ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7381

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600142-11[P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gering aandeel en ongelijkwaardige verhouding met medeverdachten in diefstal

Op 1 juni 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal van een auto en winkeldiefstal. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. J.J. Merkelijn. De officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op bewijsmiddelen zoals bekennende verklaringen van de verdachte. De verdediging betwistte echter de bewezenverklaring en voerde aan dat er geen sprake was van medeplegen.

De rechtbank heeft de zaak grondig beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte bij de uitvoering van de feiten geen significante rol heeft gespeeld. De verklaringen van de medeverdachten gaven aan dat de verdachte slechts op de uitkijk stond en niet betrokken was bij de planning of uitvoering van de diefstallen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de verdachte niet gelijkwaardig was aan hen, mede gezien zijn beperkte verstandelijke vermogens.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600142-11[P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. J.J. Merkelijn, advocaat te Wageningen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 mei 2011. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen, dan wel alleen, een auto heeft gestolen;
feit 2: samen met anderen, dan wel alleen, een groot aantal goederen uit een winkel heeft gestolen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaringen van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van medeplegen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er op basis van de in het dossier aanwezige stukken niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van een bestelbus en het medeplegen van een winkeldiefstal, zoals deze ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij bij beide feiten op de uitkijk heeft gestaan. Bij de winkeldiefstal in Woerden is hij buiten de winkel gebleven. Uit de verklaring van verdachte volgt dat het voornemen voor beide feiten door beide medeverdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], aan hem is meegedeeld. Uit het dossier volgt echter niet dat verdachte enig aandeel heeft gehad in of betrokken is geweest bij het plannen van beide feiten. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat hij de onder feit 1 genoemde bus alleen heeft weggenomen. Beide medeverdachten verklaren dat verdachte bij de onder feit 2 genoemde diefstal buiten op de parkeerplaats is gebleven. Op camerabeelden is te zien dat beide medeverdachten zich in de winkel begeven, verdachte is op die beelden niet te zien.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank bij de feitelijke uitvoering van beide feiten geen rol van betekenis gespeeld. Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de zeer beperkte verstandelijke vermogens van verdachte, geen sprake van gelijkwaardigheid tussen verdachte en zijn beide medeverdachten.
De rechtbank overweegt dat op grond van het voorgaande geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Hoogstens is hier sprake van medeplichtigheid van verdachte aan beide feiten, hetgeen door het Openbaar Ministerie echter niet aan verdachte ten laste is gelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal hem hier dan ook van vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 897,82 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juni 2011.