ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ5267

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305957 HARK 11-185
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 17 mei 2011 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Utrecht een beslissing genomen in een wrakingszaak. Verzoeker, die eerder op 28 april 2010 een wrakingsverzoek had ingediend tegen rechter mr. [A], diende opnieuw een verzoek in op 1 mei 2011, omdat hij meende dat de rechter onzorgvuldig had gehandeld. Dit verzoek was gebaseerd op een situatie waarin verzoeker op 8 april 2011 was benaderd voor een zitting op 2 mei 2011, maar later had aangegeven verhinderd te zijn. De rechtbank besloot echter dat de zitting doorging, wat verzoeker als partijdig en onzorgvuldig beschouwde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 mei 2011 werd het standpunt van de rechter toegelicht, waarbij mr. [A] stelde dat de zittingsdatum in overleg met partijen was vastgesteld en dat verzoeker geen uitzonderlijke omstandigheden had aangedragen voor uitstel. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van mr. [A] konden rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van mr. [A] door verzoeker niet in behandeling zou worden genomen. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van griffier mr. K.F. van Dam en werd op dezelfde dag aan de betrokken partijen gecommuniceerd.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: 305957 HARK 11-185
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
17 mei 2011
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verder te noemen: verzoeker,
tegen
[A],
rechter in de sector bestuursrecht van de rechtbank Utrecht,
verder te noemen: mr. [A].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 28 april 2010 heeft verzoeker [A] gewraakt. Dit wrakingsverzoek is destijds door de rechtbank afgewezen. Bij brief van 1 mei 2011, ingekomen bij de rechtbank op 2 mei 2011, heeft verzoeker opnieuw een verzoek tot wraking ingediend, gericht tegen [A]. In deze brief heeft verzoeker zijn wrakingsgronden aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
1.2. [A] heeft niet in de wraking berust.
1.3. Partijen zijn bij brief van 3 mei 2011 door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 10 mei 2011.
1.4. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 10 mei 2011 plaatsgevonden. Daarbij waren verzoeker en [A] aanwezig. Ter zitting heeft verzoeker een nadere toelichting gegeven op het verzoek tot wraking. [A] heeft ter zitting mondeling toegelicht waarom zij niet in de wraking heeft berust.
2. Het verzoek
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij op 8 april 2011 vier uur voor sluiting van de termijn door de rechtbank werd benaderd voor het plannen van een zitting op 2 mei 2011. Verzoeker had in dat gesprek aangegeven dat hij op 2 mei 2011 ter zitting aanwezig kon zijn. Later die dag heeft verzoeker aan de rechtbank laten weten dat hij toch verhinderd was. Verzoeker zou de rechtbank spoedig benaderen om alle verhinderingen door te geven. Verzoeker nam op 12 april 2011 contact op met de rechtbank en toen werd hem medegedeeld dat [A] had besloten om de zitting op 2 mei 2011 te laten doorgaan. Verzoeker is van mening dat hiermee sprake is van onzorgvuldig handelen aan de
zijde van de rechtbank. Nu verzoeker niet is gehoord op de door hem hierover ingediende klacht ziet hij geen andere mogelijkheid dan [A] opnieuw te wraken.
3. Het standpunt van de rechter
[A] heeft ter zitting van de wrakingskamer naar voren gebracht dat als in overleg met partijen een zittingsdatum is afgesproken deze zittingsdatum wordt vastgelegd. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt door de rechtbank dan nog ingestemd met een verzoek om uitstel. Verzoeker heeft na akkoord te zijn gegaan met de zittingsdatum van 2 mei 2011 telefonisch medegedeeld dat hij toch verhinderd was op 2 mei 2011. Pogingen van de rechtbank om verzoeker daarna te bereiken waren tevergeefs. De door verzoeker op 16 april 2011 ingediende klacht tegen [A] is op 28 april 2011 ongegrond verklaard. De beslissing dat de zitting op 2 mei 2011 daarom gewoon doorgang zou vinden is direct zowel telefonisch als schriftelijk geprobeerd aan verzoeker kenbaar te maken. [A] heeft naar voren gebracht dat zij niet weet op welke manier dan ook uit deze gang van zaken blijkt dat zij partijdig is dan wel dat zij de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Artikel 8:15 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende de grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens betrokkene een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die betrokkene bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van een persoonlijke vooringenomenheid van [A] jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het [A] aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.4. De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer vast dat de rechtbank de datum en het tijdstip van 2 mei 2011 om 11.30 uur waarop de zitting zou plaatsvinden in overleg met verzoeker had vastgesteld. Na afstemming met partijen stemt de rechtbank alleen met een verzoek tot uitstel in als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Verzoeker heeft dergelijke uitzonderlijke omstandigheden niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt. De beslissing van [A] om de zitting op 2 mei 2011 om 11.30 uur daarom te laten doorgaan geeft derhalve geen blijk van feiten of omstandighe-den die doen twijfelen aan de onpartijdigheid van [A].
4.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het wrakinsgverzoek zal worden afgewezen.
4.6. De rechtbank ziet in het feit dat verzoeker [A] nu voor de tweede keer in deze procedure heeft gewraakt aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van
[A] niet in behandeling wordt genomen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van [A] af;
5.2. bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van [A] door [verzoeker] niet in behandeling zal worden genomen;
5.3. draagt de griffier op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Ronde Venen, aan [A], alsmede aan de president en de voorzitter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Bender, voorzitter, mr. R. in ’t Veld en
mr. G. Perrick, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van mr. K.F. van Dam als griffier, op 17 mei 2011.