ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ5686

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600079-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 18 mei 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode, van januari 2010 tot en met oktober 2010, betrokken was bij de verkoop, aflevering, verstrekking en het vervoer van heroïne en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan forse drugshandel, wat de gezondheid van de afnemers ernstig in gevaar heeft gebracht. De rechtbank nam het de verdachte kwalijk dat hij actief had gesolliciteerd naar een rol als drugshandelaar en geen inzicht leek te hebben in de ernst van zijn daden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de openheid van zaken die de verdachte na zijn aanhouding heeft gegeven, wat positief werd gewaardeerd. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van begeleiding door de Reclassering in overweging genomen, met als doel de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke straf.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters P. Bender, J. Ebbens en M. Aksu, in aanwezigheid van griffier R. Willemsen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600079-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Midden Holland – HvB Haarlem,
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van januari 2010 tot en met oktober 2010, samen met een ander of anderen, heroïne en cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde, maar heeft daarbij bepleit dat de periode waarin verdachte heeft gehandeld korter is dan de ten laste gelegde periode en wel van april 2010 tot en met juni 2010.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- het proces-verbaal van bevindingen, betreffende de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres] te [woonplaats] ;
- de in beslag genomen administratie in het huis van medeverdachte [medeverdachte] .
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van de periode
Verdacht heeft ter terechtzitting aangevoerd een kortere periode te hebben gehandeld in verdovende middelen dan de periode die in de tenlastelegging is genoemd. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, nu verdachte in een brief aan [medeverdachte] schreef dat hij “25 februarie weer hetzelfde wil hebben een grote melk van 100 € en 20 € bruin (. . . )” Ter zitting heeft verdachte verklaard dat met bruin heroïne en met wit cocaïne wordt bedoeld. De rechtbank leidt uit de geciteerde zin af dat onder melk cocaïne wordt verstaan en dat verdachte vraagt om cocaïne ter waarde van € 100,- en om heroïne ter waarde van € 20,- aan medeverdachte [medeverdachte]. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte vóór 25 februari 2010 reeds handelde in verdovende middelen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte vóór eind oktober 2010 met de handel in verdovende middelen is gestopt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van januari 2010 tot en met oktober 2010 te Utrecht, tezamen en
in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan
5 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt het meewerken aan een behandeling bij Kade 17 en Centrum Maliebaan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een zo groot mogelijk deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, mogelijk aangevuld met een werkstraf.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat door verdachte openheid van zaken is gegeven, waarmee rekening dient te worden gehouden in de strafmaat. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat een werkstraf verdachte kan helpen om uit zijn depressieve periode te komen en weer een baan te vinden. Voor het overige sluit de verdediging zich aan bij het reclasseringsrapport.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan forse drugshandel. Drugshandel is een zeer ernstig feit, waarmee verdachte de gezondheid van de afnemers van de verdovende middelen ernstig in gevaar heeft gebracht. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij zelf ‘gesolliciteerd’ heeft naar een baantje als drugshandelaar en geen inzicht lijkt te hebben in de ernst van het feit. In beginsel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook een passende straf.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte direct na zijn aanhouding openheid van zaken heeft gegeven, waarbij hij zichzelf niet heeft gespaard. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een meewerkende proceshouding en de rechtbank zal daarmee sterk rekening houden in de strafmaat.
De rechtbank heeft in het kader van de persoon van de verdachte het volgende meegewogen:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet;
- een verdachte betreffend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 28 maart 2011.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts maakt deze voorwaardelijke straf begeleiding door de Reclassering mogelijk.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte mee moet werken aan een behandeling bij Kade 17 en Centrum Maliebaan;
dat verdachte zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling dient te melden bij Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 mei 2011.
Mr. Aksu is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.