ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ6127

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600741-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor huiselijk geweld met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 24 mei 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak betrof meerdere feiten, waaronder mishandeling en bedreiging van de ex-vriendin van de verdachte, aangeduid als [aangever 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 juli 2010 zijn ex-vriendin heeft mishandeld door haar met gebalde vuisten te slaan en haar te bedreigen met de dood via sms-berichten en telefoongesprekken. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte in overweging genomen, waaronder een posttraumatische stressstoornis en middelenmisbruik. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, waaronder een behandelverplichting en een verbod op contact met de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 650,- aan schadevergoeding. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat deze te laat was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600741-10 en 07/607124-07 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in een Exoduswoning aan de [adres] te [woonplaats].
raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 november 2010, 18 januari 2011, 15 maart 2011 en 28 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 24 juli 2010 zijn ex-vriendin [aangever 1] heeft mishandeld;
2. in de periode van 20 juni 2010 tot en met 24 juli 2010 voornoemde [aangever 1] meermalen telefonisch en/of via een SMS-bericht heeft bedreigd;
3. op 24 juli 2010 voornoemde [aangever 1] heeft verkracht;
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever 1], de geneeskundige verklaring en de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot de feiten 1 en 2.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3 en wijst er daarbij op dat verdachte weliswaar seks heeft gehad met zijn ex-vriendin maar dat het bewijs voor de tenlastegelegde dwang ontbreekt. Voor het bestanddeel dwang bevindt zich in het dossier uitsluitend de verklaring van aangeefster.
De raadsman voert ook aan dat deze verklaring tegenstrijdigheden bevat en daardoor onbetrouwbaar is.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs aanwezig is voor de onder 3 tenlastegelegde verkrachting. Verdachte erkent dat hij op 24 juli 2010 seks heeft gehad met aangeefster maar ontkent dat hij aangeefster daartoe heeft gedwongen.
In het dossier bevindt zich uitsluitend de verklaring van aangeefster waarin zij aangeeft dat zij door verdachte is gedwongen tot seks. Andere bewijsmiddelen voor het bewijs van dit bestanddeel heeft de rechtbank niet aangetroffen.
De rechtbank zal verdachte bij gebrek aan wettig bewijs dan ook vrijspreken van dit feit.
4.3.2. Het bewijs van feit 1 en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en stoelt haar oordeel op de volgende feiten en omstandigheden die zijn opgenomen en wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar oordeel ten aanzien van feit 1 op het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 juli 2010 te Amersfoort zijn ex-partner [aangever 1] met een vlakke hand een klap in het gezicht heeft gegeven in haar woning. Direct daarna zag hij dat zij een plekje onder haar oog had en een bloedneus. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 24 juli 2010 in haar woning door verdachte op het bed is geduwd, waarna hij haar met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen en haar vervolgens met gebalde vuist in haar linkerzij en over haar hele bovenlichaam heeft gestompt. Zij voelde en zag dat ze een bloedneus kreeg. Door het stompen ondervond zij pijn aan haar gezicht, ribben en hand. Haar hand is dik en zij heeft een blauw oog ten gevolge van deze slagen en stompen.
Verbalisant [verbalisant] ziet op 25 juli 2010 onder het linkeroog van aangeefster een blauwe verkleuring. Zij ziet dat de bovenzijde van de rechterhand iets gezwollen is en een zeer lichte verkleuring toont.
In de geneeskundige verklaring wordt aangegeven dat aangeefster op 24 juli 2010 de spoedeisende hulp heeft bezocht en dat bij haar een zwelling van de neusrug, een zwelling en hematoom op de rechterhandrug die drukpijnlijk was en geringe drukpijn aan de linkerthorax, aan de achterzijde is geconstateerd. Er is pijnstilling aan aangeefster voorgeschreven .
De rechtbank grondt haar oordeel ten aanzien van feit 2 op het volgende.
Aangeefster heeft op 24 juli 2010 verklaard dat verdachte haar in de drie weken voor deze datum bijna elke dag dreigende sms-jes stuurde met teksten als: “ik maak je kapot”, “ik ga je dood maken” en “je ademt nu nog, straks niet meer”. Ook belde hij een aantal keren en zei dan door de telefoon: ”ik maak je kapot, ik kom er nu aan”. Zij was hierdoor erg bang geworden en was ervan overtuigd dat verdachte haar iets aan zou doen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van 20 juni 2010 tot en met 24 juli 2010 zijn ex-partner ongeveer 50 bedreigende sms-jes heeft gestuurd met de inhoud zoals ten laste is gelegd. Ook heeft hij verklaard dat hij haar telefonisch heeft bedreigd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. op 24 juli 2010 te Amersfoort opzettelijk [aangever 1] heeft mishandeld, immers heeft hij,
verdachte, die [aangever 1] meermalen tegen haar hoofd en tegen haar lichaam gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2. op tijdstippen in de periode van 20 juni 2010 tot en met 24 juli 2010 te Amersfoort
[aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen en daar telkens opzettelijk voornoemde [aangever 1] telefonisch en middels meerdere
tekstberichten dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je kapot" en "ik
kom er nu aan" en "ik heb niets te verliezen" en "ik ga je dood maken"
en "nu adem je nog, straks niet meer" en "je gaat keihard vallen, dat
heb je verdiend ".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: mishandeling;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is op 5 oktober 2010 gerapporteerd door de psycholoog drs. A.F.H. Overveld. Deze stelt vast dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis als gevolg van seksueel misbruik in verdachte’s jeugd en van alcohol- en cocaïnemisbruik. Verdachte lijdt tevens aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en afhankelijke trekken, hetgeen betekent dat verdachte een enigszins overwaardig zelfbeeld heeft, egocentrisch gericht is op eigen behoeftebevrediging, weinig zelfinzicht heeft en zich moeilijk kan inleven in anderen. Hij stelt zich binnen een relatie afhankelijk op en is snel gekrenkt en kwetsbaar als hij (vermeend) wordt afgewezen of verlaten. De beperkte copingmechanismen bij verdachte kunnen leiden tot agressieve impulsdoorbraken. Bij verdachte is tevens alcohol- en cocaïnemisbruik geconstateerd, met schadelijke gevolgen in de persoonlijke, de relationele en de justitiële sfeer.
De deskundige beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden en de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Voorts vordert zij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – meest subsidiair – aangevoerd dat verdachte open staat voor hulp en heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, omdat verdachte gebaat is bij een zo spoedig mogelijke behandeling.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin [aangever 1] door haar meerdere malen de stompen en te slaan. Voorafgaand aan deze confrontatie heeft hij haar in drie weken tijd frequent telefonisch en via SMS- berichten met de dood bedreigd. Het slachtoffer is daardoor zeer angstig geworden, zelfs zodanig dat zij niet meer in haar eigen woning durfde te verblijven.
Bij slachtoffers van dergelijke feiten kunnen nog lange tijd de psychische gevolgen merkbaar zijn. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte vanaf november 2000 zeven maal is veroordeeld voor mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en rijden onder invloed. Bij het laatste vonnis van 22 november 2007, is verdachte veroordeeld voor mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving, vernieling, meermalen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot zware mishandeling tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek, voorwaardelijk. Deze feiten zijn eveneens als de onderhavige feiten begaan in de relationele sfeer.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Voornoemde deskundige heeft in het rapport gemotiveerd aangegeven dat bij verdachte sprake is van een verhoogd risico op recidive. Ook is het gevaar groot dat verdachte terugvalt in middelengebruik, hetgeen een extra ontremmende factor vormt en zal leiden tot verdergaand disfunctioneren van verdachte. Een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel en reclasseringstoezicht voor hulp bij schulden als ook bij het vinden van geschikt werk worden door de gedragsdeskundige als meest aangewezen weg voor verdachte geadviseerd.
De heer Van Os van reclasseringsinstelling Centrum Maliebaan te Utrecht heeft ter zitting van 10 mei 2011 verklaard dat verdachte de afspraken die voor de schorsing van de voorlopige hechtenis gemaakt zijn, is nagekomen. Verdachte heeft meegewerkt aan de urinecontroles. Hij heeft begin mei 2011 een intake gehad bij De Waag en kan beginnen met de behandeling bij deze instelling. Het gaat daarbij om traumabehandeling van seksueel misbruik en om agressieregulatiebehandeling.
Verdachte verblijft inmiddels in een woning van Stichting Exodus te Utrecht.
De reclassering acht het van belang dat het ingezette hulpverlenings- en toezichttraject wordt voortgezet, totdat de behandelaars anders aangeven. De reclassering kan gedurende een proeftijd van drie jaar toezicht houden op de begeleiding en behandeling van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 mei 2011 verklaard de noodzaak van een behandeling in te zien en gemotiveerd te zijn om hieraan mee te werken.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de in de beslissing genoemde bijzondere voorwaarden gekoppeld worden. Gelet op de problematiek bij verdachte zal de proeftijd met betrekking tot de bijzondere voorwaarden worden bepaald op drie jaar. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als stevige stok achter de deur om herhaling van strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, voor dit onderdeel van de straf zal een proeftijd van twee jaar worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk is. De rechtbank zal een deel daarvan, te weten 3 maanden, voorwaardelijk op leggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 3.150,- voor de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 650,- een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, waarvan € 150,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle d.d. 22 november 2007 ten uitvoer zal worden gelegd. Nu echter is gebleken dat zij de vordering te laat heeft ingediend heeft zij geconcludeerd tot afwijzing.
De rechtbank stelt vast dat de opgelegde proeftijd voor het zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit is verstreken op 7 december 2009 en dat de vordering van de officier van justitie d.d. 4 augustus 2010 niet binnen drie maanden na het beëindigen van die proeftijd is ingediend. De officier van justitie dient derhalve in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 36f, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met betrekking tot na te noemen algemene voorwaarde en met een proeftijd van drie jaar met betrekking tot na te noemen bijzondere voorwaarden;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
*dat verdachte zich tijdens de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte de eerste 6 maanden van de proeftijd op geen enkele wijze contact zal opnemen of op andere wijze contact zal hebben met mevrouw [aangever 1] en zijn zoon [naam];
* dat verdachte zal verblijven in Exodus, zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zich (ambulant) zal laten behandelen bij Forensische Psychiatrische Polikliniek De Waag, zolang de behandelaar dat in overleg met de reclassering nodig acht;
* dat verdachte zich zal onthouden van gebruik van alcoholhoudende drank en drugs en zal meewerken aan de urinecontroles bij de verslavingszorg van Centrum Maliebaan zolang de reclassering dat nodig acht;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 07/607124-07;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 650,-, waarvan € 150,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] € 650,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalde dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft het – reeds geschorste – bevel voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop het onderhavige vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 mei 2011.