijen zullen hierna [eiser], UMCU, en [gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 9 december 2009
• het proces-verbaal van comparitie van 10 maart 2010
• het herstel-proces-verbaal van 10 maart 20 I 0, dat betrekking had op een correctie van de datum van een rolzitting
• de akte van [eiser]
• de akte van UMCU en [gedaagde 2]
• de productie, zoals door [eiser] in het geding gebracht op 21 april 20 I 0
• de conclusie van repliek
• de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 201 I
2. De feiten
2.1. [eiser] is geboren op [1944]. Hij heeft tot enig moment een managementfunctie bekleed bij IBM. In 2004, toen zestig jaar oud, was hij als vrijwilliger verbonden aan het Bureau Slachtofferhulp in [woonplaats].
2.2. In verband met klachten heeft [eiser] zich in maart 2004 tot zijn huisarts gericht. De huisarts heeft [eiser] doorverwezen naar de neuroloog drs. [X], verbonden aan het ziekenhuis Gooi-Noord (hierna: [X]).
2.3. In mei 2004 is in het ziekenhuis Gooi-Noord een Mri-scan van de rug van [eiser] gemaakt. Daarop werd waargenomen dat er sprake was van een thoracale hernia ter hoogte van T8-T9. [eiser] is daarop doorverwezen naar de neurochirurg in dat ziekenhuis.
2
2.4. Nadat hij zich op 9 juni 2004 had gemeld op de post Spoedeisende Eerste Hulp van het UMCU is [eiser] in behandeling gekomen van [gedaagde 2].
2.5. Na onderzoek met onder meer een CT -scan heeft [gedaagde 2] aan [eiser] voorgesteld hem aan de rug te opereren. Nadat [eiser], zijn echtgenote en [gedaagde 2] daarover en over risico’s van een dergelijke operatie hadden gesproken is het besluit genomen dat [eiser] geopereerd zou worden.
2.6. Op 26 augustus 2004 is [eiser] in het UMCU opgenomen. Op [2004] is hij ‘s middags door [gedaagde 2] en de orthopedisch chirurg [Y] geopereerd. Na de operatie bleek bij onderzoek dat [eiser] bewegingsproblemen had in zijn benen. Er is daarop een Mriscan gemaakt, waarna is besloten tot heroperatie. Die tweede operatie is in de avond van [2004] uitgevoerd. Daarna waren de benen van [eiser] en een deel van zijn lijf niet gevoelig.
2.7. [eiser] is na enige tijd vanuit het UMCU opgenomen in het revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht. [eiser] is rolstoelafhankelijk.
2.8. De neurochirurg [A] te Amsterdam (hierna: [A]) heeft op verzoek van [eiser] een rapport, gedateerd 28 april 2008, uitgebracht. [A] heeft zijn rapport gebaseerd op gesprek(ken) met [eiser] en op het medisch dossier van [eiser]. Hij heeft geen (inhoudelijk) contact gehad met [gedaagde 2] of [Y]. [gedaagde 2] en [Y] hebben geen inzage in een concept van dat rapport gehad.De inhoud van dat rapport zal hierna gedeeltelijk worden weergegeven.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
J. voor recht zal verklaren dat gedaagden, ieder voor zich dan wel gezamenlijk,
aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de operatie van [2004];
2. gedaagden (naar de rechtbank begrijpt) hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] legt kort gezegd aan zijn vorderingen ten grondslag dat UMCU en [gedaagde 2] in de nakoming van hun uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 2011
3 verplichtingen jegens [eiser] toerekenbaar tekort zijn geschoten, doordat [gedaagde 2] gedurende de eerste operatie van [2004] een fout heeft begaan, waardoor de verlamming bij [eiser] is ontstaan. Hieruit is voor [eiser] schade ontstaan, aldus [eiser].
3.3. UMCU en [gedaagde 2] voeren verweer, dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen jegens hen, dan wel afwijzing ervan.
3.4. Op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd zal hierna voor zoveel nodig worden ingegaan.
4. De beoordeling
Processuele positie [gedaagde 2]!
4.1. UMCU en [gedaagde 2] hebben als eerste verweer aangevoerd dat [eiser] in zijn vordering jegens [gedaagde 2] niet ontvankelijk verklaard moet worden. Zij voeren daartoe aan dat [gedaagde 2] in dienst is van UMCU en dat hij niet voor eigen rekening en risico zijn beroep in het ziekenhuis van UMCU uitoefent. Het is volgens UMCU en [gedaagde 2] dan ook volstrekt onnodig dat [gedaagde 2] in deze procedure is betrokken.
Tegen dit verweer heeft [eiser] aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 2] in dienst is van UMCU.
Bij dupliek heeft UMCU een werkgeversverklaring overgelegd, waarin is vermeld dat [gedaagde 2] in loondienst van UMCU in zijn ziekenhuis werkzaam. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2. In dit geval moet slechts UMCU als de contractspartij van [eiser] gelden en is [gedaagde 2] vanwege zijn dienstverband met het UMCU als werknemer van UMCU aan te merken. Voor eventuele fouten van [gedaagde 2] is UMCU uit dien hoofde, in samenhang met artikel 7:446 lid 1 BW, in geval dat de gestelde fout komt vast te staan, jegens [eiser] aansprakelijk. [eiser] heeft dan ook geen zelfstandig belang bij het in rechte betrekken van [gedaagde 2] en hij zal in zijn vordering voor zover die is ingesteld tegen [gedaagde 2] niet ontvankelijk worden verklaard.
4.3. [eiser] zal in de kosten van de procedure tegen [gedaagde 2] worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [gedaagde 2] op nihil.
De geneeskundige behandelingsovereenkomst
4.4. Hiervoor is reeds vastgesteld dat tussen [eiser] en UMCU een geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen. De uitvoering daarvan lag aan de zijde van UMCU in handen van onder meer [gedaagde 2]. Van belang is vast te stellen wat de inhoud van deze overeenkomst was, voor zover van belang voor de beoordeling van het handelen van UMCU.
[eiser] heeft gesteld dat hij in behandeling van UMCU is gekomen in verband met gevoelsstoornissen en coördinatiestoornissen, welke stoornissen hebben geleid tot de doorverwijzing naar de neurochirurg [B] door [X], waarvan de reden is vermeld in diens brief aan de huisarts van [eiser] van 7 juni 2004 (productie 3 conclusie van antwoord), die luidt:
“( ... )
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 2011
4
Op 1405 2004 zag ik patiënt opnieuw op mijn spreekuur in verband met het feit dat sinds het begin dit jaar een gevoelloos rechterbeen heeft ontwikkeld waarbij in eerste instantie de rechter grote teen gevoelloos was. Vervolgens kreeg hij ook links klachten waarbij het linkerbeen raar aanvoelde. Half maart was de gevoelloosheid tot aan het kruis opgeklommen. Mogelijk ook wat prikkelingen. Inmiddels vindt het niveau zich ongeveer tot de navel. De mictie is ongestoord. Wel zouden er wat erectiestoornissen zijn. Mogelijk ook af en toe een tintelend gevoel in de onderste extremiteiten .. een teken van Lhermitte is anamnestisch negatief.
De klachten lijken verder toe te nemen. De kracht op zich is intact maar patiént heeft wel moeite met het bewaren van zijn evenwicht. Hij kan niet goed tennissen.
( ... )
Klinisch lijken de klachten het meest verklaard te kunnen worden door de thoracale hernia
op niveau 8/9
( ... )”
In het verslag van de eerste bespreking van 18 juni 2004 (productie 2 bij conclusie van antwoord) is door [gedaagde 2] vermeld dat [eiser] de volgende klachten had:
“( ... )
Gevoelloosheid dislre maart -jan 2004
Plekje been re. ~ HA.
Mei 2004 struikelend lopen
Li been mrt-april ‘04 grote
Gevoel rondom benen ~ april ‘04 ~
(onleesbaar) navel
Mictie/def: intakt.
Onzeker lopen - coördinatieprobleem
(onieesbaaar) > kracht.
( ... )”
4.5. Vervolgens is in het UMCU een CT-scan verricht. Daaruit bleek sprake van een verkalkte thorax -hernia, die ongeveer 50% van het spinale kanaal dichtdrukte, zoals door [gedaagde 2] aan [eiser] op 30 juni 2004 blijkens de decursus is meegedeeld. Uit de decursus blijkt voorts dat op 26 juli 2007 door [gedaagde 2] is genoteerd dat er een “subtiele klinische achteruitgang” was, hetgeen is vermeld als een “meer spastisch looppatroon”. Verder is vermeld dat het doel van een operatie is:
“handhaven status quo geen garantie verbetering post OK:”
4.6. De rechtbank stelt op grond van de in 4.4 en 4.5 vermelde gegevens vast dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen partijen onder meer en in elk geval betrekking had op onderzoek van de klachten van [eiser] en uiteindelijk tot het verrichten van een operatie bij [eiser] teneinde de tussenwervelschijf te verwijderen om op die manier te trachten de situatie zoals die was op 30 juni 2004 te handhaven. De rechtbank gaat er vanuit dat tevens doelstelling was de situatie indien mogelijk te verbeteren.
Informed consent
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 20 II
5
4.7. [eiser] heeft gesteld dat hij onvolledig is geïnformeerd over de complicaties van de voorgenomen operatie. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 2] gezegd dat er niet zozeer een risico was op een dwarslaesie, maar dat hij had gesproken over percentages voor een eventuele kans op complicaties, die met name liggen op het gebied van incontinentie of het uitvallen van een voet of een been, doch dat dergelijke verschijnselen meestal na enige tijd vanzelf verdwijnen. Als [gedaagde 2] hem zou hebben verteld dat het risico bestond had hij mogelijk afgezien van de operatie, aldus [eiser].
4.8. UMCU heeft hiertegen aangevoerd dat [gedaagde 2] wel degelijk de risico’ s heeft besproken en heeft verwezen naar de decursus. In de decursus is op 30 juni 2004 door [gedaagde 2] vermeld:
“risico complicatie genoemd inclusief thorax dwarslaesie. Ook partiële uitval tot I jaar ~ planning medio augustus 2004”.
4.9. De neurochirurg [A] heeft met betrekking tot de voorgenomen operatie onder meer gezegd dat om progressie van de neurologische uitval te stoppen een operatie vaak onontkoombaar is en dat dat bij [eiser] ook het geval was (pagina 6 van zijn rapport).
Hierover heeft hij (op pagina 6 en 7 van zijn rapport) geschreven:
“(. .. )
Er zijn verschillende chirurgische benaderingen denkbaar. In het onderhavige geval, waarin de afwijking die de compressie veroorzaakt zich aan de voorkant van het ruggenmerg bevindt, is de gekozen anterolaterale transthoracale benadering de beste optie. ( ... ) Niettemin kan het ook in ervaren handen zeer lastig blijken om de verkalkte en aan de dura vastzittende hernia te verwijderen. Het door de mechanische compressie reeds beschadigde ruggenmerg is immers extra gevoelig is voor manipulatie en chirurgisch trauma. Dit brengt dus een zeker risico met zich mee op toename van de uitval door de operatie. Het is belangrijk om patiënten hierover van te voren goed te informeren. Uit de brief van [gedaagde 2] dd. 03-08-2004 blijkt dat deze betrokkene terdege heeft geïnformeerd over de risico’s van de operatie. Volgens de verklaring van betrokkene zelf hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden met zowel [gedaagde 2] als [Y]. Het moet aannemelijk worden geacht dat hierbij de diverse aspecten van de operatie alsmede de risico’s aan de orde zijn geweest.
Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat, gezien de ernst van de myelumcompressie en de progressie van de verschijnselen, waarover betrokkene ook zelf had gealarmeerd en in verband waarmee nog zelfs een spoedconsult op de Spoedeisende Hulp had plaatsgevonden, de operatie-indicatie als tamelijk dwingend moest worden beschouwd. Dus ondanks de bekende risico’s was er in feite niet veel keuzemogelijkheid.
( ... )”
4.10. [eiser] heeft in de door [A] vermelde brief van 3 augustus 2004 (productie 8 bij dagvaarding), gericht aan de huisarts van [eiser] (met afschriften aan [X] en interne betrokkenen in het UMCU), na verslag te hebben gedaan van het door hem verrichte medische onderzoek en de conclusies van hem en [Y], het volgende geschreven:
H(. .. )
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 2011
6
Aan de patiënt werd medegedeeld dat de inzet van de operatie in eerste instantie is het handhaven van de status quo en zorgen dat er geen verdere neurologische achteruitgang zal optreden. Er is uitdrukkelijk medegedeeld dat er wel degelijk risico’s en complicaties verbonden zijn aan de operaties rondom het thoracale myelum, waarbij ook werd genoemd dat er risico’s bestaan van een zogenaamde thoracale dwarslaesie. Er werd geen garantie gegeven ten aanzien van een directe klinische verbetering of welke mate van functioneel herstel•na een neurochirurgische interventie. De betreffende voors en tegens van de genoemde operatie zijn uitgebreid met patiënt en partner besproken. Patiënt gaat akkoord met bovengenoemde conclusie en zal worden gepland voor de operatie via de afdeling neurochirurgie.
( ... )”
4.11. [eiser] heeft met betrekking tot de brief van [gedaagde 2] van 3 augustus 2004 opgemerkt dat deze brief gelet op het taalgebruik mogelijk achteraf is opgemaakt, mede omdat naar zijn zeggen de huisarts die brief niet in zijn dossier heeft aangetroffen (wat blijkt uit productie 9 van [eiser], een verklaring van de huisarts van 28 januari 2010). Voorts heeft [eiser], zakelijk weergegeven, gesteld dat het doel van de operatie was niet het handhaven van de status quo, maar het verbeteren van zijn gezondheidstoestand.
4.12. De rechtbank oordeelt dat op grond van de notities van [gedaagde 2], zoals vermeld in 4.4 van dit vonnis, en hetgeen [A] in zijn rapport op dit punt mede op basis van aan hem door [eiser] gedane mededelingen heeft geconcludeerd, dat voordat het besluit om te opereren werd genomen aan [eiser] voldoende informatie is gegeven door [gedaagde 2] over de operatie zelf en de daaraan verbonden risico’s. Daar komt bij dat [A], niet betwist door [eiser], heeft geconcludeerd dat gezien het letsel en de progressie ervan er feitelijk geen keus was tussen wel en niet opereren, ondanks de eraan verbonden risico’s. Dat betekent dat de operatie met informed consent is uitgevoerd en voor zover het informed consent er niet zou zijn, het ervoor gehouden moet worden dat [eiser] feitelijk niet de keus had om nee te zeggen. Hoewel die woorden niet door partijen zijn gebezigd, moet de rechtbank op dit punt concluderen dat een redelijk handelend patiënt onder de omstandigheden van dit geval toestemming voor deze operatie zou hebben gegeven. Dit onderdeel van de grondslag van de vordering van [eiser] kan derhalve niet tot toewijzing van de vordering leiden.
Nu reeds op grond van de zojuist genoemde notities van [gedaagde 2], die door [eiser] op zichzelf niet zijn betwist, dit oordeel moet worden geveld, zal de rechtbank de vraag of de brief van [gedaagde 2] van 3 augustus 2004 aan de huisarts van [eiser] al dan niet (naderhand) is geschreven, in dit kader niet nader onderzoeken.
Beroepsfout van UMCU
4.13. Vervolgens moet worden beoordeeld of tijdens de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst door UMCU een aan haar toerekenbare fout is begaan. Daartoe moet worden beoordeeld of [gedaagde 2] tijdens de eerste operatie van [2004] een beroepsfout heeft gemaakt.
4.14. [eiser] heeft als onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van een beroepsfout van UMCU, zakelijk weergegeven, gesteld dat [gedaagde 2] tijdens de verwijdering van de tussenwervelschijf een verkeerde manoeuvre heeft gemaakt, waardoor [gedaagde 2] de te verwijderen tussenwervelschijf tegen het ruggenmerg heeft gedrukt met als gevolg de 274052/ HA ZA 09-2155 16 maart 20 I I
gedeeltelijke verlamming van [eiser]. Hij heeft ter verdere onderbouwing verwezen naar het rapport van [A] en naar het operatieverslag.
7
4.15. UMCU heeft, kort gezegd, als verweer aangevoerd dat weliswaar de verlamming is opgetreden, hetgeen UMCU betreurt, maar dat dit een helaas opgetreden compl icatie is bij de uitgevoerde, risicovolle operatie. [gedaagde 2] en de andere leden van het operatieteam hebben volgens UMCU de operatie volgens de regels van de kunst uitgevoerd. Er is volgens haar dan ook geen sprake van een beroepsfout.
4.16. [gedaagde 2] heeft in het operatieverslag van de eerste operatie van [2004] het volgende vermeld:
“( ... )
Alhier wordt met behulp van een steriele K-draad een röntgenologische verificatie van operatie niveau Th8-9. Dit is conform de pre-operatieve data het juiste niveau. Op dit niveau wordt de articulatie van de ribkop verwijderd met behulp van een osteotoom door collega [Y]. Aansluitend identificatie van de pedikel en het foramen intervertebrale Th8-9. Met behulp van de Hilanboor wordt nu gefreesd, waarbij de in eerste instantie in het middelste traject van het discusniveau Th8-9 de verkalkte discus kan worden verwijderd. Hier wordt ook een klein randje van de betreffende unconvertebrale osteofyten verwijderd. De betreffende unconvertebrale artrose, welke vanuit het dorsale deel van het corpus Th8 en onderzijde Th9 bovenzijde reikt tot aan de dura, kan niet worden bereikt. Er ontstaat een goede toegang tot aan discusniveau Th8-9. De discus is volledig verkalkt en laat zich zeer moeizaam verwijderen vanuit de diepte. Er wordt nu een microscopische exploratie verricht, waarbij in eerste instantie de meer ventrale delen van de discus kunnen worden verwijderd. Aansluitend wordt vanuit de meer rechts antero-Iaterale richting de verkalkte discusfragmenten vanaf de duraalzak naar de verkregen holte gemobiliseerd. Er blijkt dat de verkalkte discus zeer adherent is aan de dura en lastig te verwijderen is. Per-operatief blijkt dat bij het verwijderen van een discusfragment m.b.V. de 1 mm punch een dislokatie is opgetreden van één van de verkalkte discusfragmenten in de richting van de ventrale zijde van de dura. Dit levert een compressie op op de dura van het thoracale myelum, hetgeen een volledig ongewenste situatie oplevert. Dit kan m.b. v. een 90° haakje opnieuw worden gemobiliseerd en worden verwijderd. Aldus ontstaat over de gehele breedte van het discusniveau 8-9 een goede decompressie. Het gelukt helaas niet de unconvertebrale osteofyten te verwijderen via deze route. Aandacht voor hemostase. Er wordt gespoeld. Hiermee is de antero-Iaterale decompressie beëindigd.
(. .. )”
4.17. De door [eiser] geconsulteerde deskundige [A] heeft met betrekking tot het verloop van de operatie in zijn rapport het volgende neergelegd:
“(. .. )
Bij de uitvoering van de operatie is het echter misgegaan. Door de versmalde tussenwervelruimte en de sterke verkalking en vergroeiing met de osteofyten en de dura bleek het zeer lastig de discushernia te verwijderen. Men is in een dergelijke situatie aangewezen op een high-speed frees waarmee het beenharde weefsel moet worden weggeslepen. Het gebruik van een operatiemicroscoop is daarbij onmisbaar. Het gevaar is echter groot. dat men al borend het discusfragment voor zich uit drukt. het wervelkanaal in.
Of dit laatste het geval is geweest. of dat de operateur met een rongeur is “uitgeschoten”,
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 2011
8
zoals hij naderhand aan betrokkene zou hebben gezegd. is niet helemaal duidelijk. maar in elk geval is op zeker moment het verkalkte fragment het wervelkanaal ingedrukt. wat een zeer ongewenste situatie opleverde. zoals beschreven in het operatieverslag. Gelet op de neurologische gevolgen en de duidelijke myelopathiehaard op de postoperatieve MRI moet deze manoeuvre toch wel met enig geweld gepaard zijn gegaan. althans zeer forse druk op het ruggenmerg hebben uitgeoefend. Dit valt de neurochirurg aan te rekenen.
( ... )
Conclusies en beantwoording van de gestelde vragen
Vragen I t/m 3:
( ... )
• De planning en uitvoering van de operatie waren zorgvuldig voorbereid, het operatieteam was hiertoe goed gekwalificeerd. Bij de uitvoering van de operatie is door een verkeerde manoeuvre letsel aan het ruggenmerg opgetreden. Hoewel men een dergelijk incident tijdens een delicate operatie als deze nooit met 100% zekerheid kan voorkomen, moet het optreden daarvan toch beschouwd worden als verwijtbaar aan de neurochirurg.
Vraag 4
De nadelige gevolgen van de bovengenoemde verwijtbare medische handeling bestaan uit een permanente incomplete dwarslaesie als bovenomschreven, met alle daaraan verbonden beperkingen en ongemakken. Het is aannemelijk dat, wanneer de bedoelde handeling niet zou hebben plaatsgevonden, betrokkene nog in dezelfde neurologische toestand zou zij als voor de operatie, dus met de beperkingen en klachten die er ten gevolge van de aandoening waarvoor hij werd geopereerd al bestonden.
( ... )”
4.18. Tijdens de comparitie van partijen van 10 maart 2010 heeft [gedaagde 2] het volgende verklaard:
I. De eerste operatie van [2004] is door middel van het gebruik van een microscoop uitgevoerd, waardoor het beeld was uitvergroot. Hierbij had ik goed licht en 30-beeld.
2. ( ... )
Ik heb bij het uitvoeren van de operatie instrumenten gebruikt die speciaal zijn ontworpen voor operaties die microscopisch worden uitgevoerd, zoals punch tangen.
3. Ik beschrijf aan de hand van een door mij gemaakte tekening, waarvan een kleurenkopie aan dit proces-verbaal zal worden gehecht, hoe ik een deel van de eerste operatie op [2004] heb uitgevoerd.
Ik heb eerst een deel van de tussenwervelschijf, zijnde het blauw gearceerde gedeelte, verwijderd om ruimte te creëren om de hernia (= uitpuiling van het verkalkte fragment) te kunnen verwijderen.
Een tussenwervelschijf heeft nonnaal een densiteit/dichtheid die te vergelijken is met de densiteit van hardere kauwgom. Wanneer verkalking optreedt in en rond een tussenwervelschijf, is sprake van verschillende densiteiten in de tussenwervelschijf en de uitpuiling.
Vervolgens heb ik stukken van het verkalkte fragment, dat ik in de tekening blauw heb
ingekleurd, verwijderd. Het laatste stuk van het verkalkte fragment met de vonn als getekend
[rechter-commissaris: een C-vonn], dat ik in de tekening zwart heb ingekleurd, wilde ik met een
I mm punch als getekend verwijderen. Dit laatste C-vonnig stuk zat tegen de dura (=
ruggenmergvlies) vast. Ik heb dit laatste C-vonnig stuk van het verkalkte fragment met de
punch vastgeklemd en in de richting van de pijl getrokken. Bij het verrichten van die handeling
bleef een deel van dat C-vonnig stuk in de punch zitten en het andere deel van dat C-vonnig
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 201 1
9
stuk schoot terug tegen het ruggenmerg. Dit andere deel is afgebroken van het deel dat ik met de punch had vastgeklemd.
Opmerking van de rechter-commissaris:
De heer [gedaagde 2] beeldde het vastklemmen van het laatste C-vonnig stuk van het verkalkte fragment uit door zijn rechterwijsvinger krom te houden in een C-vonn, en de top van de rechterwijsvinger met de toppen van zijn linkerduim en linkerwijsvinger vast te houden. Het terugschieten van het afgebroken deel van dit laatste C-vonnig stuk van het verkalkte fragment, beeldde de heer [gedaagde 2] uit door zijn rechterwijsvinger uit zijn linkerduim en linkerwijsvinger te schieten zonder daarbij zijn rechterpalm en -arm te bewegen, waarbij zijn rechterwijsvinger minder krom c.q. minder in een C-vorm stond. Hierbij gaf hij aan dat de top van zijn rechterwijsvinger het deel van het C-vonnig stuk van het verkalkte fragment voorstelde dat in de punchtang was blijven zitten en de rest van zijn rechterwijsvinger het andere deel van het C-vonnig stuk van het verkalkte fragment voorstelde.
4. Dit terugschieten van het afgebroken deel van het C-vormig stuk tegen het ruggenmerg in combinatie met de conditie van het ruggenmerg op het moment van de operatie, is de oorzaak voor het niet meer kunnen bewegen van de benen c.q. de dwarslaesie.
5. U vraagt mij of ik kan verklaren hoe het C-vormig stuk heeft kunnen breken. De verklaring daarvoor kan in de verschillende densiteiten van het C-vormig stuk worden gevonden. Het kan zijn dat het deel van het C-vormig stuk dat ik in de punchtang vast had harder was, dan het deel dat is teruggeschoten.
6. Na het terugschieten van het afgebroken deel van het C-vormig stuk van het verkalkte fragment heb ik dit afgebroken deel met een 900 -haakje waarvan het uiteinde bot is verwijderd. Dit heb ik tijdens de eerste operatie op [2004] gedaan. Ook dit 900 -haakje heb ik getekend.
7. De eerste operatie op [2004] vond aan de voorzijde van het ruggenmerg plaatst.
8. ( ... ).
9. De heer [eiser] was ook bekend met artroseverschijnselen.
( ... )”
De rechtbank merkt op dat [eiser] ter zitting de verklaring van [gedaagde 2] heeft betwist.
4.19. [A] heeft bij brief van 10 mei 2010 antwoord gegeven op enkele vragen van de medisch adviseur van [eiser] onder meer met betrekking tot enkele delen van een Mri-scan van de wervelkolom van [eiser] gedateerd [2004] en aangaande hetgeen tijdens de comparitie van partijen is verklaard. Met betrekking tot de Mri-gegevens heeft [A] verklaard dat de aan hem versterkte platen van te slechte kwaliteit waren om er enige conclusie aan te verbinden.
Voorts heeft hij geschreven:
“( ... )
4. Het is niet met zekerheid te zeggen of de myelopathiehaard door de operatie is ontstaan of dat deze het gevolg is van de compressie door de HNP. Vaak ziet men postoperatief na myelumdecompressie nog myelopathiehaarden, deze hebben lang niet altijd een duidelijke correlatie met het klinische beeld. Voor de patiënt gaat het echter om de neurologische functie, deze was na de operatie wel duidelijk slechter dan daarvoor.
5. De beschrijving in het proces-verbaal met betrekking tot de verklaring van [gedaagde 2] over de wijze waarop de druk op het ruggenmerg tijdens de operatie zou zijn ontstaan begrijp ik niet helemaal.
Ik waag mij dan ook niet aan diepere bespiegelingen hierover, laat staan aan het maken van
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 2011
10
vergelijkingen met het operatieverslag. Ik wil daarom mijn commentaar graag laten bij hetgeen ik in mijn eerdere rapportage daarover heb geschreven.
( ... )”
4.20. De rechtbank kan aan de hand van het voorgaande niet vaststellen of door [gedaagde 2] tijdens de eerste operatie van [2004] een beroepsfout is begaan. Uit het operatieverslag van de eerste operatie kan de rechtbank slechts afleiden dat er een dislocatie van een discusfragment heeft plaatsgevonden, doch de oorzaak ervan is niet vermeld, althans door de rechtbank niet uit dat verslag direct af te leiden. [A] vermeldt in zijn rapport dat er forse druk op het ruggenmerg moet zijn uitgeoefend en dat dat de neurochirurg valt aan te rekenen, maar hij vermeldt niet waarom dat zo zou zijn. [gedaagde 2] heeft tijdens de comparitie van partijen een feitelijke en beeldende schets van hetgeen tijdens de operatie is geschied gegeven, doch ook hieruit kan de rechtbank niet afleiden of door [gedaagde 2] een fout is begaan, of niet.
Voor een oordeel over deze vragen schiet het rapport van [A] tekort, waarbij nog komt dat dit rapport is opgesteld (grotendeels) buiten UMCU en [gedaagde 2] om. De rechtbank kan dan ook thans nog niet vaststellen of tijdens de operatie een niet aan UMCU te verwijten complicatie is opgetreden, dan wel dat daarbij door [gedaagde 2] een aan UMCU toe te rekenen beroeps fout is begaan.
4.21. Gezien de ernstige gevolgen voor [eiser], zoals die na de operatie zijn gebleken en waarvan wel vaststaat dat die gevolgen (grotendeels) blijvend zijn, acht de rechtbank het wenselijk en noodzakelijk dat een onafhankelijk medisch deskundige aan de hand van het volledige medische dossier en eventueel gesprekken met [eiser], [gedaagde 2] enlof [Y] de rechtbank zal moeten voorlichten over de vraag of [gedaagde 2] tijdens de operatie een fout heeft begaan, dan wel dat tijdens de operatie een niet aan [gedaagde 2] (lees: UMCU) toe te rekenen complicatie is opgetreden. Aan de deskundige zal ook de vraag voorgelegd kunnen worden of, indien er naar zijn professioneel oordeel sprake is van een fout van [gedaagde 2], de gevolgen voor [eiser] aan die fout zijn toe te rekenen en zo ja voor welk gedeelte. De deskundige dient er bij zijn onderzoek vanuit te gaan dat de operatie noodzakelijk was en dat [eiser] voldoende is voorgelicht over de noodzaak van deze operatie en de daaraan verbonden risico’ s.
4.22. De rechtbank zal de zaak naar na te noemen rolzitting verwijzen met het verzoek aan beide partijen om zo mogelijk tegelijkertijd een akte te nemen waarin zij zich uitlaten over de professie van de te benoemen deskundige( n) (de rechtbank denkt aan een hoogleraar neurochirurgie), de aan hem of haar te stellen vragen (met inachtneming van de vastgestelde feiten en omstandigheden). Ook kunnen partijen zich uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige, doch alleen indien zij het over die persoon eens zijn.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering voor zover die is gericht tegen
[gedaagde 2],
274052/ HA ZA 09-2155
16 maart 201 1
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, voor zover deze is gevoerd tussen [eiser] en [gedaagde 2] en begroot deze kosten aan de zijde van [gedaagde 2] op nihil,
5.3. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 13 april 2011 te 9.30 uur voor het nemen van een akte door beide partijen met het in 4.22 genoemde doel,
5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.
type: ASP
coll: 1S
11