Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 306115 / KG ZA 11-443
Vonnis in kort geding van 6 mei 2011
de stichting
FC DORDRECHT,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. A.H.F. Kluwen,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.A. Knijff.
Partijen zullen hierna FC Dordrecht en de KNVB genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 4 mei 2011 per e-mail toegezonden niet-betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de op 5 mei 2011 door FC Dordrecht per e-mail toegezonden productie 6
- de op 6 mei 2011 van de KNVB ontvangen producties 1 tot en met 6
- de mondelinge behandeling van 6 mei 2011, waarbij de KNVB vrijwillig is verschenen
- de pleitnota van FC Dordrecht
- de pleitnota van de KNVB.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 6 mei 2011 vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking en is op 20 mei 2011 vastgesteld.
2.1. FC Dordrecht is een betaald voetbal organisatie, hierna: “bvo”, en lid van de KNVB. FC Dordrecht neemt deel aan de Jupiler league, een door de KNVB georganiseerde betaald voetbal competitie.
2.2. De licentiecommissie van de KNVB, hierna: “de licentiecommissie”, ziet toe op de naleving van de licentie-eisen door de licentiehouders. De licentie-eisen zijn vastgelegd in het licentiereglement van de KNVB, hierna: “het licentiereglement”. De inhoud van het licentiereglement luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Artikel 6 - Mondelinge behandeling van de beroepszaak
1. Indien de betrokken licentiehouder daarom schriftelijk verzoekt, wordt, tenzij de beroepscommissie een mondelinge behandeling niet noodzakelijk acht, een zaak mondeling behandeld. (…)
2. In geval van een mondelinge behandeling bepaalt de beroepscommissie datum, uur en plaats waarop dit zal geschieden.
(…)
Artikel 11 - Maatregelen en sancties
(…)
9. Onverminderd het bepaalde in lid 1 van dit artikel, kan het bij een plan van aanpak behorend sanctietraject voorzien in het achtereenvolgens opleggen van één of meer van de volgende sancties indien de licentiehouder niet aan diens daarin vastgelegde verplichtingen voldoet.
a. een publieke waarschuwing op een nader door de licentiecommissie te bepalen wijze;
b. aftrek van telkens 3 wedstrijdpunten tot maximaal 9 wedstrijdpunten per seizoen, met dien verstande dat, - indien een sanctie eerst onherroepelijk is geworden nadat de laatste wedstrijd in de reguliere competitie van dat seizoen is gespeeld, de wedstrijdpunten in mindering worden gebracht bij aanvang van het eerst volgende seizoen;
c. intrekking van de licentie.
(…)”
2.3. FC Dordrecht is door de licentiecommissie aan de hand van de door FC Dordrecht verstrekte financiële gegevens en een financieel ratingsysteem ingedeeld in categorie I (onvoldoende). Op grond hiervan is FC Dordrecht de verplichting opgelegd een plan van aanpak op te stellen, dat er in moet voorzien dat FC Dordrecht binnen drie jaar na de indeling in categorie I in categorie II (voldoende) of III (goed) terecht komt. FC Dordrecht heeft een plan van aanpak ter goedkeuring aan de licentiecommissie voorgelegd. Dit plan van aanpak bevat concrete prestaties, waaraan FC Dordrecht op de daarvoor vastgestelde tijdstippen dient te voldoen.
2.4. De licentiecommissie heeft het plan van aanpak van FC Dordrecht in haar vergadering van 4 oktober 2010 goedgekeurd. Per brief van 7 oktober 2010 heeft de licentiecommissie FC Dordrecht van de goedkeuring van het plan van aanpak op de hoogte gebracht en aan deze goedkeuring vijf normstellingen en een sanctietraject verbonden. De brief van 7 oktober 2010 van de licentiecommissie luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Normen:
Teneinde de doelstelling, zijnde een structurele indeling van de financiële positie van uw bvo in categorie II of III, binnen de in het plan van aanpak gestelde tijdsspanne te kunnen realiseren, dient uw bvo aan de volgende normen te voldoen.
b. De licentiehouder dient uiterlijk 1 maart 2011 de gecertificeerde halfjaar-/prognosecijfers 2010/’11, opgesteld conform de Richtlijn verslaggeving KNVB modelstaten, aan de licentiecommissie aan te bieden, waarbij de omzet food & beverage over het eerste halfjaar, overeenkomstig het door de licentiecommissie goedgekeurd plan van aanpak, minimaal EUR 285.000,- bedraagt;
c. De licentiehouder dient uiterlijk 1 maart 2011 aan te tonen dat de liquiditeitspositie per 31 december 2010 overeenkomstig het plan van aanpak minmaal EUR 48.000,- bedraagt;
Sanctietraject
De licentiecommissie verbindt aan dit plan van aanpak het volgende sanctietraject ex. artikel 11 lid 9 van het Licentiereglement.
1. Bij een eerste verzuim zal krachtens artikel 11 lid 9 onder a van het Licentiereglement uw bvo een publieke waarschuwing opgelegd krijgen. Tevens zal de licentiecommissie, voor zover van toepassing, de nieuwe uiterste termijn vaststellen waarbinnen uw bvo alsnog moet voldoen aan de voor het desbetreffende meetpunt gestelde norm;
2. Bij een tweede, derde of vierde verzuim voorziet het sanctietraject krachtens artikel 11 lid 9 onder b van het Licentiereglement in de aftrek van 3 winstpunten tot maximaal 9 winstpunten per seizoen. Tevens zal de licentiecommissie, voor zover van toepassing, de nieuwe uiterste termijn vaststellen waarbinnen uw bvo alsnog moet voldoen aan de voor het desbetreffende meetpunt gestelde norm;
2.5. Per brief van 7 april 2011 heeft de licentiecommissie aan FC Dordrecht bericht dat FC Dordrecht niet heeft voldaan aan de in deze brief genoemde normen a. en b. – welke gelijk zijn aan de normen b. en c. van de brief van 7 oktober 2010 – en dat zij op grond hiervan aan FC Dordrecht een publieke waarschuwing verstrekt en drie winstpunten in mindering brengt. De brief van 7 april 2011 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
De licentiecommissie stelt vast dat FC Dordrecht niet heeft voldaan aan de beiden genoemde normen.
Overeenkomstig het sanctietraject als bedoeld in artikel 11 lid 9 sub b van het Licentiereglement dat in het plan van aanpak van uw bvo is opgenomen, besluit de Licentiecommissie voor het niet voldoen aan de normen met termijnstelling 1 maart 2011 tot het verstrekken van een publieke waarschuwing en het in aftrek brengen van drie winstpunten, zijnde de sanctie die de licentiecommissie oplegt ter zake het voor de eerste en tweede keer niet voldoen aan een norm.
2.6. Op 19 april 2011 heeft de heer [A], secretaris van de beroepscommissie licentiezaken, hierna: “de beroepscommissie”, per e-mail aan de heer [X] van FC Dordrecht bericht dat indien FC Dordrecht tijdig beroep aantekent tegen het besluit van de licentiecommissie, de beroepscommissie de zaak mondeling zal behandelen op 28 april 2011.
2.7. FC Dordrecht heeft bij brief van 20 april 2011 beroep aangetekend bij de beroepscommissie tegen het besluit van de licentiecommissie van 7 april 2011.
2.8. Op 2 mei 2011 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden en op 4 mei 2011 heeft de beroepscommissie het besluit van de licentiecommissie bevestigd en het beroep van FC Dordrecht ongegrond verklaard.
3.1. FC Dordrecht vordert bij vonnis in kort geding – uitvoerbaar bij voorraad – om:
I. de beslissing van 7 april 2011 van de licentiecommissie om aan FC Dordrecht een publieke waarschuwing te verstrekken en drie wedstrijdpunten in aftrek te brengen en de beslissing van de beroepscommissie van 4 mei 2011, waarbij de beslissing van de licentiecommissie is bevestigd, te schorsen;
II. te bepalen dat de onder I. verzochte schorsing in stand zal worden gehouden totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de vernietiging van de hiervoor genoemde beslissingen van de licentiecommissie en de beroepscommissie, met bepaling dat de dagvaarding in die bodemprocedure binnen 6 weken na het in deze zaak te wijzen vonnis dient te worden uitgebracht;
III. de KNVB te veroordelen in de kosten van dit geding, een bedrag voor de advocaat van FC Dordrecht daaronder begrepen.
3.2. De KNVB voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon slechts een voorlopige voorziening getroffen kan worden, indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen. Artikel
2:15 BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon (in een bodemzaak) kan worden vernietigd als deze is genomen in strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen of in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of in strijd met een reglement. Of een vernietigingsgrond aanwezig is, zal in kort geding slechts marginaal getoetst kunnen worden.
4.2. FC Dordrecht legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de beroepscommissie blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens FC Dordrecht, dat ten onrechte aan FC Dordrecht twee sancties zijn opgelegd, dat slechts sprake is van één overtreding en dat de opgelegde sancties disproportioneel zijn. De stellingen van FC Dordrecht zullen in het onderstaande achtereenvolgens besproken worden.
Vooringenomenheid
4.3. FC Dordrecht stelt dat de beroepscommissie blijk heeft gegeven van vooringenomenheid tegen haar en dat de beroepscommissie zich om die reden had dienen te verschonen van de behandeling van het beroep van FC Dordrecht. De beroepscommissie heeft namelijk in strijd gehandeld met artikel 6 lid 1 van het licentiereglement door (op verzoek van de bestuurssecretaris van het bestuur betaald voetbal van de KNVB, de heer [B]) reeds op 19 april 2011 een datum voor de mondelinge behandeling van het beroep van FC Dordrecht te bepalen (zie 2.6), dus nog voordat FC Dordrecht op 20 april 2011 beroep had ingesteld. Door het op deze wijze bepalen van de datum van de mondelinge behandeling heeft de KNVB bewerkstelligd dat de aftrek van punten nog in dit seizoen haar effect zou hebben. Aan de besluiten van de licentiecommissie en de beroepscommissie kleven ernstige formele bezwaren op grond waarvan deze in een bodemprocedure niet in stand zullen blijven, aldus FC Dordrecht.
4.4. De KNVB voert hier – onder meer – tegen aan dat de heer [B] de secretaris van de beroepscommissie de suggestie heeft gedaan om de zaak zo voortvarend mogelijk te behandelen, omdat de beroepscommissie het belangrijk vond dat alle betrokkenen zouden weten waar ze aan toe waren in deze cruciale fase van de competitie. Hierbij speelde een rol dat veel bvo’s kritiek hadden geuit over het feit dat een aantal overtredingen uit het vorige seizoen– waarbij winstpunten in mindering waren gebracht – pas aan het begin van het huidige seizoen werden geëffectueerd, waardoor een aantal bvo’s met een negatief aantal punten aan het huidige competitieseizoen is begonnen en dat een werkgroep onder voorzitterschap van prof. Dr. [Y], hierna: “de werkgroep”, de KNVB heeft aanbevolen de termijn tussen het begaan van een overtreding en het effectueren van de sanctie die daarop is gesteld te verkorten, aldus de KNVB.
4.5. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de KNVB niet conform artikel 6 lid 1 van het licentiereglement heeft gehandeld door een datum voor de mondelinge behandeling te bepalen zonder een verzoek daartoe van FC Dordrecht af te wachten. In een bodemprocedure zal aan de hand van een belangenafweging – waarbij artikel 2:8 BW een rol speelt – beoordeeld dienen te worden of van een zodanige schending van het licentiereglement sprake is dat vernietiging van het besluit van de beroepscommissie dient te volgen. Nu zonder een nadere toelichting – die ontbreekt – uit het niet naleven van artikel 6 lid 1 van het licentiereglement echter niet is af te leiden dat de beroepscommissie niet meer onpartijdig over de inhoud van het beroep van FC Dordrecht kon beslissen en de KNVB heeft gehandeld conform de aanbevelingen van de werkgroep naar aanleiding van de door de bvo’s geuite kritiek, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het niet in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat de KNVB bij een afweging van alle betrokken belangen naar redelijkheid en billijkheid niet tot deze handelswijze had kunnen komen en dat de bodemrechter het besluit van de beroepscommissie aldus zal vernietigen. De hierboven besproken grond kan aldus niet tot toewijzing van de vorderingen van FC Dordrecht leiden.
Aantal sancties
4.6. FC Dordrecht stelt dat de KNVB de sancties niet op de juiste wijze aan haar heeft opgelegd, nu beide sancties tegelijkertijd (met verwijzing naar artikel 11 lid 9 sub b van het licentiereglement) zijn toegekend. De wedstrijdpunten konden echter slechts in mindering worden gebracht (op grond van artikel 11 lid 9 sub b van het licentiereglement) nádat op een eerder moment een publieke waarschuwing was opgelegd (op grond van artikel 11 lid 9 sub a van het licentiereglement). Dit blijkt uit het woord “achtereenvolgens” uit artikel 11 lid 9. Nu de licentiecommissie heeft nagelaten FC Dordrecht eerst te sanctioneren conform artikel 11 lid 9 sub a van het licentiereglement, komt zij aan het bepaalde in sub b niet toe.
Het tegelijkertijd opleggen van de twee sancties is dus in strijd met artikel 11 lid 9 van het licentiereglement. Dat artikel 11 lid 9 niet de mogelijkheid biedt om twee sancties tegelijkertijd op te leggen, blijkt ook uit de ratio van de eerste sanctie (de publieke waarschuwing). Deze is er immers op gericht om een bvo in de gelegenheid te stellen een volgende overtreding te voorkomen, hetgeen niet mogelijk is indien twee sancties tegelijkertijd worden opgelegd. Nu door het opleggen van twee sancties in strijd is gehandeld met artikel 11 lid 9 van het licentiereglement kleven ernstige formele bezwaren aan de besluiten van de licentiecommissie en de beroepscommissie en zullen deze besluiten in een bodemprocedure niet in stand blijven, aldus FC Dordrecht.
4.7. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel, zoals de KNVB ook heeft betoogd, dat de KNVB beide sancties tegelijkertijd op mocht leggen. In de tekst van artikel 11 lid 9 staat immers: “het achtereenvolgens opleggen van één of meer van de volgende sancties” (zie 2.2). Hieruit volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de KNVB de sancties als genoemd in artikel 11 lid 9 sub a en sub b inderdaad in de daar genoemde volgorde dient op te leggen – hetgeen de KNVB ook heeft gedaan – maar niet dat zij deze sancties op verschillende (elkaar opvolgende) momenten dient op te leggen. Er mogen immers ook méér sancties worden opgelegd. De voorzieningrechter begrijpt hieruit dat méér sancties op eenzelfde moment mogen worden opgelegd. De voorzieningenrechter beschouwt het feit dat de KNVB in haar brief van 7 april 2011 niet artikel 11 lid 9 sub a heeft genoemd als een kennelijke verschrijving. Voorshands oordelend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet in hoge mate waarschijnlijk is dat een bodemrechter de besluiten van de licentiecommissie en de beroepscommissie in strijd zal achten met artikel 11 lid 9 van het licentiereglement en dat de bodemrechter het besluit van de beroepscommissie zal vernietigen. De hierboven besproken grond kan aldus niet tot toewijzing van de vorderingen van FC Dordrecht leiden.
Aantal overtredingen
4.8. Tussen partijen is niet in geschil dat FC Dordrecht niet heeft voldaan aan zowel normstelling b. (food & beverage-omzet) als aan normstelling c. (liquiditeitspositie), zoals weergegeven in de brief van 7 oktober 2010 van de licentiecommissie (zie 2.4). FC Dordrecht stelt zich echter op het standpunt dat het niet voldoen aan deze twee normstellingen in het specifieke geval van FC Dordrecht leidt tot één overtreding van het plan van aanpak in plaats van twee, zoals de KNVB als uitgangspunt neemt, nu het niet behalen van normstelling b. rechtstreeks tot gevolg heeft dat normstelling c. niet is gehaald. Nu er slechts sprake is van één overtreding had de KNVB FC Dordrecht slechts één sanctie mogen opleggen, te weten een publieke waarschuwing. Door twee sancties op te leggen heeft de KNVB artikel 11 lid 9 van het licentiereglement onjuist uitgelegd en onjuist toegepast op grond waarvan de bodemrechter de besluiten van de licentiecommissie en de beroepscommissie zal vernietigen, aldus FC Dordrecht.
4.9. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel, zoals de KNVB ook heeft aangevoerd, dat het bestaan van een verband tussen de twee normstellingen er niet automatisch toe leidt dat indien de ene normstelling niet wordt gehaald de andere dus ook niet gehaald zal worden. Er kunnen immers ook andere factoren van invloed op de liquiditeitspositie zijn dan slechts de (tegenvallende) food & beverage-omzet. Daarbij heeft de KNVB voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft om beide normstellingen afzonderlijk op te leggen, nu FC Dordrecht dit seizoen voor het eerst de horeca in eigen beheer zou uitbaten en FC Dordrecht in haar plan van aanpak heeft aangegeven dat er een structureel tekort aan liquiditeiten bestaat. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het niet in hoge mate waarschijnlijk dat een bodemrechter oordeelt dat de KNVB het licentiereglement niet juist heeft uitgelegd c.q. toegepast en dat de bodemrechter de besluiten van de licentiecommissie en beroepscommissie op die grond zal vernietigen. De hierboven besproken grond kan aldus niet tot toewijzing van de vorderingen van FC Dordrecht leiden.
Disproportionaliteit
4.10. FC Dordrecht stelt dat de sancties die de licentiecommissie heeft opgelegd disproportioneel zijn. Deze sancties hebben immers tot gevolg dat FC Dordrecht niet mee kan doen aan de nacompetitie en daardoor geen kans maakt op promotie, met alle (financiële) gevolgen van dien, terwijl FC Dordrecht geen essentiële financiële fouten heeft begaan. Sterker nog, op sommige punten die zijn opgenomen in het plan van aanpak heeft FC Dordrecht juist beter gescoord dan verwacht. FC Dordrecht heeft geen financiële problemen en zal naar alle waarschijnlijkheid gewoon aan de andere normstellingen uit het plan van aanpak kunnen voldoen, aldus FC Dordrecht.
4.11. De KNVB voert hier tegen aan dat het moment van de strafoplegging de sanctie niet disproportioneel maakt. Immers, indien de drie winstpunten aan het begin of in het midden van de competitie in mindering zouden zijn gebracht, zou dit tot dezelfde gevolgen hebben geleid. Bovendien betwist de KNVB dat FC Dordrecht geen financiële problemen heeft en alle verdere normstellingen naar alle waarschijnlijkheid zal gaan halen. In tegendeel, aldus de KNVB.
4.12. Hiervoor is de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel gekomen dat de KNVB de sancties op de juiste wijze heeft opgelegd. De sancties zijn opgelegd naar aanleiding van de door FC Dordrecht niet-behaalde normstellingen, welke zijn gebaseerd op het door FC Dordrecht zelf opgestelde plan van aanpak. De KNVB heeft daarnaast aannemelijk gemaakt dat de sancties in het licht van de financiële situatie van FC Dordrecht noodzakelijk waren. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat FC Dordrecht een sportief en financieel belang heeft bij deelname aan de nacompetitie, zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door haar geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de gevolgen van de door de KNVB opgelegde sancties onaanvaardbaar zijn. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom niet in hoge mate waarschijnlijk dat een bodemrechter de besluiten van de licentiecommissie en beroepscommissie op die grond zal vernietigen. Ook deze grond kan dus niet tot toewijzing van de vorderingen van FC Dordrecht leiden.
Conclusie
4.13. Nu de door FC Dordrecht aangevoerde gronden de vorderingen niet kunnen dragen (zie 4.5, 4.7, 4.9 en 4.12), worden de vorderingen van FC Dordrecht afgewezen.
Proceskosten
4.14. FC Dordrecht zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KNVB worden begroot op:
- vast recht EUR 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.384,00
5.1 wijst de vorderingen af,
5.2 veroordeelt FC Dordrecht in de proceskosten, aan de zijde van de KNVB tot op heden begroot op EUR 1.384,00,
5.3 verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2011.?