ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4992

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600751-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en mishandeling met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 april 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld en mishandeling. De verdachte heeft op 28 juli 2010 een vrouw, [aangever 1], bedreigd en mishandeld door haar een kopstoot te geven. Daarnaast heeft hij zijn partner, [aangever 2], op verschillende momenten bedreigd en mishandeld, waaronder het gebruik van een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, mede op basis van rapporten van psychiaters die een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis en een waarschijnlijk beneden gemiddelde intelligentie hebben vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de mishandeling van [aangever 1] en [aangever 2]. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 201 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat er een grote kans op herhaling bestaat zonder behandeling. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600751-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Raadsvrouw mr. E.P. Vroegh, advocaat te Haarlem.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 1 november 2010,
17 januari 2011 en 11 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 28 juli 2010 [aangever 1] heeft bedreigd;
feit 2: op 28 juli 2010 [aangever 1] heeft mishandeld;
feit 3 (primair en subsidiair): op 24 juli 2010 zijn partner [aangever 2] heeft bedreigd en/of heeft mishandeld;
feit 4: op 26 juli 2010 zijn partner [aangever 2] heeft mishandeld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2,
3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 en 3 primair
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van [aangever 1].
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank stelt vast dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven feitelijke gedragingen heeft verricht. De rechtbank is echter van oordeel dat hieruit niet
is vast komen te staan deze gedragingen een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling voor [aangever 2] hebben opgeleverd. De rechtbank acht dit feit niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.2. Beoordeling van de onder 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster, [aangever 1], heeft verklaard dat zij op 28 juli 2010 in de woning van
[aangever 2] (hierna te noemen: [aangever 2]) was, toen er een ruzie ontstond tussen [aangever 2] en verdachte. Omdat deze ruzie uit de hand dreigde te lopen, kwam zij tussen beide. Verdachte stapte hierop naar voren en gaf aangeefster met kracht een pijnlijke kopstoot ter hoogte van haar linkeroog. Getuige [aangever 2] bevestigde het voorgaande.
Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster die dag een kopstoot heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
[aangever 2] heeft verklaard dat haar vriend, verdachte, haar in de nacht van 24 juli 2010 in haar woning in Amersfoort bezocht, waarna er tussen hen een woordenwisseling ontstond. Tijdens deze woordenwisseling pakte verdachte een mes, zwaaide hiermee, raakte haar met de punt van het mes boven haar linkeroog en schampte daarbij haar wenkbrauw met het mes, waardoor een kleine verwonding ontstond. Getuige [aangever 1], die op dat moment bij [aangever 2] verbleef, heeft bevestigd dat [aangever 2] en verdachte die betreffende nacht ruzie kregen. Toen zij die ochtend in de slaapkamer kwam waar [aangever 2] en verdachte nog lagen te slapen, zag zij een mes liggen. [aangever 2] toonde haar die dag een kleine snee boven haar oog en gaf aan dat deze verwonding was ontstaan door het mes van verdachte.
Enkele dagen daarna, op 30 juli 2010, constateert verbalisant [verbalisant] een kleine snee boven het linkeroog van [aangever 2].
Ten aanzien van feit 4
[aangever 2] heeft verklaard dat zij en haar vriend, verdachte, op 26 juli 2010 opnieuw ruzie kregen in haar woning in Amersfoort. Tijdens deze ruzie pakte verdachte voornoemd mes opnieuw en stompte haar met het handvat van dit mes aan de rechterzijde onder haar oor. [aangever 2] voelde hierdoor een pijnscheut.
Getuige [aangever 1], die op dat moment in de woning van [aangever 2] verbleef, heeft bevestigd dat [aangever 2] en verdachte op voornoemde datum ruzie hadden. Zij verklaarde verder dat zij later zag dat een van de wangen van [aangever 2] opgezet was. [aangever 2] vertelde haar dat verdachte haar had geslagen met de achterzijde van een mes en dat zij hierdoor veel pijn had.
Verbalisant [verbalisant] constateert enkele dagen daarna, op 30 juli 2010, een blauwe plek van enkele centimeters groot onder het rechteroor van [aangever 2], aan de zijkant van haar gezicht.
De rechtbank acht, gezien het voorgaande, anders dan de verdediging, voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hierna onder 4.4 omschreven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 28 juli 2010 te Amersfoort opzettelijk mishandelend [aangever 1] een kopstoot tegen haar gezicht heeft gegeven, waardoor voornoemde persoon pijn heeft ondervonden;
3 (subsidiair)
op 24 juli 2010 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, [aangever 2], met een mes tegen haar gezicht heeft geschampt, waardoor vorenbedoelde persoon letsel heeft bekomen;
4.
op 26 juli 2010 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, [aangever 2], met de achterzijde van een mes tegen haar gezicht heeft geslagen, waardoor vorenbedoelde persoon letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 2: mishandeling;
feit 3 subsidiair en 4: telkens: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
- verklaart verdachte strafbaar;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Door psychiaters N. de Boer en F.R. Kruisdijk is op 14 september 2010 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Uit dit rapport leidt de rechtbank af dat de problematiek van verdachte in diagnostische zin het beste te omschrijven is als een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis en een waarschijnlijk beneden gemiddelde intelligentie.
Uit voornoemd rapport volgt verder dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte zodanig heeft beïnvloed zodat die mede daaruit verklaard kunnen worden. Verdachte dient naar het oordeel van voornoemde deskundigen als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusie van voornoemde deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemd rapport dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 201 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling dient te ondergaan, een begeleid wonen traject dient te volgen en zich dient te laten begeleiden door Stichting MEE.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en heeft, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring mocht komen, aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden dient te worden met
het disproportionele geweld waarmee de aanhouding van verdachte op 28 juli 2010 gepaard zou zijn gegaan.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Huiselijk geweld is een ernstige vorm van geweld, waardoor het veiligheidsgevoel van het slachtoffer in de huiselijke omgeving, een omgeving waar iemand zich juist veilig zou moeten voelen, wordt aangetast. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een vrouw die het tijdens een ruzie tussen hem en zijn partner opnam voor deze partner.
Wat betreft de persoon van verdachte neemt de rechtbank - gelet op het onder 5.2 genoemde rapport van psychiaters N. de Boer en F.R. Kruisdijk - in aanmerking dat deze feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Voornoemde deskundigen achten de kans op herhaling groot indien verdachte niet behandeld wordt, hetgeen overeenkomt met de conclusie van reclasseringsmedewerker T. Goes in zijn rapportages van respectievelijk 16 december 2010, 12 januari 2011 en 7 april 2011.
Over de wijze van behandeling verschillen voornoemde deskundigen en voornoemde reclasseringsmedewerker echter van mening. Daar waar voornoemde deskundigen adviseren om verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel intramuraal klinisch te laten behandelen, adviseert T. Goes in zijn rapportage van 7 april 2011 een ambulante behandeling. Hij komt tot dit advies naar aanleiding van een intake die verdachte onlangs had bij afdeling Wier van Altrecht en uit welke intake contra-indicaties volgden voor een intramurale klinische behandeling.
Reclasseringsmedewerker H.A. Lunen, die verdachte op dit moment begeleidt, heeft deze contra-indicaties ter terechtzitting van 11 april 2011 bevestigd en aangevoerd dat verdachte mogelijk meer gebaat zou zijn bij een ambulante behandeling binnen De Waag of een soortgelijke instelling. Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 april 2011 aangegeven bereid te zijn deze ambulante behandeling te volgen.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte een behandeling zal ondergaan teneinde de kans op herhaling te verkleinen. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding het advies van de reclassering op te volgen en te bepalen dat verdachte een ambulante behandeling zal ondergaan bij De Waag of soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft voorts gelet op het strafblad van verdachte van 6 december 2010, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Wat betreft het gebruik van geweld door de politie voorafgaand en tijdens de aanhouding van verdachte is de rechtbank van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de politie disproportioneel geweld zou hebben toegepast. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat wel enigszins rekening met het feit dat verdachte als gevolg van deze aanhouding letsel heeft opgelopen, al is de rechtbank van oordeel dat verdachte dit geweld aan zichzelf te wijten heeft.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is, ondanks het feit dat zij verdachte vrijspreekt van de onder 1 en onder 3 primair ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 201 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden opleggen reclasseringscontact, een meldingsgebod zoals hierna omschreven, deelname aan een ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling, deelname aan een begeleid wonen traject en tot slot begeleiding door Stichting MEE of een soortgelijke instelling.
De rechtbank legt deze voorwaardelijke straf op teneinde verdachte er in de toekomst van te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen en tevens om verdachte een kader te bieden waarin hij voornoemde begeleiding en behandeling kan ontvangen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: mishandeling;
feit 3 subsidiair en 4: telkens: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 201 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich blijft melden zo frequent en zo lang als de Reclassering Utrecht dat nodig acht;
* dat verdachte deel zal nemen aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte deel zal nemen aan een begeleid wonen traject;
* dat verdachte zich zal laten begeleiden door Stichting MEE of een soortgelijke instelling.;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 april 2011.