ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ6349

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
289104 / HA ZA 10-1446
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies van de Commissie van Beroep van Judo Bond Nederland niet vernietigbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Judo Bond Nederland. De zaak betreft de vraag of de uitspraak van de Commissie van Beroep van Judo Bond Nederland kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de artikelen 2:14 en 2:15 BW, en of deze uitspraak vernietigbaar is. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak van de Commissie van Beroep niet als een besluit van een orgaan van Judo Bond Nederland kan worden beschouwd, omdat de Commissie volgens de statuten geen orgaan is en onafhankelijk opereert. Hierdoor zijn de artikelen 2:14 en 2:15 BW niet van toepassing.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van [eiser] behandeld dat de uitspraak moet worden aangemerkt als arbitrage. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van arbitrage, omdat de statuten expliciet bepalen dat het geschil niet aan arbitrage is onderworpen. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak van de Commissie van Beroep moet worden beschouwd als bindend advies, en dat deze niet vernietigbaar is op grond van artikel 7:904 BW. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van Judo Bond Nederland zijn begroot op € 1.167,00.

De rechtbank benadrukt dat de fundamentele beginselen van procesrecht moeten worden gerespecteerd, maar dat de beslissing van de Commissie van Beroep niet onaanvaardbaar is, ook al zijn er procedurele fouten gemaakt. De rechtbank concludeert dat [eiser] geen nadeel heeft ondervonden van deze fouten, waardoor de uitspraak van de Commissie van Beroep in stand blijft.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 289104 / HA ZA 10-1446
Vonnis van 18 mei 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.W. van der Linden,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
JUDO BOND NEDERLAND,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. A.W. Brantjes.
Partijen zullen hierna [eiser] en Judo Bond Nederland genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 augustus 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 5 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In de statuten van Judo Bond Nederland, zoals opgenomen onder paragraaf 2.1 in het hoofdstuk 2 Regelingen van het BondsVademecum van 28 november 2009, is in artikel 2 onder andere bepaald (waarin Judo Bond Nederland wordt aangeduid met JBN):
“(…) 4. De tuchtcommissie en de commissie van beroep zijn geen organen van de JBN en bezitten geen eigen rechtspersoonlijkheid. (…)”
2.2. In artikel 7 onder het kopje “Rechtspraak” van deze statuten is onder andere - voor zover in deze procedure van belang - het volgende bepaald:
“(…) 2. In geval van overtreding van de statuten, reglementen of besluiten van organen van de JBN zijn de in artikel 5 lid 1 onder a t/m d bedoelde leden onderworpen aan de tuchtrechtspraak, zulks met inachtneming van het tuchtreglement, zoals bedoeld in artikel 8.
3. a. Met uitzondering van de in lid 2 bedoelde overtredingen en de in lid 4 bedoelde geschillen worden geschillen tussen leden van de JBN onderling, voor zover deze samenhangen met de beoefening van de in artikel 4 lid 1 bedoelde activiteiten in de ruimste zin van het woord, met uitsluiting van de burgerlijke rechter door arbitrage beslecht, zulks met inachtneming van het daartoe in het arbitragereglement bepaalde. (…)”
2.3. In artikel 8 onder het kopje “Tuchtrechtspraak” van de hiervoor genoemde statuten is bepaald, voor zover van belang:
“(…) 2. a. De uitoefening van de tuchtrechtspraak geschiedt overeenkomstig het bepaalde in het tuchtreglement en de in het dopingreglement vermelde sancties, welke reglementen door de bondsraad worden vastgesteld en gewijzigd. (…)”
2.4. In het Tuchtrechtreglement, dat onder 2.3 is opgenomen in het BondsVademecum in het hoofdstuk 2 Regelingen en is gedateerd 8 mei 2004 is onder andere opgenomen:
“Artikel 1 Tuchtreglement
1. De tuchtrechtspraak binnen de JBN geschiedt - met inachtneming van het bepaalde in artikel 7, 8 en 9 lid 6 van de statuten - uitsluitend krachtens dit reglement. (…)
Artikel 2 Bevoegdheid
De bevoegdheid tot het uitoefenen van de tuchtrechtspraak is voorbehouden aan de tuchtcommissie en de commissie van beroep. Zij vervullen hun taak onafhankelijk van elkaar en van de organen van de JBN. (…)
Artikel 9 Overtredingen
(…) 2. Voorts wordt als overtreding aangemerkt elk handelen of nalaten, voor zover dit kan worden gezien als te zijn voorgevallen in JBN-verband, waarbij een lid zich jegens een ander lid, een orgaan of een commissie niet gedraagt naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt verlangd, of waarbij een orgaan of een commissie zich jegens een lid, een ander orgaan of commissie niet gedraagt naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt verlangd. (…)”
2.5. In oktober 2008 is een vacature voor de portefeuille topsport ontstaan in het bestuur van Judo Bond Nederland. [eiser] is als kandidaat voorgedragen door enkele leden van de bondsraad. Naast [eiser] heeft een ander zich kandidaat gesteld. Op 30 oktober 2008 heeft het bondsbestuur aan de bondsraad Judo Bond Nederland een brief geschreven over de twee kandidaten met het advies voor de bondsraadsleden hun stem uit te brengen op de andere kandidaat dan [eiser]. Deze brief heeft - voor zover betrekking op [eiser] en in deze procedure van belang - de volgende strekking:
“De bestuurbaarheid van de JBN wordt alleen dan gewaarborgd indien het bestuur een team is waarvan de leden een goede ver(stand)houding met elkaar hebben en een gedeelde visie hebben op sport als zodanig en de wijze waarop men met elkaar omgaat (…). Het bestuur is van mening dat enige affiniteit met en begrip voor mensen met wie je gaat samenwerken in een collegiaal bestuur een absolute noodzaak voor succes is. Het bestuur verwacht dat de samenwerking met [eiser] buitengewoon moeilijk zal worden. Dit is gebaseerd op de ervaring dat [eiser] zich zeer regelmatig bijzonder negatief over het bestuur heeft uitgelaten. Recentelijk heeft een afvaardiging van het bestuur uitgebreid met [eiser] gesproken over diens kandidatuur. In dat gesprek werd het hiervoor geschetste beeld nog eens bevestigd. Het bestuur heeft veel werk gemaakt van het brengen van rust en orde in de organisatie en is van mening daarin ook te zijn geslaagd. Van externe organisaties krijgt JBN regelmatig complimenten voor het feit dat grote conflicten, die de JBN zo vaak kenmerkten, tot het verleden behoren. (…) Het bestuur stelt vast dat de naam van [eiser] nog steeds veel weerstand oproept bij geledingen en functionarissen in en buiten onze organisatie en is daarom bezorgd dat zijn benoeming tot nieuwe controverses en conflicten leidt. Het bondsbestuur is van mening dat het toetreden van [eiser] tot het bestuur een onverantwoord grote imagoschade zal opleveren voor JBN. De omstandigheden waaronder [eiser] in 1996 als voorzitter van het toenmalige bestuur met het voltallige bestuur is afgetreden en de nasleep, die dit voor de JBN heeft gehad, zullen opnieuw worden opgerakeld. Voor belangrijke partijen, zoals mogelijke sponsors, maar wellicht ook grote subsidieverstrekkers, kan dit aanleiding zijn de relatie met JBN te herzien. In ieder geval zal het beeld van de JBN naar buiten toe er op achteruitgaan. (…) De JBN heeft internationaal een uitstekende reputatie. Bekend is dat de verhouding van [eiser] met de huidige bestuurders van de Europese Judo Unie en de Internationale Judo Federatie slecht is. Dit werd onlangs nog eens in gesprekken met vertegenwoordigers van internationale judo-organisaties bevestigd. Benoeming van [eiser] kan de indruk wekken dat het bestuur diens opvattingen huldigt. Dat zal ook het imago van de JBN in het buitenland schaden. In een jaar dat Nederland de wereldkampioenschappen organiseert, wenst het bestuur een rimpelloze samenwerking met de internationale organisaties. ”
2.6. Niet [eiser] maar de andere kandidaat is op 15 november 2008 door de bondsraad gekozen voor het bondsbestuur.
2.7. [eiser] heeft op 12 januari 2009 bij de Tuchtcommissie van Judo Bond Nederland geklaagd dat het bestuur in de brief van 30 oktober 2008 aan de bondsraad smadelijke en onnodig grievende opmerkingen heeft gemaakt en zijn goede naam heeft aangetast, hetgeen een overtreding oplevert als bedoeld in artikel 9 lid 2 van Tuchtreglement (zie ook 2.4.).
2.8. In een uitspraak van 28 mei 2009 heeft de Tuchtcommissie van Judo Bond Nederland de klacht gegrond verklaard en het bondsbestuur bestraft met een berisping.
2.9. Het bondsbestuur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep van Judo Bond Nederland. Op 27 oktober 2009 heeft de Commissie van Beroep, overwegende dat het toepassen van een tuchtrechtelijke sanctie voor de verzending van de brief aan de bondsraad door het bestuur niet op zijn plaats is, de uitspraak van de Tuchtcommissie vernietigd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - te verklaren voor recht dat de uitspraak van de Commissie van Beroep nietig is, althans vernietiging van deze uitspraak, met veroordeling van Judo Bond Nederland in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen - zakelijk weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag.
1. De uitspraak van de Commissie van Beroep is aan te merken als een besluit van een orgaan van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:14 BW. Nu dit besluit in strijd is met Tuchtreglement en daarmee met artikel 8 lid 2 sub a van de statuten, is het nietig op de voet van artikel 2:14 BW (dagvaarding onder 8 A), althans vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW (dagvaarding onder 8 B) dan wel artikel 2:15 lid 1 sub c (dagvaarding onder 8 C). Het besluit is voorts vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b (dagvaarding onder 8D).
2. De uitspraak is te beschouwen als een arbitraal vonnis, dat op de voet van artikel 1065 Rv vernietigd dient te worden (dagvaarding onder 8F).
3. De uitspraak is voorts in strijd met de beginselen van een fair trial (dagvaarding onder 8E). Ter comparitie heeft [eiser] in aanvulling hierop aangevoerd dat deze grondslag geldt indien en voor zover geoordeeld moet worden dat de uitspraak van de Commissie van Beroep is aan te merken als bindend advies.
3.3. Judo Bond Nederland voert verweer. Onder andere heeft zij betoogd dat de uitspraak van de Commissie van Beroep is aan te merken als bindend advies en niet als arbitrage en/of een besluit van een orgaan in de zin van de artikelen 2:14 en 2:15 BW.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het geschil betreft de mogelijke (ver)nietig(baar)heid van de uitspraak van de Commissie van Beroep.
4.2. Allereerst zal het verweer van Judo Bond Nederland dat [eiser] geen procesbelang heeft in de zin van artikel 3:303 BW worden behandeld. [eiser] heeft ter comparitie toegelicht dat bij vernietiging van de uitspraak van de Commissie van Beroep de uitspraak van de Tuchtcommissie herleeft, hetgeen voor hem gunstig is, of de procedure bij de Commissie van Beroep over gedaan moet worden, hetgeen gunstig kan zijn voor [eiser]. Daarnaast is ook voor de toekomst van belang dat de procedureregels worden nageleefd, zodat daarmee ook het belang van deze procedure is gegeven, aldus [eiser]. Hiertegenover heeft Judo Bond Nederland aangevoerd dat ook bij vernietiging van de uitspraak van de Commissie van Beroep de brief van het bestuur niet wordt teruggedraaid en [eiser] ook niet alsnog lid wordt van het bestuur. Belang bij de onderhavige procedure heeft [eiser] dan ook niet, zo stelt Judo Bond Nederland.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met de door Judo Bond Nederland niet weersproken mogelijkheid van de herleving van de uitspraak van de Tuchtcommissie en de naleving van de procedureregels in de toekomst, het belang bij zijn vordering voldoende heeft onderbouwd, ook al blijft de brief van het bestuur in stand en wordt [eiser] geen bestuurslid ingeval van een toewijzend vonnis.
Besluit orgaan rechtspersoon
4.4. Aan de grondslagen van de vordering onder 8A tot en met D, die hiervoor zijn genoemd onder 3.2.1, ligt de centrale stelling ten grondslag dat de uitspraak van de Commissie van Beroep is aan te merken als een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Hiertegen heeft Judo Bond Nederland als verweer gevoerd dat de Commissie van Beroep gezien het bepaalde in artikel 2.4 van de statuten geen orgaan is in de zin van de artikelen 2:14 en 2:15 BW, zodat deze bepalingen toepassing missen. Volgens [eiser] is met deze bepaling in de statuten niet gezegd dat de Commissie van Beroep geen orgaan is van Judo Bond Nederland. Daarmee is namelijk slechts bedoeld te zeggen dat de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep onafhankelijk van Judo Bond Nederland opereren.
4.5. De rechtbank overweegt het volgende. Niet iedereen die is verbonden aan een rechtspersoon is zonder meer aan te merken als een orgaan daarvan. Een orgaan is een uit een of meer personen bestaande functionele eenheid, die bij het optreden in functie krachtens enige bepaling in de statuten of de wet belast is met een nader omschreven taak en aan wie daarbij beslissingsbevoegdheid omtrent de eigen taakuitoefening is toegekend. Hieruit volgt dat voor de vraag of de Commissie van Beroep als een orgaan van Judo Bond Nederland is aan te merken, van belang is wat in de statuten is bepaald. In artikel 2.4 van de statuten is expliciet bepaald dat de Commissie van Beroep geen orgaan is van Judo Bond Nederland. Verder opereert de Commissie van Beroep op grond van artikel 2 van het Tuchtreglement (zie r.o. 2.4.) onafhankelijk van de organen van Judo Bond Nederland. Van belang is voorts dat Judo Bond Nederland het vorenstaande middels haar statuten en reglementen aan haar leden kenbaar heeft gemaakt. Daar komt bij dat in het proces-verbaal van de zitting, op de vijfde bladzijde onder 3, overgelegd ter comparitie, is opgenomen dat de Commissie van Beroep zich zelf ook niet beschouwt als een orgaan van Judo Bond Nederland. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de Commissie van Beroep niet als orgaan van Judo Bond Nederland kan worden beschouwd.
4.6. De conclusie is dat het verweer van Judo Bond Nederland doel treft. De in de dagvaarding onder 8 A, B, C en D geformuleerde grondslagen kunnen daarom niet tot toewijzing van het gevorderde leiden.
Arbitrage
4.7. De rechtbank ziet aanleiding vervolgens de stelling van [eiser] te behandelen dat de uitspraak van de Commissie van Beroep is aan te merken als arbitrage (dagvaarding onder 8F, hiervoor 3.2.2.). Van arbitrage is sprake indien partijen overeenkomen dat de geschillen die tussen hen ontstaan aan arbitrage, en daarmee de bepalingen van artikel 1020 Rv en verder, zijn onderworpen.
4.8. Van belang is dat partijen het erover eens zijn dat het geschil dat is voorgelegd aan de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep een geschil betreft in de zin van artikel 7 lid 2 van de statuten (zie hiervoor onder 2.2.), in welk geval het geschil is onderworpen aan de tuchtrechtspraak en het tuchtrechtreglement, en niet in de zin van artikel 3 sub a van de statuten, in welk geval arbitrage van toepassing is. Met andere woorden: uit de statuten volgt expliciet dat het geschil dat tussen [eiser] en Judo Bond Nederland bestond, niet aan arbitrage is onderworpen. Hoewel [eiser] heeft betoogt dat desondanks sprake is van arbitrage, kort gezegd omdat partijen bindend advies niet zijn overeengekomen, zodat alleen van arbitrage sprake kan zijn, gaat [eiser] er daarmee aan voorbij dat ook arbitrage moet zijn overeengekomen, terwijl deze wijze van geschillenbeslechting juist expliciet in de statuten voor het besproken geschil is uitgesloten. [eiser] heeft zijn stelling dat partijen arbitrage toch zijn overeengekomen verder niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Bindend advies
4.9. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van de Commissie van Beroep is aan te merken als bindend advies, zoals [eiser] subsidiair (dagvaarding onder 8E) betoogt en welk standpunt Judo Bond Nederland steeds heeft ingenomen. Daarvoor is allereerst van belang dat hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van arbitrage. Voorts volgt uit de statuten dat partijen hebben afgesproken bij een geschil als het onderhavige naar de Tuchtcommissie te gaan, zodat daarbij is overeengekomen om door een derde een beslissing te laten nemen in het tussen partijen gerezen geschil. Beoordeeld dient dus te worden of de uitspraak (het bindend advies) vernietigbaar is op grond van artikel 7:904 BW.
4.10. Judo Bond Nederland heeft in de eerste plaats als verweer aangevoerd tegen deze grondslag dat tussen de datum van de uitspraak van 24 oktober 2009 en 23 juni 2010, de datum van betekening van de dagvaarding, acht maanden is verstreken, zodat de vordering strekkende tot vernietiging van de uitspraak van de Commissie van Beroep niet binnen een redelijke termijn is ingesteld, reden waarom [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.11. De rechtbank overweegt als volgt. Voor het instellen van de vordering in rechte die is gegrond op artikel 7:904 BW gelden geen bijzondere bepalingen waarin een termijn is gesteld. Titel 2 van boek 3 BW is van toepassing op de vernietiging ex artikel 7:904 BW. Op de voet van het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 sub d BW geldt voor het instellen van de rechtsvordering strekkende tot vernietiging een verjaringstermijn van drie jaren nadat de bevoegdheid tot vernietiging aan [eiser] ten dienste is komen te staan. Uitgaande van de datum van de uitspraak van 24 oktober 2009 was deze termijn op 23 juni 2010 nog niet verstreken, zodat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
4.12. De hoofdregel is dat partijen gebonden zijn aan de uitspraak, alleen ernstige gebreken kunnen meebrengen dat de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De fundamentele beginselen van procesrecht moeten in beginsel gehonoreerd worden. Deze komen er kort gezegd op neer dat partijen in de gelegenheid dienen worden gesteld hun standpunt kenbaar te maken, dat het beginsel van hoor en wederhoor is toegepast, dat de gegevens waarop de beslissing berust ter kennis van beide partijen gebracht dienen te worden, dat de beslissing op een deugdelijk onderzoek gebaseerd dient te zijn en dat de beslissing voldoende moet worden gemotiveerd. Indien een bindend adviseur niet onpartijdig en niet onafhankelijk is, dient de wederpartij op straffe van vernietigbaarheid, vooraf nadrukkelijk hiervan op de hoogte te worden gesteld. Of een gebrek in de totstandkomingsfase gebondenheid aan de beslissing onaanvaardbaar maakt, wordt marginaal getoetst. Daarbij is mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout financieel of ander nadeel aan de wederpartij is toegebracht. Wat betreft de inhoud geldt dat de beslissing slechts dan aantastbaar is indien de beslissende persoon, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
4.13. In dit verband heeft [eiser] onder andere aangevoerd dat de secretaris van de Commissie van Beroep tevens lid is van het bondsbestuur is, zodat de zaak niet onafhankelijk behandeld is. Van belang voor de beoordeling van dit argument is hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van de Commissie van Beroep op de tweede bladzijde onderaan onder het kopje “Secretaris” is vermeld:
“De voorzitter vraagt of er in het secretariaat of elders in het bondsbureau een persoon aanwezig is, die als secretaris der Commissie zal optreden. Er blijkt geen secretaris te zijn verschenen. Drs. [A] biedt aan als secretaris op te treden, als de Commissie en partijen daar geen bezwaar tegen hebben.
De voorzitter merkt op dat in dat geval uitsluitend de verslaglegging kan worden verzorgd, alsmede de administratieve afhandeling der zaak, aangezien Drs. [A] als penningmeester van het bondsbestuur niet bij het beraad in raadkamer aanwezig mag zijn en evenmin bij de verdere besluitvorming betrokken kan worden.
De voorzitter meldt dat wanneer één of beide partijen bezwaar hebben tegen het optreden van Drs.[A] als secretaris der Commissie onder deze voorwaarden geen, zij nu gelegenheid hebben dat kenbaar te maken. De Commissie besluit dat Drs. [A] als secretaris der Commissie zal optreden in deze zaak, met dien verstande dat hij niet bij het beraad in raadkamer aanwezig mag zijn en evenmin bij de verdere besluitvorming betrokken kan worden.”
4.14. Dat [A] desondanks betrokken is geweest bij het raadkameroverleg en de besluitvorming heeft [eiser] niet aangevoerd, zodat de rechtbank zijn stelling dat de zaak niet onafhankelijk is behandeld zal verwerpen. Dit geldt temeer nu [eiser] ter comparitie heeft erkend dat hij bij de zitting van de Commissie van Beroep geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheid bezwaar te maken tegen het optreden van [A] onder de voorwaarden als vermeld in het hiervoor aangehaalde citaat.
4.15. Verder is de beslissing volgens [eiser] onvoldoende gemotiveerd, omdat het beroep van [eiser] op de schending van de procesregels is verworpen met de enkele verwijzing naar het Tuchtreglement waarin op de schending van de procedureregels geen sanctie is gesteld. De rechtbank begrijpt dat het hierbij gaat om de beslissing van de Commissie van Beroep in de tweede alinea van de derde bladzijde van de uitspraak om, kort gezegd, geen consequenties te verbinden aan het feit dat de zaak pas op 10 oktober 2009 is behandeld. Uit het hiervoor geschetste toetsingskader volgt dat op zich zelf juist is dat de beslissing voldoende gemotiveerd moet zijn. Deze motiveringsplicht geldt uitsluitend voor zover het partijdebat daartoe noopt. Ter comparitie (zie verklaring [eiser] in het proces-verbaal onder 9) heeft [eiser] in dit verband nader toegelicht dat hij aan het begin van de zitting bij de Commissie van Beroep heeft gezegd dat hij het niet eens was met de termijn van oproeping en de wijze waarop, dat desondanks de behandeling gewoon is doorgegaan en dat hij nooit gezegd heeft dat hij geen prijs stelde op een latere behandeling. Dit volgens [eiser] door hem ter zitting gevoerde betoog heeft echter geen betrekking op het te late moment van de behandeling, maar uitsluitend op de oproeping voor de zitting. Dat [eiser] op enig moment over de te late behandeling door de Commissie van Beroep heeft geklaagd, is gesteld noch gebleken. Bij die stand van zaken is de rechtbank is van oordeel dat de beslissing van de Commissie van Beroep geen consequenties te verbinden aan de te late behandeling van de zaak omdat er geen sancties op zijn gesteld in het Tuchtreglement, geen nadere motivering behoefde.
4.16. Voor zover deze motiveringsklacht van [eiser] ook betrekking mocht hebben op hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van der terechtzitting van de Commissie van Beroep op de vijfde bladzijde onder 2 en verder (“Ten aanzien van de termijn en de vorm voor oproeping voor deze zitting geldt dat indien één of beide partijen verzoeken de behandeling der zaak aan te houden de zaak 14 of 21 dagen later zal worden behandeld met hernieuwde poging tot opsporing van Mevr. Mr. [X] en/of inschakeling van het vijfde lid en/of inschakeling van een andere seretaris. (…) Aan partijen is gevraagd of zij de aard en de strekking van de procedure begrepen en of zij daarover nog vragen hadden. (…) De Commissie begrijpt dat heden met de behandeling der zaak kan worden voortgegaan.”), geldt het volgende. Hieruit blijkt dat bij de mondelinge behandeling is gesproken over de termijn en wijze van oproeping van [eiser], zoals ook volgt uit het hiervoor onder 4.15. bedoelde onderdeel van de ter comparitie afgelegde verklaring van [eiser]. Hoewel [eiser] ter comparitie hieromtrent verder heeft verklaard dat hij nooit heeft gezegd dat hij geen prijs stelde op een latere behandeling en dat hem dit ook niet is gevraagd, is de behandeling van de zaak wel voortgezet in aanwezigheid van [eiser]. [eiser] heeft voorts niet gesteld - en zulks blijkt ook niet uit het proces-verbaal der terechtzitting - dat hij zich tegen voortzetting van de behandeling heeft verzet en evenmin dat hij zijn bezwaren heeft gehandhaafd. Dat los van het voorgaande sprake zou zijn van een verwerping van een beroep door [eiser] op de schending van procesregels door de Commissie van Beroep met een enkele verwijzing naar het Tuchtreglement, is tot slot niet gebleken. Van vernietigbaarheid van de uitspraak in dit opzicht is daarom geen sprake.
4.17. [eiser] heeft zich tevens beroepen op verschillende andere procedurele fouten. Volgens [eiser] had er op grond van artikel 22 van het Huishoudelijk Reglement een voorvergadering moeten plaatsvinden, hetgeen niet is gebeurd. Partijen zijn verder in strijd met artikel 14 lid 2 sub a van het Tuchtreglement telefonisch opgeroepen. De oproepingstermijn was daarnaast slechts vijf dagen. De Commissie van Beroep is tot slot niet samengesteld met inachtneming van de artikelen 4 en 5 van het Tuchtreglement, omdat het plaatsvervangende lid niet conform het Tuchtreglement is benoemd. Daargelaten of toepasselijke procesregels zijn geschonden, hetgeen door Judo Bond Nederland wordt betwist, geldt het volgende. Zoals hiervoor overwogen, is voor de beoordeling van al deze fouten van belang of [eiser] hierdoor enig nadeel heeft ondervonden. Dat [eiser] enig nadeel heeft ondervonden, is echter gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank de beslissing niet vanwege deze procedurele fouten kan vernietigen.
4.18. De conclusie is dat de door [eiser] aangevoerde gronden de vordering niet kunnen dragen, zodat deze zal worden afgewezen.
4.19. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Judo Bond Nederland worden begroot op:
- vast recht € 263,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.167,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Judo Bond Nederland tot op heden begroot op € 1.167,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.?