ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ5146

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-009401-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak betreffende leerplicht en richtingsbezwaren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het niet inschrijven van zijn kind op een school, in strijd met de Leerplichtwet 1969. De verdachte en zijn echtgenote, die samen het gezag uitoefenen over hun kind, hebben een beroep gedaan op vrijstelling van deze inschrijvingsplicht op basis van richtingsbezwaren. De zaak kwam aan het licht toen de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaakte wegens schoolverzuim van hun kind, dat tot 29 september 2010 op een basisschool was ingeschreven.

De ouders hebben in een brief aan de gemeente aangegeven dat zij geen scholen in de omgeving konden vinden die aansloten bij hun levensovertuiging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel de ouders eerder een schoolkeuze hebben gemaakt, de situatie is veranderd nu hun kind naar een middelbare school moet. De rechter oordeelde dat ouders in redelijkheid op zoek kunnen gaan naar een school die aansluit bij hun (gewijzigde) geloofsovertuiging.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat de bezwaren van de ouders tegen de richting van het onderwijs op de beschikbare scholen relevant zijn. De ouders hebben verklaard dat zij zich niet konden verenigen met de grondslag van de scholen in hun omgeving en dat zij uiteindelijk thuisonderwijs hebben gekozen op basis van de Britse methode. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen middelbare school in de omgeving is die aansluit bij de christelijk holistische levensovertuiging van de ouders en dat de aanmelding bij het Van Lodenstein College niet is geaccepteerd.

Op basis van deze overwegingen heeft de kantonrechter de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van richtingsbezwaren en dat er geen geschikte school beschikbaar was voor zijn kind.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Parketnummer: 16-009401-11
Datum uitspraak: 17 mei 2011
Vonnis van de kantonrechter in bovengenoemde rechtbank op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[1958] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats], [adres].
Bij het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2011 is verdachte verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde F. Gunnink. Verder is zijn echtgenote [naam] tijdens de zitting als getuige gehoord.
De officier van justitie, mr. E.M. Mijnarends, heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 250,00.
De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat hij, in of omstreeks de periode van 29 september 2010 tot en met 13 oktober 2010 te [woonplaats], meermalen, althans eenmaal, terwijl hij (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongere [kind 1] geboren op [1997], althans terwijl hij zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, (telkens) niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, als leerling van een school, was ingeschreven.
Bewijsmiddelen/processtukken
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende dossierstukken:
- het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar d.d.13 oktober 2010, met bijlagen;
- een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte d.d. 11 april 2011 waaruit blijkt dat de verdachte in dat register niet eerder als verdachte is geregistreerd;
- de pleitnota van de gemachtigde.
Het verweer
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het hem tenlastegelegde. In dit verband is onder meer aangevoerd dat verdachte een beroep heeft gedaan op vrijstelling van zijn verplichting om [kind 1] op een school in te schrijven op grond van artikel 5, aanhef en sub b van de Leerplichtwet 1969. Verdachte heeft overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen waar [kind 1], gelet op het onderwijsniveau dat zij nodig heeft, welkom zou zijn.
Vaststaande feiten
De verdachte oefent samen met zijn echtgenote het gezag als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969 uit over [kind 1] van Timmeren, geboren op [1997] te [geboorteplaats]. [kind 1] stond tot 29 september 2010 ingeschreven op de Christelijke basisschool De Regenboog te Amerongen. Zij heeft tot en met groep 8 op deze basisschool gezeten. Op basis van het advies van de basisschool en de CITO score zou [kind 1] een middelbare schoolopleiding moeten volgen op het niveau VMBO kaderberoepsgerichte leerweg.
Bij brief van 20 juni 2010 hebben verdachte en zijn echtgenote kennisgegeven dat zij voor [kind 1] op grond van artikel 5 sub b van de Leerplichtwet 1969 aanspraak maken op vrijstelling van de verplichting zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Leerplichtweg 1969. In die brief staat onder meer dat verdachte en zijn echtgenote alle scholen voor voortgezet onderwijs in hun omgeving hebben bezocht en dat zij hebben geconstateerd dat er geen scholen zijn die aansluiten bij hun levensovertuiging. Zij verklaren in de brief dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van hun woning gelegen scholen waarop [kind 1] geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen bestaan. Van de kant van de gemeente is, nadat er om nadere uitleg is gevraagd die vervolgens ook is verstrekt, uiteindelijk geconstateerd dat van een vrijstelling van de leerplicht geen sprake is. Op 13 oktober 2010 heeft de leerplichtambtenaar een proces verbaal opgemaakt terzake van absoluut schoolverzuim.
Beoordeling
Als eerste zal de vraag beantwoord moeten worden of, nu [kind 1] gedurende de gehele basisschoolperiode op een school ingeschreven heeft gestaan, een beroep op vrijstelling wegens richtingsbezwaren mogelijk is.
Ingevolge artikel 8 lid 2 van de Leerplichtwet 1969 is geen beroep op vrijstelling wegens richtingsbezwaren meer mogelijk als een kind eenmaal op een school staat ingeschreven. Deze bepaling gaat er van uit dat een eenmaal gemaakte schoolkeuze een definitieve keuze is.
De officier van justitie heeft gesteld dat het feit dat [kind 1] de basisschool heeft doorlopen ertoe leidt dat een beroep op vrijstelling niet langer mogelijk is.
De kantonrechter is van oordeel dat dit een te strikte uitleg van de wet is. Na het doorlopen van de basisschool ontstaat een nieuwe situatie. Het kind moet immers naar een andere school. Bij het zoeken naar die school voor hun kind kunnen ouders in redelijkheid op zoek gaan naar een school die aansluit bij hun (gewijzigde) geloofsovertuiging.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de door de verdachte geuite bezwaren tegen scholen in de omgeving de richting van het onderwijs in de zin van artikel 5 van de Leerplichtwet betreffen.
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet gewild dat de rechter het gewicht van zulke bezwaren beoordeelt. Het moet echter wel gaan om bedenkingen die de richting van het onderwijs betreffen. De kantonrechter verstaat in dit verband onder “richting” een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.
De verdachte heeft naar voren gebracht dat de geloofsovertuiging van hem en zijn echtgenote zich in de afgelopen jaren heeft verdiept en dat zij zich op dit moment het meest verwant voelen aan de christelijk holistische levensopvatting. Aangezien van deze richting geen belijdende gemeenschap is in hun omgeving, zijn zij lid van een evangelische gemeente in Veenendaal waarbinnen zij voldoende ruimte ervaren voor hun overtuiging. [kind 1] heeft op een christelijke basisschool gezeten. In de loop der jaren hebben de verdachte en zijn echtgenote steeds meer moeite gekregen met de richting van deze school en hebben zij ervaren dat de grondslag van die school niet (meer) aansloot bij hun godsdienstige overtuiging. Bij hun zoektocht naar een middelbare school voor [kind 1] hebben de verdachte en zijn echtgenote verder ondervonden dat slechts op een beperkt aantal scholen onderwijs op het niveau VMBO kaderberoepsgerichte leerweg wordt aangeboden. De school waar [kind 1]’s oudere broer les heeft, verzorgt bijvoorbeeld geen onderwijs op het VMBO niveau dat [kind 1] nodig heeft. Onderwijs op reformatorische grondslag past volgens de ouders het beste bij hun levensovertuiging, hoewel zij zich ook niet op alle punten kunnen verenigen met de wijze waarop het onderwijs op reformatorische grondslag wordt vormgegeven. De ouders hebben [kind 1] aangemeld bij het Van Lodenstein College in Kesteren omdat de richting van deze school het meest aansloot bij hun levensovertuiging. Deze school wilde [kind 1], nu de ouders lid zijn van een evangelische gemeente, echter niet accepteren. Daarna hebben de ouders gekozen voor thuisonderwijs op basis van de Britse methode ACE/School of Tomorrow met ondersteuning van een in Groot-Brittannië erkende Britse organisatie. Deze organisatie biedt leerwegondersteuning en de resultaten worden bijgehouden in een onlineregister, compleet met een volledig programma van toetsing en afsluiting.
De kantonrechter is op basis van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat er sprake is van een “richtingsbezwaar”. Verder is aannemelijk geworden dat er in de woonomgeving van de verdachte geen middelbare school is die aansluit bij de christelijk holistische levensovertuiging van de verdachte en zijn echtgenote en waar [kind 1] welkom is. De kantonrechter hecht bij dit oordeel veel waarde aan het gegeven dat verdachte [kind 1] heeft aangemeld bij het Van Lodenstein College en dat deze school haar aanmelding niet heeft geaccepteerd en dat [kind 1] evenmin welkom is op het Ichtus College.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde.
DE BESLISSING
De kantonrechter spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, kantonrechter, bijgestaan door M. van der Mark-van Eijndt, de griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de kantonrechter in deze rechtbank van 17 mei 2011.