ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7653

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604073-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verkeersongeluk met dodelijke afloop en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk op 1 januari 2010. De verdachte, bestuurder van een personenauto, reed op de Balijelaan te Utrecht en kwam in botsing met een voetganger, genaamd [slachtoffer], die op een verdrijvingsvlak stond en vuurwerk afstak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan dood door schuld, zoals primair ten laste gelegd. De rechtbank erkende dat de verdachte schrok van een harde knal en daardoor naar links stuurde, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk of roekeloos handelde, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zijn snelheid niet voldoende had aangepast aan de omstandigheden, gezien de feestvierende mensen en het afsteken van vuurwerk in de omgeving. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld en psychologische hulp zocht na het voorval. De rechtbank legde een werkstraf op van 50 uren en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604073-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: [slachtoffer] met de auto heeft aangereden, waardoor [slachtoffer] door de schuld van verdachte om het leven is gekomen;
Subsidiair: gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, dood door schuld, heeft begaan en baseert zich daarbij op de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4],
[getuige 5], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9],
[getuige 10], [getuige 11], [getuige 12], [getuige 13] en [getuige 14]. De officier van justitie voert, naar aanleiding van genoemde getuigenverklaringen, aan dat verdachte in de nacht van oud en nieuw met vier wielen op het verdrijvingsvlak heeft gereden en dat het niet aannemelijk is dat hij uitweek als schrikreactie, maar eerder om over een brandende vuurwerkpot te rijden. Achter deze vuurwerkpot zat het slachtoffer gehurkt en er stonden volgens de officier meerdere mensen bij het verdrijvingsvlak. Het was mistig door rookontwikkeling van afgestoken vuurwerk. Onder deze omstandigheden had verdachte zijn rijgedrag en zijn snelheid hierop moeten aanpassen volgens de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank zowel ten aanzien van het primaire als het subsidiaire niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
De raadsman stelt vast dat verdachte [slachtoffer] heeft aangereden. Hier heeft verdachte wel schuld aan, maar niet in juridische zin.
De raadsman weerspreekt de argumenten van de officier van justitie en vindt het wel aannemelijk dat verdachte vanwege een schrikreactie uitgeweken is naar het verdrijvingsvlak. De raadsman is van mening dat de getuigen te verschillend verklaren en dat niet vastgesteld kan worden of er meerdere mensen op het verdrijvingsvlak aanwezig waren en of verdachte hier met twee of met vier wielen overheen gereden heeft en ook niet of het mistig was ten gevolge van afgestoken vuurwerk. Wel neemt de raadsman aan dat de snelheid van de auto van verdachte 40 á 50 km/u geweest moet zijn, gelet op de getuigenverklaringen, de verklaring van verdachte en de schade aan de auto van verdachte. Dit is geen overschrijding van de maximaal ter plaatste toegestane snelheid.
De raadsman concludeert ten aanzien van het primair tenlastegelegde dat aan verdachte, gelet op slechts een enkele verkeersfout, niet verweten kan worden dat hij aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam is geweest. De auto was in goede technische staat, verdachte had geen alcohol gedronken en hij reed niet te hard. Hij heeft alleen over een verdrijvingsvlak gereden wat niet onder de categorie ‘ernstige verkeersfout’ valt. Het slachtoffer zat, in donkere kleding, gehurkt op een verdrijvingsvlak van een doorgaande weg vuurwerk af te steken. De raadsman stelt dat verdachte dit niet had kunnen voorzien en dat er derhalve geen sprake is van culpa in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde stelt de raadsman dat verdachte zich in beginsel aan de verkeersregels heeft gehouden en zich niet concreet gevaarscheppend heeft gedragen. Volgens de raadsman dient een integrale vrijspraak te volgen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feiten
Op vrijdag 1 januari 2010, omstreeks 00.25 uur, heeft er een aanrijding plaatsgevonden op de Balijelaan te Utrecht tussen verdachte als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), en een voetganger, genaamd [slachtoffer]. De Balijelaan te Utrecht is een voor het openbaar verkeer openstaande weg. Het slachtoffer stond als voetganger op het verdrijvingsvlak gelegen tussen de rijbanen van deze Balijelaan. Het slachtoffer was bezig met het afsteken van vuurwerk op dit verdrijvingsvlak. Tijdens het aansteken van het vuurwerk stond er op dit verdrijvingsvlak nog een andere siervuurwerkpot te branden. Uit onderzoek is gebleken dat deze brandende vuurwerkpot tussen het slachtoffer en de naderende personenauto van verdachte stond. Uit onderzoek is eveneens gebleken dat verdachte met de door hem bestuurde auto geheel of deels over het bedoelde verdrijvingsvlak heeft gereden waarbij het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Toen verdachte het verdrijvingsvlak naderde, reed hij over de rechter rijstrook en stuurde hij ter hoogte van het verdrijvingsvlak naar links waardoor hij op het verdrijvingsvlak terecht kwam. Nadat verdachte over de brandende vuurwerkpot heenreed, reed hij vervolgens met de voorzijde van zijn auto tegen de op het verdrijvingsvlak staande [slachtoffer], die ten gevolge van dit verkeersongeval kwam te overlijden. Vast is voorts komen te staan dat verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde. Hoewel de exacte snelheid waarmee verdachte reed op het moment van het ongeval niet is kunnen worden vastgesteld bij afwezigheid van remsporen, valt uit diverse getuigenverklaringen af te leiden dat hij tussen de 40 en 50 km/u reed, waarmee hij de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u niet overschreed.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder primair ten laste gelegde feit en overweegt hieromtrent het volgende.
Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het verkeersongeval.
Verdachte heeft in de nacht van oud en nieuw 2010 met in ieder geval twee wielen van zijn auto over het verdrijvingsvlak van de Balijelaan te Utrecht gereden. Verdachte heeft in zijn verklaring aangegeven dat hij voor zijn voorruit een harde knal hoorde. Ook zag hij recht voor zijn voorruit een soort flits. Hij schrok hiervan, en stuurde in zijn reactie naar links. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet onaannemelijk. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte in de nacht van oud en nieuw, rond 00.25 uur, van vuurwerk is geschrokken, naar links stuurde en vervolgens over een brandende vuurwerkpot is gereden. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte doelbewust met de auto van zijn zus over deze vuurwerkpot heeft willen rijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten door roekeloos, in elk geval zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet, zodat hij van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit:
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van de overtreding als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet op de uitzonderlijke situatie ten tijde van het ongeval, te weten kort na de jaarwisseling waarbij er ter plaatse veel feestvierende mensen op straat zijn die vuurwerk afsteken, had verdachte zijn snelheid nog meer aan de omstandigheden moeten aanpassen. Verdachte had dan adequater kunnen reageren en een eventueel ongeval zou wellicht minder ernstige gevolgen hebben gehad dan in onderhavig geval. Dat kan hem wel worden verweten en de rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het feit dat de auto die hij bestuurde op het verdrijvingsvlak terecht is gekomen heeft verdachte door zijn schrikreactie niet kunnen voorkomen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 1 januari 2010, te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Balijelaan, niet zoveel mogelijk de rechter zijde van de voor hem bestemde rijbaan heeft gevolgd en heeft gereden met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en (gezien zijn rijrichting) het links gelegen verdrijvingsvlak is op en/of over gereden op het moment dat [slachtoffer] zich op dat verdrijvingsvlak bevond, waardoor een aanrijding/botsing ontstond tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en genoemde [slachtoffer], door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Voorop staat het noodlottige gevolg van het feit te weten dat [slachtoffer] door dit ongeval is komen te overlijden. De rechtbank realiseert zich dat de nabestaanden van het slachtoffer met dit ondraaglijke leed moeten leven en hier dagelijks mee worden geconfronteerd. Geen enkele strafoplegging zal recht doen aan het verlies van hun kind, echtgenoot, broer en vriend.
De juridische beoordeling die de rechtbank vervolgens heeft moeten maken is dan beperkt tot de vaststelling dat verdachte met zijn personenauto van zijn rijbaan is afgeweken, over een verdrijvingsvlak gereden heeft en vervolgens in botsing is gekomen met [slachtoffer].
Alhoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat het ongeval niet aan de schuld van verdachte is te wijten in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, houdt zij met de ernstige gevolgen van de vastgestelde overtreding wel rekening bij de strafoplegging. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, schuldbewust is en het feit ook voor verdachte grote psychische gevolgen heeft gehad, waarvoor hij thans nog in behandeling is bij een psycholoog. De rechtbank acht om deze reden een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ook niet op zijn plaats. Wel is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf een passende sanctie is.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 mei 2011.