ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ5686
Rechtbank Utrecht
Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
Op 18 mei 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode, van januari 2010 tot en met oktober 2010, betrokken was bij de verkoop, aflevering, verstrekking en het vervoer van heroïne en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan forse drugshandel, wat de gezondheid van de afnemers ernstig in gevaar heeft gebracht. De rechtbank nam het de verdachte kwalijk dat hij actief had gesolliciteerd naar een rol als drugshandelaar en geen inzicht leek te hebben in de ernst van zijn daden.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de openheid van zaken die de verdachte na zijn aanhouding heeft gegeven, wat positief werd gewaardeerd. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van begeleiding door de Reclassering in overweging genomen, met als doel de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke straf.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters P. Bender, J. Ebbens en M. Aksu, in aanwezigheid van griffier R. Willemsen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.