ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ6093

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/440504-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurige bijstandsfraude met onrechtmatige bewijsgaring

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 mei 2011, stond de verdachte terecht voor langdurige bijstandsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van ruim acht jaar opzettelijk heeft nagelaten om de instantie die haar bijstandsuitkering verstrekte, te informeren over haar gezamenlijke huishouding met haar partner. Dit gebeurde ondanks de verplichting om wijzigingen in haar persoonlijke en financiële situatie door te geven. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond een identieke straf voor zowel de verdachte als de medeverdachte op zijn plaats, gezien de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de fraude. De rechtbank oordeelde dat de observaties door de gemeente Utrecht rechtmatig waren, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van onrechtmatige bewijsgaring. De rechtbank legde een werkstraf op van 240 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, en hield rekening met de lange duur van de fraude en de impact op het sociale stelsel. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens, wat resulteerde in een veroordeling voor meermalen gepleegd feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/440504-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsvrouwe mr. A.E. Diepersloot, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 4 februari 2010 bijstandsfraude heeft gepleegd door telkens opzettelijk na te laten de instantie waarvan zij een uitkering kreeg te informeren dat zij duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voerde met [medeverdachte].
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de informatie van de gemeente Utrecht met betrekking tot de uitkering van verdachte, de processen-verbaal van waarnemingen door opsporingsambtenaren, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat er door verbalisanten stelselmatig is geobserveerd, zonder dat daarvoor toestemming is gegeven door de officier van justitie. Zowel hetgeen uit die observaties naar voren is gekomen, als de vruchten daarvan dienen van het bewijs te worden uitgesloten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat sprake is geweest van onrechtmatige bewijsgaring omdat zonder voorafgaande toestemming van de officier van justitie stelselmatig is geobserveerd, overweegt de rechtbank als volgt.
Voorop gesteld wordt dat sprake is van stelselmatige observatie wanneer zodanig wordt geobserveerd dat daarmee een min of meer volledig beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van iemands privéleven. Elementen die van belang zijn voor het antwoord op de vraag of een dergelijke vorm van observatie zich voordoet, zijn de duur, de plaats en de intensiteit of frequentie van de observatie, de wijze waarop deze heeft plaatsgevonden alsmede het doel van de observatie.
Uit het dossier volgt dat in de periode van 5 januari 2010 tot en met 14 januari 2010 en in de periode van 18 januari 2010 tot en met 22 januari 2010 door het Team Handhaving Sociale Zaken van de gemeente Utrecht op tijdstippen in de ochtend en/of avond vanaf de openbare weg in de omgeving van de woning van verdachte in totaal 28 waarnemingen zijn verricht. Twee van deze waarnemingen duurden langer dan één uur, maar korter dan twee uur. De overige waarnemingen duurden alle ten hoogste vijftien minuten. Daarbij is door de sociaal rechercheurs gelet op het aantreffen van geparkeerde auto’s van medeverdachte [medeverdachte] en op personen die de woning aan de [adres] betraden of verlieten. De waarnemingen hadden tot doel vast te stellen of verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een gezamenlijke huishouden voerden.
De rechtbank is van oordeel dat de duur, de plaats, de frequentie en het doel van voornoemde waarnemingen in onderling verband niet tot de conclusie leiden dat van een meer dan beperkte inbreuk op de privacy van verdachte sprake is geweest. De observatoren zijn nergens in de persoonlijke levenssfeer doorgedrongen. Zij hebben zich beperkt tot de registratie van het voor ieder waarneembare gedrag van verdachte en haar partner. Toestemming van de officier van justitie kon dan ook achterwege blijven. De rechtbank acht het uit de waarnemingen ter plekke verkregen bewijs – en de vruchten daarvan – derhalve rechtmatig verkregen en verwerpt het verweer.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 10 mei 2011 ;
- het besluit van de gemeente Utrecht d.d. 16 augustus 2000, inhoudende toekenning van de bijstandsuitkering krachtens de Algemene bijstandswet aan verdachte naar de norm van een alleenstaande ouder, alsmede inhoudende de verplichting van verdachte wijzigingen in haar persoonlijke en financiële omstandigheden of in haar gezinssituatie direct door te geven aan de verstrekker van de uitkering.
- het besluit van de gemeente Utrecht d.d. 2 december 2005, inhoudende de omzetting van voornoemde uitkering naar een bijstandsuitkering krachtens de Wet werk en arbeid, naar de norm van een alleenstaande ouder, alsmede inhoudende de verplichting van verdachte wijzigingen in haar persoonlijke en financiële omstandigheden of haar gezinssituatie door te geven aan de verstrekker van de uitkering.
- de door verdachte in de periode vanaf 3 oktober 2001 tot en met 26 maart 2007 ingevulde en ingeleverde inlichtingenformulieren.
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], afgelegd bij de politie, dat hij op het moment van aanvraag van de uitkering tot heden samenwoont met verdachte en hun beider zoon op het adres [adres] te [woonplaats], dat hij inkomsten had en heeft uit dienstbetrekking, dat hij wist dat verdachte een uitkering had aangevraagd en niet naar waarheid de inlichtingenformulieren heeft ingevuld, dat zij daarbij bewust de zaken hebben verdraaid om de uitkering te krijgen en te behouden en dat hij zich bewust niet op dit adres heeft ingeschreven om de uitkering van verdachte veilig te stellen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op tijdstippen in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 4 februari 2010 te Utrecht, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, daar telkens opzettelijk nagelaten tijdig te melden en verzwegen dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [medeverdachte].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot de bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat verdachte geen strafblad heeft, het recidiverisico laag is, er inmiddels 15 maanden zijn verstreken sedert de aanhouding van verdachte, zij vanaf het begin haar volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend en verblijf in een gevangenis traumatische gevolgen zal hebben voor de elfjarige zoon van verdachte en haar partner.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door gedurende een periode van ruim acht jaar stelselmatig onjuiste inlichtingen te verstrekken aan de verstrekker van haar bijstandsuitkering. Immers heeft zij telkens welbewust verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner (de vader van hun kind). Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De rechtbank rekent verdachte aan dat zij gedurende een zeer lange periode welbewust heeft gefraudeerd.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder gelet op de lange duur waarin de benadeling heeft plaatsgevonden en de hoogte van het toegebrachte nadeel, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie alleszins redelijk.
De rechtbank heeft gelet op de door de officier van justitie ten laste gelegde en bewezenverklaarde pleegperiode. Daaruit volgt dat de hoogte van het in de straftoemeting te betrekken nadeel, afgezet tegen het door de gemeente geschatte bedrag van de uitkeringsfraude over de periode van 1 juli 2000 tot en met 4 februari 2010 (te weten: € 126.438,79), enigszins dient te worden gematigd. De rechtbank heeft deze omstandigheid ten gunste van de verdachte bij de strafoplegging meegewogen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte voorts rekening met de inhoud van het de verdachte betreffend Reclasseringsrapport d.d. 12 april 2011, waarin wordt geadviseerd tot oplegging van een werkstraf. Daarnaast is gelet op haar blanco strafblad. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte gedurende een relatief lange periode in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop van haar strafzaak.
De officier van justitie heeft voor verdachte een hogere straf gevorderd dan voor medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat een identieke straf op zijn plaats is. De rechtbank komt tot dat oordeel omdat uit de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] volgt dat het besluit om de uitkering op grond van onjuiste gegevens aan te vragen en in stand te houden door hen beiden is genomen. De rechtbank zal dan ook een lager voorwaardelijk deel van de straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht – alles overziende – een werkstraf voor de duur van 240 uur, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, geboden. Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een soortgelijk feit, acht de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden aangewezen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot de bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. J.M. Bruins en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 mei 2011.