parketnummer: 16/710457-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 mei 2011
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
Raadsvrouwe mr. R.E. Jager, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer], die door een verstandelijke beperking haar wil niet voldoende kon bepalen of uiten en die weerloos was;
Subsidiair: ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde [slachtoffer].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de feiten geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte door [aangeefster] (moeder van het slachtoffer);
- proces-verbaal van bevindingen (melding van seksueel misbruik);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 16 mei 2011.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op of omstreeks 19 januari 2011 te Baarn, met [slachtoffer], van wie hij,
verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of
onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of
daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die
[slachtoffer] geduwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
primair: met iemand van wie de dader weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Door R. Bout, Gz-psycholoog, is onderzoek verricht naar de persoon van verdachte en hieromtrent een rapport d.d. 3 april 2011 opgemaakt. In dit rapport komt naar voren dat verdachte negatieve emoties volledig buiten zijn bewustzijn houdt. Onder invloed van stress kunnen deze emoties echter tot uiting komen in impulsief gedrag. Er is bij verdachte geen sprake van een psychiatrische stoornis en voor het bestaan van een persoonlijkheidsproblematiek zijn onvoldoende termen aanwezig. Toch zijn er persoonlijkheidstrekken (impulsiviteit, beperkt zicht op innerlijke dynamiek) die (mede) redengevend zijn geweest voor het delictgedrag. Ten tijde van het delict waren deze persoonlijkheidstrekken ook aanwezig, maar was er geen sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens. Geadviseerd wordt om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en zal verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met de bijzondere voorwaarden -kort gezegd-:
• meldingsgebod;
• behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling;
• reclasseringstoezicht;
- primair: ontzetting van het recht voor de duur van 5 jaren om het beroep uit te oefenen van helper/verzorger in de gehele zorgsector
- subsidiair: ontzetting van het recht voor de duur van 5 jaren om het beroep uit te oefenen van helper/verzorger van personen met een verstandelijke beperking;
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit een lagere straf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. De raadsvrouwe heeft hierbij gewezen op straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken. De raadsvrouwe heeft daarnaast benadrukt dat verdachte zelf ook vindt dat hij straf verdient en dat verdachte inziet dat hij hulp nodig heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit en de omstandigheid waaronder dit is begaan
Verdachte was als leerling begeleider werkzaam bij Amerpoort, een in Baarn gevestigde instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. In die hoedanigheid kwam hij frequent in aanraking met het slachtoffer, een 41-jarige vrouw met het syndroom van Down, die functioneerde als een persoon met de leeftijd van een 4-jarige. Verdachte was naar eigen zeggen ook zeer goed op de hoogte van de verstandelijke beperkingen van het slachtoffer.
Verdachte heeft het slachtoffer in haar eigen kamer seksueel misbruikt, in het bijzonder door bij haar seksueel binnen te dringen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, kennelijk ter bevrediging van zijn eigen lustbehoeftes, misbruik heeft gemaakt van de verstandelijke tekortkomingen en daarmee van de weerloosheid van het slachtoffer. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op een ernstige manier geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk handelen langdurig schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij bij dit alles niet heeft stilgestaan en zijn eigen lustbevrediging voorop heeft gesteld.
Uit de door de voorzitter ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt bovendien dat het slachtoffer veel last heeft van het gebeurde en daardoor diverse therapieën moet ondergaan. Ook wordt zij bang en argwanend van mannelijke begeleiders die zij niet goed kent, terwijl zij voorheen juist voor iedereen open stond. Het vertrouwen dat het slachtoffer, haar ouders, collega’s en de leiding van de instelling in hem stelden heeft verdachte op een buitengewoon ernstige wijze beschaamd.
Met name voor de ouders van het slachtoffer, die, ook met het oog op de toekomst, de zorg voor hun kwetsbare kind aan de zorg van anderen hebben overgedragen, blijkt het ondraaglijk dat juist een begeleider die zij kenden en vertrouwden hun dochter seksueel heeft misbruikt.
Dat vervolgens andere betrokkenen bij de instelling alles hebben gedaan om de schade te beperken is niet een verdienste van verdachte. Deze heeft, integendeel, aanvankelijk getracht het feit te verhullen.
Het behoeft tot slot geen betoog dat de door verdachte gepleegde handelingen in de samenleving enorme gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen.
De rechtbank heeft gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het rapport van R. Bout, gz-psycholoog blijkt dat persoonlijkheidstrekken bij verdachte (mede) redegevend zijn geweest voor het delictgedrag. Bij deze persoonlijkheidstrekken dient onder meer gedacht te worden aan impulsiviteit en beperkt zicht op de eigen innerlijke dynamiek. Om in de toekomst het recidiverisico te verminderen dienen deze persoonlijkheidstrekken behandeld te worden. Deze behandeling kan volgens de psycholoog plaatsvinden bij de forensische polikliniek De Waag te Utrecht of een soortgelijke instelling. Daarnaast heeft de psycholoog geadviseerd om verplicht reclasseringscontact op te leggen.
Door M.T. Meywes, reclasseringswerker is een Reclasseringsadvies opgesteld d.d. 28 april 2011. In dit advies wordt beschreven dat het recidiverisico wordt ingeschat op laag gemiddeld en dat verdachte openstaat voor behandeling. Eveneens wordt geadviseerd een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en reclasseringstoezicht op te leggen.
Hoewel geen enkele straf recht doet aan het gebeurde acht de rechtbank een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij enerzijds rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor de direct betrokken en anderzijds weegt de rechtbank dat de verdachte dat hij zichzelf heeft ontworsteld aan een jeugd in instellingen, zijn leeftijd en de omstandigheid dat verdachte nooit eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest.
Met het oog op het voorkomen van recidive acht de rechtbank het met voornoemde deskundigen noodzakelijk dat verdachte een behandeling ondergaat bij De Waag of een soortgelijke instelling. Verdachte heeft ter terechtzitting ook meermalen aangegeven in te zien dat hij een dergelijke behandeling nodig heeft en heeft zich bereid verklaard om hieraan positief mee te zullen werken. De rechtbank zal eveneens reclasseringstoezicht opleggen. Daarnaast zal de rechtbank om de ernst van het bewezenverklaarde duidelijk te maken en ter voorkoming van recidive een langdurige ontzetting van de uitoefening van het in de beslissing genoemde beroep opleggen.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.101,09.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover deze ziet op de immateriële schade en de kilometervergoeding. De vordering strekkende tot vergoeding van de kosten verbonden aan de EMDR-therapie en speltherapie dient naar het oordeel van de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde partij is volgens de raadsvrouwe dermate complex dat deze zich niet leent voor behandeling in deze strafzaak. Bovendien is het volgens de raadsvrouwe de vraag of de ouders zich namens het slachtoffer als benadeelde partij kunnen voegen. De kosten verbonden aan de EMDR-therapie en speltherapie kunnen naar de mening van de raadsvrouwe niet in aanmerking komen voor vergoeding, omdat op dit moment onduidelijk is of en door wie deze kosten vergoed worden. De kosten verbonden aan de immateriële schade dienen gematigd te worden, aldus de raadsvrouwe.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Wat betreft de vraag of de ouders zich namens het slachtoffer als benadeelde partij hebben kunnen voegen, stelt de rechtbank vast dat zij dit hebben gedaan als haar vertegenwoordiger, waarbij mr. T.A. Cooman, advocaat te Urecht, blijkens het voegingsformulier, als gemachtigde van het slachtoffer is opgetreden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.601,09 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, waarvan € 101,09 (kilometervergoeding) ter zake van materiële schade en € 1.500,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Wat betreft de immateriële schade zoekt de rechtbank aansluiting bij bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Op dit moment bestaat er veel onzekerheid omtrent de kosten die een eventuele EMDR-therapie en speltherapie met zich mee zullen brengen. Het aanhouden van de behandeling, teneinde af te wachten door wie en of de therapieën vergoed worden, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank acht de vordering voor het dit deel dan ook niet-ontvankelijk.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 28, 31, 243 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: met iemand van wie de dader weet dat zij aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 7 dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering Nederland, en dat verdachte zich hierna gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat nodig acht;
* dat verdachte zal meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, zolang de leiding van die instelling dat in overleg met de reclassering wenselijk acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot ontzetting van het recht om het beroep van begeleider van mensen met een verstandelijke beperking uit te oefenen voor de duur van 5 jaren
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.601,09, waarvan € 101,09 ter zake van materiële schade en € 1.500 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.601,09 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 26 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. E.A. Messer en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 mei 2011.