parketnummer: 16/712372-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2011
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Overijssel, locatie Zwolle PPC, te Zwolle
raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 15 september 2010 en
8 december 2010 waarbij de officier en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. Bij tussenvonnis van 16 december 2010 heeft de rechtbank voorlopig geoordeeld dat verdachte [slachtoffer] door brandstichting van het leven heeft beroofd en het onderzoek is heropend. De heropening diende tot doel om middels een nader door een gedragskundige te verrichten onderzoek inzicht te verkrijgen in de persoon van verdachte en haar toerekenbaarheid, gelet op de indruk van de rechtbank dat verdachte zich in een spagaat tussen twee culturen lijkt te bevinden en de doorwerking daarvan in het tenlastegelegde. Vervolgens heeft op 11 mei 2011 een voortzetting van de behandeling plaatsgevonden waarbij de officier van justitie en de verdediging opnieuw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is op de regiezitting van 27 juli 2010 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
7 december 2009 opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar in brand te steken.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord door haar in brand te steken op grond van het navolgende.
Op maandag 7 december 2009 omstreeks 17:25 uur komt bij de meldkamer van de politie Utrecht een melding binnen van een brand in de vierde portiek, op de twaalfde etage op de [adres] te Zeist, plaatselijk bekend als ‘[flat]’. Eén van de melders denkt dat er mogelijk een vrouw in brand staat. Er wordt brandweer, een ambulance en een politie eenheid ter plaatse gestuurd.
[verbalisant ], een verbalisant kort na de melding ter plaatse, ziet een man op de elfde etage via de trap naar boven komen. De man heeft het over zijn verloofde [slachtoffer] en dat hij haar hoort gillen. De man is een half uur geleden door zijn verloofde gebeld, waarbij zij hem heeft verteld dat er een pakje voor hem zou zijn bezorgd, waarvoor zij naar beneden ging. Terwijl hij met zijn verloofde aan de telefoon is, hoort hij plotseling gegil door de telefoon. Volgens hem is er iets vreselijks gebeurd.
Een vrouw blijkt in brand te hebben gestaan. Door flatbewoners is de vrouw door middel van een deken en water reeds ‘geblust’. De vrouw leeft nog en er wordt eerste hulp verleend door het aanwezige ambulance personeel, waarna de vrouw per ambulance naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht wordt vervoerd. Later op de avond wordt ze overgebracht naar het Maasstadziekenhuis in Rotterdam, alwaar zij later die avond overlijdt aan haar verwondingen.
Bij sectie blijkt een overwegend diepe verbranding (z.g. vierdegraadsverbranding) van de lichaamshuid (80%). De aard en uitgebreidheid van de thermische letsels is zodanig geweest dat hierdoor het intreden van de dood zonder meer verklaard kan worden. Het intreden van de dood van [slachtoffer], 23 jaar oud, wordt verklaard door ernstige verbranding.
Op de plaats delict is door de politie forensisch onderzoek verricht.
Op de vloer van de galerij, langs het metalen hekwerk, direct tegenover de ingang van de hal van het trappenhuis zijn scherven en delen van een glazen weckpot aangetroffen. Tussen de beroete scherven is een stuk textiel aangetroffen. Het stuk textiel ruikt naar benzine.
In de hal van het trappenhuis, in de open ruimte die zich links bevindt gezien vanuit de lift, zijn op de vloer twee onderdelen van een aansteker aangetroffen.
Dit is de plastic behuizing van een aansteker en het bovenste metalen deel, wit van kleur. De goederen zijn veiliggesteld voor nader onderzoek.
Het stuk textiel is onderzocht en hierop is motorbenzine aangetoond.
Tijdens het opsporingsonderzoek blijkt voorts dat [flat] is voorzien van een videoregistratiesysteem.
De opnames zijn in beslaggenomen en de camerabeelden zijn uitgekeken door de politie en ter terechtzitting van 15 september 2010 getoond. Op de beelden is zowel [slachtoffer] als de vermoedelijke dader te zien, hierna te noemen: “de persoon”.
Op basis van de camerabeelden wordt onder andere het volgende signalement van de persoon gegeven: vermoedelijk een vrouw met een lengte van circa 160 cm .
Om 16:39 uur wordt de persoon voor het eerst gesignaleerd in de buurt van de [flat]. De persoon gaat eerst naar binnen in de aangrenzende [flat] (waar het ouderlijk huis van [slachtoffer] zich bevindt). Vervolgens loopt de persoon weer terug naar de [flat] en gaat rond 17:00 uur de [flat] via portiek 4 binnen. De persoon loopt achter twee vrouwen aan. Op het moment dat de persoon ter hoogte van het hoger gelegen niveau in de hal komt, brengt deze het gezicht naar beneden en houdt de rechterhand voor het gezicht/de sjaal.
De persoon stapt de lift in en stapt vermoedelijk (gezien de tijdsduur) uit op de twaalfde verdieping. De persoon blijft even op deze verdieping en gaat vervolgens met de lift weer naar beneden en naar buiten. De persoon blijft buiten even staan voor het intercom-paneel.
Ongeveer 13 minuten later komt de persoon de flat weer binnen door (weer) mee te lopen met twee vrouwen die de deur openhouden.
De persoon gaat de lift in en stapt (gezien de tijdsduur) uit op de tiende verdieping.
20 seconden later stapt [slachtoffer] de lift in op de twaalfde verdieping en gaat naar beneden. [slachtoffer] loopt naar de buitendeur van de hal en kijkt om zich heen. Vervolgens loopt zij naar de brievenbussen en kijkt weer om zich heen. Ten slotte loopt zij weer naar de lift en gaat naar boven. In de lift brengt zij haar I-phone naar haar linkeroor. Op de twaalfde verdieping stapt [slachtoffer] uit de lift met de telefoon nog steeds aan haar oor.
Op het moment dat [slachtoffer] net voor de galerij loopt, wordt zij overgoten met een vloeistof. De persoon steekt [slachtoffer] aan, waarna een grote steekvlam volgt. Deze steekvlam zet [slachtoffer] in een fractie van een seconde in vuur en vlam. De persoon loopt weg van [slachtoffer] de galerij op.
De persoon stapt na 2 minuten weer in dezelfde lift op de (gezien de tijdsduur) achtste verdieping. Er is rook zichtbaar in de lift. De persoon draagt een capuchon over het hoofd en heeft een beigekleurige sjaal om het gezicht en hals.
In de lift doet de persoon een zwart petje op en is de ontblote rechterhand zichtbaar. De persoon gaat naar beneden en verlaat de [flat] om 17:29 uur.
Op 24 januari 2010 meldt verdachte zich op het politiebureau in Oss. Zij is in het gezelschap van haar broer [verdachtes broer] en haar verloofde [verdachtes verloofde].
De verbalisant heeft ter zake onder andere het volgende in het proces-verbaal opgenomen:
“Ik hoorde dat de vrouw uit het gezelschap tegen mij zei:
“Ik heb het idee dat ik iets ernstigs heb gedaan. Ik heb vermoedelijk iemand vermoord.”
Ik zag dat de rechterhand van de vrouw met een verband was omwikkeld. Ik hoorde dat de vrouw tegen mij zei:
“Ik heb het over de moord in Zeist. Op 7 december 2009 is daar een meisje vermoord in een appartement. Ik heb daar iets mee te maken. Ik voel dit en heb hierover gedroomd. Ik kan het u moeilijk uitleggen, maar er is ook iets met een brand geweest.”
Ter terechtzitting van 8 december 2010 heeft verdachte verklaard dat zij zich in die periode niet goed voelde en dat er meer rare dingen waren gebeurd. Zij heeft zich bij de politie gemeld omdat zij de lengte van 160 cm heeft en brandwonden aan haar rechterhand.
Het Nederlands Forensisch Instituut (het NFI) heeft de op de plaats delict aangetroffen en in beslag genomen aansteker alsmede de intercombel van de [flat] onderzocht op biologische sporen en DNA.
Het DNA-profiel van de verdachte is vergeleken met het celmateriaal op de aansteker en de intercombel.
Het celmateriaal dat is aangetroffen op de aansteker kan afkomstig zijn van verdachte. De kans dat dit celmateriaal van een willekeurig gekozen vrouw is, is kleiner dan één op één miljard.
Het celmateriaal dat is aangetroffen op de intercombel kan afkomstig zijn van minimaal drie personen, waarvan tenminste één man. Verdachte kan niet worden uitgesloten als één van de mogelijke donoren van dit celmateriaal, aldus de rapporteur van het NFI.
De rechterhand van verdachte is onderzocht door een forensisch arts.
Uit het forensisch medisch onderzoek van het fotomateriaal en de medische gegevens ter zake de brandwond op de rechterhand van verdachte d.d. 15 april 2010 blijkt het volgende.
“Bij forensisch medisch onderzoek van verdachte wordt een situatie na operatieve behandeling van (overwegend) tweedegraads en derdegraads brandwonden aan de rechterhandrug en aan de strekzijde van de wijs-, middel- en ringvinger van de rechterhand aangetroffen.
Het aspect van de verwondingen past bij nog niet restloos genezen, operatief behandelde brandwonden, veroorzaakt door de plaatselijke thermische inwerking van hete en/of brandende vloeistof.
Gezien het aspect van de verwondingen kan de leeftijd hiervan een aantal weken tot een klein jaar bedragen. Er is nog geen eindtoestand ingetreden.”
Over het tijdstip waarop de brandwonden zouden zijn ontstaan, overweegt de rechtbank het volgende.
De huisarts heeft verklaard dat verdachte zich op 22 december 2009 bij haar heeft gemeld voor een verbranding aan haar hand die naar eigen zeggen twee weken oud was.
De verloofde van verdachte heeft aangegeven dat hij niet gezien heeft dat verdachte verwondingen had aan haar rechterhand en zich niet kan herinneren of zij op 6 december 2009 die verwondingen had. De verloofde heeft verklaard op 5 en 6 december 2009 bij verdachte te zijn geweest.
[vriendin van verdachte], een vriendin van verdachte, heeft verklaard dat zij met verdachte op
9 december 2009 om 06:38 uur in de trein naar Utrecht heeft gezeten. [vriendin van verdachte] heeft toen gezien dat de hand van verdachte in het verband zat, dat de hand opgezwollen was en dat verdachte veel pijn had aan de hand.
[vriendin van verdachte] herinnert zich dit nog zo goed omdat zij verdachte heeft geholpen met omkleden en schoenen strikken. Dat verdachte haar rechterhand op 9 december 2009 dik was en in het verband zat, wordt bevestigd door een medestudent.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat de brandwonden zijn ontstaan ten tijde van het in brand steken van [slachtoffer] op 7 december 2009.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Door de keuze van het middel en de wijze waarop zij dit heeft gebruikt, namelijk [slachtoffer] te overgieten met motorbenzine en haar vervolgens in brand te steken, kan niet anders worden geoordeeld dan dat verdachte heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer] te doden, waarmee aan het bestanddeel opzettelijk is voldaan.
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte rade vereist dat buiten redelijke twijfel komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval daar sprake van. De rechtbank leidt dit af uit de wijze waarop verdachte haar handelen heeft voorbereid en uitgevoerd en de daarbij voor haar bestaande tijdsmomenten voor beraad.
Verdachte is op 7 december 2009 vanuit haar woonplaats Oss naar Zeist gekomen en heeft motorbenzine in een weckpot, een aansteker en een stuk textiel meegenomen. Verdachte is reeds om 16:39 uur gesignaleerd in de buurt van de [flat], ongeveer een uur voordat het feit is gepleegd en waarna zij de omgeving en de [flat] heeft verkend. Ook is verdachte vermomd met een pet, een sjaal om haar gezicht en hals en een capuchon op. Zij is zich bewust geweest van de camera’s in de [flat] en heeft geprobeerd deze te ontwijken. [slachtoffer] is vervolgens gebeld en naar beneden gelokt. Verdachte heeft haar bij de lift staan opwachten en met motorbenzine overgoten en in brand gestoken.
Aanvullende overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de verdediging dat een aansteker verplaatsbaar is en het niet uit te sluiten is dat verdachte deze bij een eerdere samenkomst in handen heeft gehad, onvoldoende is onderbouwd met feiten en omstandigheden waardoor dit aannemelijk zou kunnen zijn. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
Verdachte heeft aan de volgende personen verschillende verklaringen gegeven over het ontstaan van het letsel aan haar rechterhand:
- huisarts op 22 december 2009: [verdachte] heeft zich gemeld met een naar haar eigen zeggen twee weken oude brandwond. Als oorzaak heeft zij verteld dat het om een steekvlam ging ;
- verloofde: bij het zetten van thee heeft zij heet water over haar hand gehad en is er een glas stukgevallen ;
- moeder: gevallen met de fiets ;
- zus: er zat een glasscherf in en zij is geopereerd ;
- vriendin: gevallen met haar fiets en later dat haar hand gewond is geraakt bij een barbecue ;
- collega’s van het werk: ongeluk met de fiets , hand verbrand bij het kip bakken op de barbecue waarbij haar vriend of broer spiritus heeft gebruikt en op hand gevallen en hand is gaan ontsteken.
Gezien het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte geen eensluidende (alternatieve) geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor het ontstaan van het letsel op haar rechterhand.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 7 december 2009 te Zeist opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, toen en aldaar, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] en/of haar kleding, met een hoeveelheid motorbenzine overgoten en/of vervolgens die [slachtoffer] en/of haar kleding en/of die motorbenzine met het vuur van een aansteker aangestoken en aldus in brand gestoken, waardoor die motorbenzine en de kleding van die [slachtoffer] en vervolgens die [slachtoffer] vlam vatten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] aan ernstige verbranding is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Moord
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte heeft [slachtoffer], een jonge vrouw van 23 jaar, op gruwelijke wijze vermoord. Verdachte heeft haar overgoten met motorbenzine en levend in brand gestoken. De pijn en angst die [slachtoffer] moet hebben gevoeld is niet goed in woorden uit te drukken. Verdachte heeft zich, hoewel de pijn en angst bij het slachtoffer te voorzien was, hierdoor niet laten weerhouden.
De wijze waarop verdachte haar daad heeft gepleegd is wreed.
De gevolgen van haar daad hebben enorme impact gehad op de mensen die [slachtoffer] hebben aangetroffen. Dit blijkt onder andere uit de opgenomen 112-meldingen (waarvan één ter zitting is afgespeeld). Mensen in paniek, vol verbijstering en ongeloof met betrekking tot hetgeen zij aantreffen en het hysterische gegil dat zij horen van een mens in doodsnood.
Aan de nabestaanden van [slachtoffer] is onherstelbaar, ondraaglijk en levenslang leed toegebracht. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen verklaring van haar familie en uit hetgeen haar verloofde zelf in zijn emotionele verklaring naar voren heeft gebracht.
Door het middel dat verdachte heeft gekozen om het slachtoffer om te brengen, is het voor de nabestaanden onmogelijk geweest om waardig afscheid te nemen van hun dierbare. De huid van [slachtoffer] is voor 80% diep verbrand, waardoor haar lichaam onherkenbaar is verminkt.
Verdachte heeft [slachtoffer], met wie verdachte geen enkel aanwijsbaar conflict had, op koelbloedige wijze gedood.
De rechtbank heeft op 16 december 2010 het onderzoek heropend. Dit was ook een laatste poging om de nabestaanden antwoord te kunnen geven op de vraag waarom verdachte deze weerzinwekkende daad heeft gepleegd, echter zonder resultaat.
Hoewel er uitgebreid onderzoek naar is geweest, is niet gebleken van verzachtende feiten en omstandigheden die rechtstreeks van invloed zijn geweest op het tenlastegelegde feit en waarmee de rechtbank bij haar strafbepaling rekening dient te houden.
Op 20 juli 2010 is door R.J.P. Rijnders, psychiater en E.J. Muller, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, een rapport uitgebracht naar aanleiding van multidisciplinair onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte.
Conclusies van dit onderzoek (die zij ter zittingen d.d. 15 september 2010 en 11 mei 2011 hebben toegelicht en aangevuld) zijn onder andere dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven ten aanzien van het tenlastegelegde. Er is geen doorwerking aangetoond van verdachtes stemmingsproblematiek (vermoedelijk een dysthyme stoornis) die zich in de aanloop tot en mogelijk tijdens het tenlastegelegde manifesteerde, bij de totstandkoming hiervan. Evenmin kan gedragskundig worden onderbouwd dat haar identiteitsproblematiek van invloed is geweest op het tenlastegelegde. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een pathologische jaloezie of dito wraakzuchtig handelen van verdachte in het algemeen of jegens het slachtoffer in het bijzonder. Evenmin valt het tenlastegelegde te verklaren vanuit een cultureel bepaald of cultuurgedreven handelen. Nu vanuit verdachtes psychische problematiek redenerend geen doorwerking in het tenlastegelegde kan worden vastgesteld, is de conclusie van de deskundigen dat er geen gedragskundige gronden aanwijsbaar zijn voor vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Het advies is het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
Op 4 april 2011 is door M. Drost, psychiater, een rapport uitgebracht naar aanleiding van een aanvullend psychiatrisch onderzoek omtrent de persoon van verdachte. De conclusie van de deskundige (die zij ter zitting van 11 mei 2011 heeft aangevuld) is onder andere dat er al langere tijd bij verdachte sprake is van een stemmingsstoornis met depressieve klachten. Verdachte heeft het tenlastegelegde niet bekend waardoor eventuele motieven niet met haar zijn te exploreren.
De deskundige kan dan ook geen verband leggen tussen een stoornis en het tenlastegelegde met als gevolg dat zij geen advies over de toerekeningsvatbaarheid kan geven.
De rechtbank neemt bovenstaand advies over de toerekeningsvatbaarheid van de deskundigen Rijnders en Mulder over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2010 niet eerder voor een misdrijf veroordeeld.
Verdachte heeft niet alleen het leven ontnomen van een jonge vrouw, maar heeft tevens het leven verwoest van onder andere de naaste familieleden en de verloofde van het slachtoffer zoals hierboven reeds overwogen. Dit aspect van de onderhavige moord rechtvaardigt, mede gezien de gruwelijke en koelbloedige wijze waarop hij is uitgevoerd, een zeer strenge bestraffing.
Daarnaast heeft de dood van [slachtoffer] grote beroering gewekt in haar familie- en kennissenkring alsmede haar woon- en leefomgeving. De berichtgeving in de media, inbegrepen die over het onderhavige strafproces, toont aan dat ook de samenleving in breder verband door dit misdrijf ernstig is geschokt en dat dit misdrijf heeft bijdragen aan algemene gevoelens van onveiligheid.
Moord is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent en rechtvaardigt naar zijn aard en ernst op zich een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur geboden. De strafrechter pleegt bij de beoordeling van een zaak en de oplegging van een straf, in het bijzonder in gevallen als het onderhavige, rekening te houden met soortgelijke zaken. Als uitgangspunt voor de strafoplegging bij een enkelvoudige moord wordt een gevangenisstraf tussen de 12 en 18 jaren gehanteerd.
Gezien de wijze waarop verdachte haar daad heeft verricht en het feit dat het (voorzienbare) verschrikkelijke lijden van [slachtoffer] verdachte niet van haar daad heeft weerhouden en verdachte op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in haar motieven, komt de rechtbank tot de conclusie dat voor afdoening van deze zaak geen andere straf in aanmerking komt dan bovengenoemde bovengrens.
Alles overwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar passend en geboden is met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7 Het beslag
7.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan de winkelketen H&M, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
moord
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten: de winkelketen H&M, van het in beslag genomen voorwerp, te weten een groene H&M winterjas.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. M.S. Koppert en
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 mei 2011.