ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7381
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.L.C.M. Ficq
- A. Kuijer
- P.W.G. de Beer
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gering aandeel en ongelijkwaardige verhouding met medeverdachten in diefstal
Op 1 juni 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal van een auto en winkeldiefstal. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. J.J. Merkelijn. De officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op bewijsmiddelen zoals bekennende verklaringen van de verdachte. De verdediging betwistte echter de bewezenverklaring en voerde aan dat er geen sprake was van medeplegen.
De rechtbank heeft de zaak grondig beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte bij de uitvoering van de feiten geen significante rol heeft gespeeld. De verklaringen van de medeverdachten gaven aan dat de verdachte slechts op de uitkijk stond en niet betrokken was bij de planning of uitvoering van de diefstallen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de verdachte niet gelijkwaardig was aan hen, mede gezien zijn beperkte verstandelijke vermogens.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.