parketnummer: 16/710701-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 mei 2011
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
gedetineerd in HvB Utrecht, Wolvenplein
raadsman mr. J.A. Huibers, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 26 februari 2010 samen met anderen heeft geprobeerd een gewapende overval op de Lidl te plegen en/of op die datum samen met anderen heeft geprobeerd medewerkers van de Lidl af te persen;
2. op 26 februari 2010 samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennis-neming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat een op de parkeerplaats aan de Rhodosdreef aangetroffen, uit een legging geïmproviseerde bivakmuts waarop een DNA-profiel van verdachte is aangetroffen, de enige link vormt met verdachte. Dit is onvoldoende voor een veroordeling van verdachte, gelet op de waarde van de onderzoeksbevindingen met betrekking tot de aangetroffen legging en het door verdachte geschetste alternatieve scenario. Dit verweer zal in het onderstaande nader uitgewerkt en besproken worden.
4.3 De onvolledigheid van het onderzoek ter terechtzitting
Feiten en omstandigheden
Op 26 februari 2010 komt er om 06.04 uur bij de meldkamer van de politie Utrecht een telefonische melding binnen dat een overval gaande zou zijn aan de Zamenhofdreef 121 te Utrecht. Toen de politie korte tijd later ter plaatse kwam waren de overvallers vertrokken.
Getuige [getuige 3], filiaalmanager bij de Lidl aan de Zamenhofdreef 121 te Utrecht, heeft verklaard dat hij op 26 februari 2010 om 06.00 uur samen met de vrachtwagenchauffeur en een beveiligingsbeambte de winkel inliep. Toen hij de deur naar het kantoor en de kantine door middel van de code had ontgrendeld en geopend, hoorde hij een klap en stonden er twee zwart gemaskerde mannen voor hem, waarvan er één een pistool op zijn hoofd richtte en riep: “dit is een overval”. Hij verklaart dat de overvaller met het wapen hen sommeerde om op de grond te gaan liggen en hen vervolgens sommeerde om naar de kantine te gaan en daar op de grond te gaan liggen. Mogelijk omdat hij wat traag reageerde, kreeg hij een tik op zijn achterhoofd, waarschijnlijk met het pistool omdat de overvallers geen ander voorwerp in hun handen hadden. In de kantine heeft hij nogmaals een harde klap op zijn achterhoofd gekregen.
Getuige [getuige 1], beveiligingsmedewerker, heeft verklaard dat hij op 26 febru-ari 2010 samen met de bedrijfsleider en een chauffeur tussen 06.05 en 06.15 uur de winkel in is gegaan en dat hij, toen de deur met het codeslot werd geopend, direct een man tevoorschijn zag springen met een vuurwapen in zijn hand welke hij met gestrekte arm op hen richtte. Na 1 of 2 seconden zag hij dat een tweede man naast de overvaller stond. De bedrijfsleider en de chauffeur moesten liggen, hij moest op zijn knieën zitten. Hij zag dat de overvaller met het vuurwapen de bedrijfsleider een klap op zijn hoofd gaf. Hij zag dat beide overvallers een bivakmuts droegen, maar over de vorm of de kleur daarvan kan hij niets zeggen, omdat hij alleen het silhouet van de muts heeft gezien.
Getuige [getuige 2], vrachtwagenchauffeur, heeft verklaard dat hij op 26 februari 2010 omstreeks 06.00 uur samen met de bedrijfsleider en de beveiliger de winkel in is gegaan en op het moment dat de deur naar het kantoor werd geopend, hij twee mannen de winkel in zag komen. Hij zag dat dader 1 een vuurwapen bij zich had. Hij zag dat er veel roest op de slede van het wapen zat. Hij verklaart dat hij beroepsmilitair is geweest en de verschillen tussen wapens kent en dat hij zag dat het een klein model zwart pistool betrof. Hij zag dat dader 1 een zwarte, gekochte, bivakmuts over zijn hoofd droeg, met door de fabriek gemaakte gaten voor de ogen en de mond. Hij zag dat dader 2 een soortgelijke bivakmuts droeg. Hij zag dat dader 1 de bedrijfsleider tweemaal een klap op zijn hoofd gaf met het wapen.
Omstreeks 06.20 uur komt vervolgens een melding binnen bij de politie dat een getuige diverse jassen had aangetroffen tussen geparkeerde voertuigen op het parkeerterrein tussen de Rhodosdreef en de Lipsosdreef te Utrecht. [verbalisant 1] en [verbalisant 5] zagen op de betreffende parkeerplaats op een lege parkeerplek meerdere jassen, een roestig pistool en een bivakmuts liggen. Deze goederen lagen naast een geparkeerde auto. Aan de andere zijde van deze personenauto zagen verbalisanten, half onder die personenauto weggestopt, nog een jas liggen. Verbalisanten hebben deze goederen niet aangeraakt en een medewerker van de Forensische Opsporing ter plaatse laten komen voor nader onderzoek. Uit het proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] blijkt dat [verbalisant 4] technisch rechercheur bij de afdeling Forensische Opsporing op 26 februari 2010 om 06.35 uur ter plaatse is gearriveerd.
Technisch rechercheur [verbalisant 4] heeft vervolgens ter plaatse een sporenonderzoek ingesteld en foto’s gemaakt van de door hem ter plaatse aangetroffen situatie. Hij zag op het parkeerter-rein voor de flat aan de Rhodosdreef aan weerszijden van een aldaar geparkeerde personen-auto, merk Peugeot, een hoeveelheid kledingstukken liggen. Rechts van deze auto lagen twee bivakmutsen, een bruine jas en een blauwe trainingsbroek. Op korte afstand daarvan lag een vuurwapen. Aan de linkerzijde van de auto zag hij een zwarte sok en half wegge-schoven onder de auto een zwarte jas en een handschoen. Deze voorwerpen zijn door hem veiliggesteld en in beslag genomen. In zijn proces-verbaal is tevens vermeld dat bij het nemen van foto 8 de beide bivakmutsen in verband met de weersomstandigheden reeds veilig waren gesteld. Hij heeft de aangetroffen goederen omschreven in een aanvullend proces-verbaal van 6 maart 2010. In dit proces-verbaal is onder meer vermeld dat een kennelijk fabrieksmatig vervaardigde bivakmuts is aangetroffen, met omgezoomde oog- en mondopeningen , alsmede een geïmproviseerde bivakmuts, die de indruk wekt een deel van een broekspijp of legging te zijn, waarin 2 ooggaten werden geknipt.
Het rapport technisch onderzoek vuurwapen vermeldt dat het aangetroffen wapen een pistool is van het merk Walther, model PP, kaliber 7,65 mm. Voorts is in dit rapport vermeld dat de buiten- en binnenkant van de slede en kast van het wapen door sterke roestvorming zijn aangetast.
Speekselsporen, aangetroffen op de geïmproviseerde bivakmuts, zijn veiliggesteld en opge-stuurd naar het Nederlands Forensisch instituut (NFI). Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat het op deze geïmproviseerde bivakmuts aangetroffen DNA matcht met het DNA van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Huidsporen, aangetroffen op het gevonden vuurwapen, zijn eveneens veiliggesteld en opgestuurd naar het NFI te Den Haag. Huidsporen zijn, onder meer, gevonden op de onderzijde kolf en houderbodem (genummerd met SIN-nummer AABQ1599NL).
Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat het op het vuurwapen aangetroffen onvolledig DNA-profiel, bemonstering AABQ1599NL#01, matcht met het DNA van [getuige 3]. Dit betekent dat het celmateriaal in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [getuige 3]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op 1,1 miljoen.
Voorlopig oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het op de parkeerplaats aangetroffen vuurwapen is gebruikt bij de poging tot een gewapende overval op de Lidl aan de Zamen-hofdreef te Utrecht, gelet op het op dit wapen aangetroffen DNA van slachtoffer [getuige 3] – die blijkens de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] met dit wapen is geslagen – en gelet op de door getuige [getuige 2] gegeven omschrijving van dit wapen. Nu dit vuurwapen op zeer korte afstand van onder meer een tweetal bivakmutsen en andere kledingstukken is aangetroffen, die passen binnen het door de getuigen gegeven signalement, lijkt dit er op te wijzen dat deze kledingstukken en bivakmutsen bij deze overval zijn gebruikt.
Alternatief scenario van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting een alternatief scenario geschetst en gesteld dat hij de geïmproviseerde bivakmuts waarop zijn DNA is aangetroffen - die hij stelt te hebben gemaakt door een been van een legging af te knippen en hierin ter hoogte van de ogen twee gaten te knippen - heeft gebruikt bij een poging tot inbraak op 26 februari 2010 omstreeks 01.00 uur in de nacht in een flatwoning aan de [adres] te Utrecht. Hij heeft gesteld dat hij heeft geprobeerd de deur van deze woning te forceren met een schroevendraaier, maar dat hij is gevlucht toen de deur van deze woning plotseling werd geopend. De gebruikte schroevendraaier heeft hij nabij de centrale hal van deze flatwoning weggegooid, de geïmproviseerde bivakmuts heeft hij tijdens zijn vlucht bij een auto op de parkeerplaats aan de Rhodosdreef te Utrecht weggegooid. Daarna is hij naar huis gegaan en heeft hij tot ongeveer 13.00 uur in de middag geslapen. De raadsman van verdachte heeft hieraan toegevoegd dat het door verdachte geschetste scenario zeer wel mogelijk is en heeft er op gewezen dat het ingestelde sporenonderzoek onvolledig is geweest nu onduidelijk is of één of twee bivakmutsen zijn aangetroffen op de parkeerplaats. Hij heeft er hierbij op gewezen dat door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1], die als eerste naar de parkeerplaats zijn gegaan, melding wordt gemaakt van één bivakmuts terwijl technisch rechercheur [verbalisant 4] melding maakt van twee bivakmutsen. In het proces-verbaal van [verbalisant 4] is slechts vermeld dat twee bivakmutsen zijn aangetroffen en niet of die mutsen bij elkaar lagen en hoe de vindplaats zich verhield tot de andere aangetroffen voorwerpen. Ook uit de gemaakte foto’s blijkt niet waar de, uit de legging geïmproviseerde bivakmuts heeft gelegen. Voorts is niet vermeld in verband met welke weersomstandigheden de bivakmutsen eerder veilig zijn gesteld. De raadsman heeft tot slot gesteld dat uit de zeer gedetailleerde verklaring van [getuige 2] volgt dat de geïmproviseerde bivakmuts niet gebruikt is bij deze overval, nu hij verklaart dat een overvaller een gekochte, bivakmuts over zijn hoofd droeg, met door de fabriek gemaakte gaten voor de ogen en de mond en dader 2 een soortgelijke bivakmuts droeg.
Heropening van het onderzoek
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste scenario vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden. Dit scenario biedt daartoe vooralsnog onvoldoende concrete aanknopingspunten. De rechtbank merkt in dat verband op dat er slechts twee bivakmutsen zijn aangetroffen, terwijl bij het scenario van de verdediging er naar alle waarschijnlijkheid drie bivakmutsen zouden zijn aangetroffen. Mede gelet op de overige feiten en omstandigheden in dit dossier, kent de rechtbank in dit verband vooralsnog geen doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van de getuige [getuige 2]. Het door de verdediging en verdachte geschetste scenario biedt echter wel reële aanknopingspunten voor nader onderzoek. De rechtbank geeft daarom opdracht aan de officier van justitie tot het laten opstellen van een aanvullend proces-verbaal door de politie waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de volgende punten:
- Beschikt de politie over informatie betreffende een poging tot inbraak op of omstreeks 26 februari 2010 aan de [adres] te [woonplaats]? Zo ja, waren er destijds sporen van braak zichtbaar nabij de voordeur van die woning en/of zijn er breekvoorwerpen in de nabijheid van deze woning gevonden? Mocht in de politiesystemen niet blijken van een poging tot inbraak op/rondom voormelde datum/voormeld adres, dan dient de politie de toenmalige bewoner(s) daaromtrent te bevragen;
- Hebben de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] op 26 februari 2010 één of twee bivakmutsen aangetroffen? Indien zij twee mutsen hebben aangetroffen, hoe lagen deze twee mutsen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de overige aangetroffen goederen? Lag de geimpriviseerde bivakmuts naast andere goederen die aangetroffen zijn, boven andere aangetroffen goederen of onder andere aangetroffen goederen?
- Hoe heeft technisch rechercheur [verbalisant 4] de bivakmutsen aangetroffen? Hoe lagen deze mutsen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de overige aangetroffen goederen? Lag de geimpriviseerde bivakmuts naast andere goederen die aangetroffen zijn, boven andere aangetroffen goederen of onder andere aangetroffen goederen?
De officier van justitie dient daarbij de verdediging in de gelegenheid te stellen om tot en met uiterlijk 8 juni nadere of aanvullende vragen te formuleren.
De rechtbank geeft de officier van justitie voorts opdracht de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 4] voor de volgende zitting op te roepen als getuigen, teneinde waar nodig een toelichting te geven op het proces-verbaal.
Daarnaast zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde de getuige [getuige 2] nader te horen over de door hem waargenomen bivakmutsen, en met name ten aanzien van de vraag wat hij bedoeld heeft met de omschrijving “soortgelijke bivakmuts”.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nader onderzoek te gelasten naar de wijze waarop de geïmproviseerde bivakmuts is gemaakt, zoals de officier van justitie heeft verzocht. De uitkomst van dit onderzoek kan immers noch het scenario van de officier van justitie noch het scenario van verdachte versterken of ontkrachten.
6 De beslissing
De rechtbank:
- heropent vervolgens het onderzoek ter terechtzitting dat op 16 mei 2011 was gesloten;
- schorst het onderzoek ter terechtzitting voor een termijn langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden, met de klemmende redenen, dat niet te verwachten valt dat het onderzoek door de rechter-commissaris binnen een maand na heden zal zijn afgerond en voorts de agenda van de rechtbank hervatting van het onderzoek binnen een maand na heden niet toelaat.
- bepaalt dat de raadsman van verdachte uiterlijk woensdag 1 juni zijn verhinderdata in bovengenoemde periode dient door te geven, waarna een datum voor de voortzetting van het onderzoek zal worden bepaald;
- beveelt de officier van justitie het hierboven onder 4.3 omschreven onderzoeken te laten uitvoeren en de hiervoor gestelde vragen laten beantwoorden;
- beveelt de officier van justitie de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 4] als getuige op te roepen voor de datum waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat;
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken opdat deze het hierboven omschreven onderzoek uitvoert en voorts zodanig onderzoek doet als deze nodig mocht oordelen;
- beveelt de oproeping van verdachte en de raadsman tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 mei 2011.