RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Kantonrechter
zaaknummer: 690324 UC EXPL 10-6653 mh
[eiser],
h.o.d.n. Filmclub [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen Filmclub,
eisende partij,
gemachtigde: W.P.J. van den Berg,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Harpman.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 maart 2011;
- de akte van Filmclub waarbij zij om te voldoen aan de bewijsopdracht producties in het geding heeft gebracht;
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In zijn tussenvonnis van 16 maart 2011 heeft de kantonrechter Filmclub opgedragen te bewijzen dat [gedaagde] op 9 december 2005 de DVD met de titel The Amityville Horror heeft gehuurd.
2.2. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft Filmclub als productie 10 vijf uitdraaien van de door haar gehanteerde computerprogrammatuur Total Video versie 1.5 in het geding gebracht. Het betreft de uitdraai van het hoofdscherm (genaamd “Balie programma”) van de programmatuur en de subschermen “Details openstaand bedrag”, “Transactie historie”, “Titels eerder gehuurd” en “Memo”.
2.3. Het hoofdscherm noemt bepaalde gegevens van [gedaagde], zoals het nummer van zijn Filmclub-Clubcard (14823) en zijn adresgegevens. Onder “Extra gegevens” is vermeld dat er een memo in het systeem aanwezig is. Tevens is vermeld dat [gedaagde] geen titels in bezit heeft en dat het openstaande bedrag € 343,00 bedraagt.
Het subscherm Details openstaand bedrag vermeldt onder meer dat de titel The Amityville Horror 490 dagen te laat is, vermeldt als retourdatum “10-12-2005” en noemt wederom het bedrag van € 343,00.
Het subscherm Transactie historie vermeldt onder andere de naam The Amityville Horror en het eerdergenoemde bedrag. Verder is als retourdatum vermeld 10-12 (de rest is weggevallen).
Het subscherm Titels eerder gehuurd noemt The Amityville Horror en War Of The Worlds.
Het subscherm Memo ten slotte vermeldt onder meer de naam van [gedaagde] en het nummer van diens Filmclub-Clubcard alsmede een memo dat luidt:
“Incasso zaak
let op! deze dvd is nooit retour gekomen. davlin 14/04/07”
Deze memo is volgens Filmclub in het systeem ingevoerd op het moment dat de DVD The Amityville Horror op 14 april 2007 uit het systeem is uitgeboekt. Op het moment van uitboeken was de DVD 490 dagen te laat, aldus Filmclub.
2.4. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Filmclub met voornoemde uitdraaien niet heeft bewezen dat hij op 9 december 2005 de DVD The Amityville Horror heeft gehuurd. Hij stelt daartoe dat op niet één scherm de combinatie van enerzijds zijn naam en/of het klantnummer en anderzijds de betreffende DVD is genoemd. Weliswaar komt in het subscherm Memo de naam [gedaagde] voor, maar wordt de naam van de titel The Amityville Horror niet genoemd.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat op het hoofdscherm wordt aangegeven dat hij 0 DVD’s in zijn bezit heeft.
2.5. Met [gedaagde] stelt de kantonrechter vast dat noch op het hoofdscherm noch op de subschermen zijn naam en/of klantnummer in combinatie met en de DVD met de titel The Amityville Horror voorkomen. Deze omstandigheid is op zichzelf evenwel onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat Filmclub niet in haar bewijs is geslaagd. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
2.6. Uit de door Filmclub gepresenteerde (sub)schermen van Total Video blijkt dat de subschermen slechts afzonderlijk benaderbaar zijn vanaf het hoofdscherm. Dit blijkt ook uit het feit dat de subschermen geen mogelijkheid hebben door te klikken naar andere subschermen, maar uitsluitend de mogelijkheid bieden terug te gaan. Tevens blijkt dat (deze versie van) dit computerprogramma zodanig is ontworpen dat de naam en/of het klantnummer van de huurder niet op (alle) subschermen wordt getoond, maar wel op het hoofdscherm. Als vaststaand moet daarom aangenomen daarom worden dat de door Filmclub in het geding gebrachte schermen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, in die zin dat de subschermen alle behoren bij het hoofdscherm waarop de naam en het klantnummer van [gedaagde] getoond worden. Dit betekent dat deze schermen een weergave zijn van de [gedaagde] betreffende administratie van Filmclub.
2.7. Filmclub stelt dat [gedaagde] de DVD met de titel The Amityville Horror op 9 december 2005 heeft gehuurd en dat het een dagfilm betrof die op 10 december 2005 door hem geretourneerd had moeten worden. De stelling dat [gedaagde] voornoemde DVD heeft gehuurd, vindt steun in de subschermen Details openstaand bedrag en Transactie historie waar deze DVD wordt genoemd. De stelling dat deze DVD uiterlijk 10 december 2005 teruggebracht had moeten worden, vindt steun in het subscherm Details openstaand bedrag waarop als retourdatum 10 december 2005 genoemd wordt en in het subscherm Transactie historie waarop de retourdatum “10-12” zichtbaar is.
2.8. De kantonrechter is van oordeel dat uit de door Filmclub in het geding gebrachte uitdraaien – mede gelet op de consistentie van haar stellingen – volgt dat [gedaagde] de DVD met de titel The Amityville Horror op 9 december 2005 heeft gehuurd. Dit oordeel brengt met zich dat Filmclub in haar bewijs is geslaagd.
2.9. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of [gedaagde] gehouden is het gevorderde bedrag van € 512,51 aan Filmclub te betalen. In dit licht heeft [gedaagde] aangevoerd dat de door Filmclub opgevoerde kosten buiten proportie zijn en dat zij ten onrechte de contractuele boete jaren heeft laten doorlopen. In dit licht stelt [gedaagde] ook dat hij de correspondentie van Filmclub, zoals facturen en aanmaningen, niet heeft ontvangen, omdat deze naar een verkeerd adres is gestuurd.
2.10. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus, dat hij een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikellid bepaalt dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
2.11. In r.o. 4.3 van het tussenvonnis van 16 maart 2011 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Filmclub een beroep toekomt op de Huurvoorwaarden Filmclub (hierna: Huurvoorwaarden). Artikel 5.2 van deze Huurvoorwaarden luidt:
“Indien het gehuurde niet voor het einde van de huurovereenkomst is ingeleverd, is huurder een boete verschuldigd gelijk aan de huurprijs over de periode van huuroverschrijding, zulks onverminderd de rechten van verhuurder op schadevergoeding.”
Artikel 5.3 van de Huurvoorwaarden bepaalt:
“Indien het gehuurde verloren gaat of naar het oordeel van Filmclub onbruikbaar wordt, ongeacht de oorzaak, is huurder de - door verhuurder vast te stellen - nieuwprijs van een vervangend artikel verschuldigd, zulks onverminderd het recht op schadevergoeding. Deze bepaling is ook van toepassing indien huurder na enkele sommatie in verzuim is het gehuurde binnen de in de sommatie gestelde termijn te retourneren.”
Op grond van artikel 5.2 van de Huurvoorwaarden is Filmclub in beginsel gerechtigd de huurprijs over de periode van de huuroverschrijding aan [gedaagde] in rekening te brengen. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt en overweegt daartoe als volgt.
2.12. Filmclub stelt in haar dagvaarding dat zij [gedaagde] herhaaldelijk heeft verzocht de DVD te retourneren. Ook stelt zij met – verwijzing naar haar brief van 1 maart 2006 aan [gedaagde] – dat zij na 81 dagen overschrijding heeft besloten de DVD te vervangen. In deze brief stelt Filmclub [gedaagde] aansprakelijk voor de verlengings- en vervangingskosten van de DVD. Niet in geschil is dat [gedaagde] op geen van de (schriftelijke) verzoeken van Filmclub heeft gereageerd. Naar het oordeel van de kantonrechter had Filmclub onder deze omstandigheden eerder dan pas na 81 dagen moeten begrijpen dat [gedaagde] de DVD niet meer zou terugbrengen. Het had daarom op de weg van Filmclub gelegen eerder gebruik te maken van de haar ingevolge artikel 5.3 van de Huurvoorwaarden toekomende bevoegdheid de verhuurde DVD af te schrijven en een vervangend exemplaar aan te schaffen. Door niettemin 81 dagen te wachten, heeft Filmclub – mede gelet op het feit dat het een dagfilm met een hogere huurprijs dan een weekfilm betrof – de boete als bedoeld in artikel 5.2 van de Huurvoorwaarden onnodig laten oplopen.
De kantonrechter is zich er aan de andere kant van bewust dat Filmclub niet op stel en sprong tot vervanging overgaat, omdat het niet ongebruikelijk is dat huurders het gehuurde na enige tijd toch retourneren. Een wachttijd van een maand (30 dagen) komt de kantonrechter in dit verband redelijk voor. Dit oordeel leidt ertoe dat [gedaagde] gehouden is de verlengingskosten over 30 dagen aan Filmclub te vergoeden. Niet in geschil is dat de huurprijs van de DVD € 4,- per dag bedroeg. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is een bedrag van € 120,- (€ 4,- × 30) aan Filmclub te betalen.
Daarnaast is hij gehouden de vervangingskosten van de DVD te voldoen die, zoals Filmclub onbetwist heeft gesteld, € 40,- bedragen.
2.13. Ook met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente voert [gedaagde] aan dat deze disproportioneel is, gelet op de lange termijn tussen de eerste sommaties en het uitbrengen van de dagvaarding. Uit de door Filmclub in het geding gebrachte aanmaning van 22 maart 2006 van het door haar ingeschakelde incassobureau leidt de kantonrechter af dat zij de wettelijke rente vordert vanaf 27 maart 2006.
2.14. Voor zover [gedaagde] bedoelt te zeggen dat Filmclub haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden, gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij. Volgens vaste jurisprudentie is voor een antwoord op de vraag of een benadeelde zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden bepalend of hij in de gegeven omstandigheden redelijk heeft gehandeld. Omdat het Filmclub in beginsel vrijstaat zelf het moment van dagvaarden te bepalen, is de enkele omstandigheid dat zij enige tijd heeft gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding op zichzelf onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden. Dit geldt temeer omdat Filmclub pas tot dagvaarding is overgegaan nadat uit de tussen het door haar ingeschakelde incassobureau en [gedaagde]s gemachtigde gevoerde briefwisseling bleek dat [gedaagde] niet bereid was tot betaling over te gaan.
2.15. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat hij op 27 maart 2006 niet in verzuim verkeerde, overweegt de kantonrechter als volgt.
Volgens [gedaagde] heeft hij de sommaties vanwege een verkeerde adressering niet ontvangen. Ter onderbouwing daarvan voert hij aan dat hij ten tijde van het versturen van de sommaties niet op het adres [adres] in [woonplaats] woonde, maar op de [adres] in [woonplaats]. Uit de door Filmclub in het geding gebrachte producties blijkt dat het door haar ingeschakelde incassobureau op 22 maart 2006 en 4 april 2006 sommaties aan [gedaagde] heeft gestuurd. Deze sommaties zijn geadresseerd [adres] in [woonplaats]. Vanaf 15 augustus 2008 heeft het incassobureau diverse sommaties verzonden aan het adres [adres] in [woonplaats]. Gelet hierop kan het verweer van [gedaagde] uitsluitend betrekking hebben op de sommaties van 22 maart en 4 april 2006.
2.16. Filmclub heeft gesteld dat uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) blijkt dat [gedaagde] tot en met 1 december 2006 stond ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats]. Uit de GBA blijkt volgens Filmclub verder dat [gedaagde] pas vanaf 28 juli 2008 op het adres aan de [adres] is ingeschreven. Dit standpunt is niet door [gedaagde] betwist.
2.17. Ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring die persoon hebben bereikt om haar werking te hebben (de ontvangsttheorie). Het feit dat Filmclub de sommaties van 22 maart en 4 april 2006 heeft gestuurd naar het adres waarop [gedaagde] was ingeschreven, brengt – mede in het licht van HR 4 juni 2006, NJ 2004, 411 – niet mee dat daarmee ook vaststaat dat deze sommaties hem hebben bereikt.
De enkele omstandigheid dat [gedaagde]s werkelijke verblijfplaats elders was, levert geen eigen handeling als bedoeld in art. 3:37 lid 3 BW op noch een andere omstandigheid die meebrengt dat de ontvangsttheorie in dit geval niet opgaat. Gelet hierop neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat de sommatiebrieven van 22 maart en 4 april 2006 [gedaagde] niet hebben bereikt, zodat hij niet met ingang van 27 maart 2006 in verzuim is komen te verkeren.
2.18. Door [gedaagde] is niet betwist dat de sommatiebrief van 15 augustus 2008 (geadresseerd [adres] in [woonplaats]) hem heeft bereikt. In deze brief sommeert het door Filmclub ingeschakelde incassobureau hem binnen vijf dagen na dagtekening (dus uiterlijk 20 augustus 2008) te betalen. Omdat tijdige betaling is uitgebleven, is [gedaagde] op 20 augustus 2008 in verzuim komen te verkeren en zal de gevorderde wettelijke rente vanaf die datum worden toegewezen.
2.19. Filmclub heeft gesteld buitengerechtelijke kosten van € 54,98 gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
2.20. Op grond van het voorgaande zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling aan Filmclub van een bedrag van € 214,98 (€ 120,- + € 40,- + € 54,98).
2.21. [gedaagde] zal verder als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Filmclub worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- vast recht 158,00
- salaris gemachtigde 300,00 (3,0 punten × tarief € 100,00)
Totaal € 531,89
3.1. veroordeelt [gedaagde] aan filmclub te betalen een bedrag van € 214,98 (tweehonderd en veertien euro en achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 augustus 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Filmclub, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 531,89, waarin begrepen € 300,00 aan salaris gemachtigde,
3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.