ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4788

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600096-11 en 16/601249-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een veelpleger na bewezenverklaring van diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal onder twee parketnummers. De rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen geoordeeld dat de verdachte niet overtuigend kon worden gelinkt aan het feit onder parketnummer 601249-10, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. Echter, voor het feit onder parketnummer 600096-11, dat betrekking had op de diefstal van een mountainbike op 30 januari 2011 in Zeist, heeft de rechtbank voldoende bewijs gevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de fiets had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, en dat de verklaringen van de aangever en getuigen overtuigend waren.

De rechtbank heeft vervolgens de vordering van de officier van justitie gevolgd om de verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de maximale duur van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel noodzakelijk was ter bescherming van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De verdediging had aangevoerd dat de psychische gesteldheid van de verdachte een contra-indicatie vormde voor de ISD-maatregel, maar de rechtbank wees dit verweer af. De rechtbank benadrukte dat de verdachte had geweigerd mee te werken aan psychiatrische rapportages, waardoor er onvoldoende onderbouwing was voor het verweer. De rechtbank heeft ook een tussentijdse toets van de maatregel na zes maanden bepaald, om te evalueren of de voortzetting van de ISD-maatregel nog zinvol was. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de recidivegeschiedenis van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600096-11 en 16/601249-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats
gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaken onder opgemelde parketnummers zijn gevoegd en inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 april 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlasteleggingen
De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 30 januari 2011 in Zeist een fiets heeft gestolen (600096-11) en
1. op 8 december 2010 in Austerlitz twee kratten met lege flesjes heeft gestolen, 2. in de periode 10-11 september 2010 in Zeist drie kratten met lege flesjes heeft gestolen en 3. op 17 september 2010 drie kratten met lege flesjes heeft gestolen, eveneens in Zeist (601249-10).
3 De voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de fietsendiefstal en de onder 2. en 3. tenlastegelegde diefstallen van de drie kratjes lege flessen heeft gepleegd. De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van de onder 1. ten laste gelegde diefstal omdat uit de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband is aan te wijzen tussen de diefstal van de kratjes en de aanwezigheid van verdachte in Austerlitz.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de diefstallen van de kratten omdat er meer donkere mannen zijn die voldoen aan het opgegeven signalement en de bewijsmiddelen, voor zover aanwezig, overtuigingskracht missen. Met betrekking tot de tenlastegelegde fietsendiefstal refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank en beroept verdachte zich op het ontbreken van de wederrechtelijkheid nu hij van mening is dat hij de fiets heeft gevonden en onmiddellijk heeft teruggebracht toen bleek dat deze van iemand was.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het onder parketnummer 601249-10 onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier daar onvoldoende aanknopingspunten voor biedt. De rechtbank overweegt daartoe dat de door de aangever en de door getuige gegeven signalement(en) dermate algemeen zijn dat niet uit te sluiten is dat het signalement betrekking heeft op een andere persoon dan verdachte en door de politie niet is geverifieerd of de door hen aangehouden persoon degene was waar de aangever en de getuige op doelden.
De rechtbank acht de overige tenlastegelegde feiten op grond van het navolgende wettig en overtuigend bewezen:
- Met betrekking tot de onder 600096-11 tenlastegelegde fietsendiefstal grondt de rechtbank haar oordeel op de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] namens haar echtgenoot [aangeefster 2], inhoudende dat haar man op 30 januari 2011 om 08.45 zijn mountainbike tegen de muur van zijn woning aan de [adres] te Zeist had gezet en vervolgens nog even de woning inliep. Meteen daarna hoorde aangeefster buiten iets gebeuren en toen haar echtgenoot weer naar buiten liep bleek zijn fiets te zijn weggenomen. Enige tijd later zag aangeefster dat de haar bekende [verdachte] voor haar woning door de politie werd opgepakt en trof zij de fiets van haar man aan tegen de heg aan de voorzijde van haar woning. Zij herkent [verdachte] aan zijn camouflagejack, donkerblauwe muts en rugzak, en aan het feit dat hij enkele weken regelmatig gebruik heeft gemaakt van de zich achter de woning bevindende -aanvankelijk- niet afgesloten dokterspraktijkruimte van haar man om daar te overnachten.
In een opvallende dienstauto surveillerende verbalisanten zien op 30 januari 2011 de hen bekende [verdachte] fietsen terwijl hij aan zijn rechterhand een mountainbike meevoert.
Nadat zij hem enkele seconden uit het oog zijn verloren, zien ze direct om de hoek in de richting waar [verdachte] was gegaan, een zwarte mountainbike van het merk Giant tegen een heg aan staan terwijl op een afstand van 20 meter daarvandaan [verdachte] over het trottoir fietst. Nadat zij [verdachte] hebben staande gehouden horen zij hem zeggen dat hij de mountainbike heeft gevonden op de [adres] bij de dokter en dat hij deze fiets weer wilde terugbrengen.
Het verweer van verdachte dat hij de fiets niet heeft gestolen wordt tegengesproken door voornoemde bewijsmiddelen waaruit geconcludeerd kan worden dat naar uiterlijke verschijningsvorm het handelen van verdachte een voltooide diefstal oplevert.
- Met betrekking tot de onder 601249-10 feit 2 tenlastegelegde diefstal van 3 kratten grondt de rechtbank haar oordeel op de verklaring van aangever [aangever] namens [restaurant] dat in de periode van 10 september 2010 te 21.15 uur en 11 september 2010 te 09.00 uur in Zeist uit een houten opslagruimte achter de keuken van voornoemd restaurant drie kratjes zijn weggenomen.
Voorts op de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die de hun ambtshalve bekende [verdachte] zien fietsen op 11 september 2010 omstreeks 09.00 uur met drie horeca-kratjes, die niet te koop zijn in de reguliere winkels maar gebruikt worden in de horeca. Zij zien [verdachte] vervolgens bij het emballageapparaat van Albert Heijn staan. Op verzoek overhandigt deze de emballagebonnetjes waarop is vermeld 1x 5,- voor 1 horecakratje met flesjes en 1x 9,80 voor 2 horecakratjes met flesjes. [verbalisant 2] ziet in het magazijn dat er drie kratjes op de band staan: 1 rood kratje van Coca-Cola en 2 blauwe met daarop de opdruk Vrumona. Hij ziet dat er o.a. flesjes Sourcy en 7up in zitten en dat in 3 flesjes een transparant citroenstampertje zit. Hij hoort van de bedrijfsleider dat deze jongen een aantal malen per week in de winkel komt om kratjes in te leveren.
De verbalisanten zien bij [restaurant] soortgelijke kratten als die door [verdachte] waren ingeleverd. Ook ziet verbalisant [verbalisant 2] in een aantal flesjes transparante citroenstampertjes zitten.
Een medewerker van [restaurant] verklaart tegenover verbalisant [verbalisant 1] dat hij die ochtend een man met een fiets bij de schuur met kratten heeft gezien. Het signalement dat deze man geeft komt exact overeen met het door verbalisanten waargenomen signalement van [verdachte].
- Met betrekking tot de onder 601249-10 feit 3 tenlastegelegde diefstal van 3 kratten grondt de rechtbank haar oordeel op de verklaring van aangeefster [aangeefster 2] namens restaurant [restaurant] in Zeist dat zij werkzaam is bij restaurant [restaurant] en dat zij op 17 september 2010 in Zeist om 8.15 uur een voor haar bekende jongen ziet fietsen. Zij zegt dat hij [verdachte] heet. Als signalement geeft zij op: een donkere jongen, rond de 25 jaar oud, ongeveer 175 cm lang, krullend zwart haar, camouflagekleding, zwart/wit fijngeblokte sjaal, rugzak met badges erop en tijdens het praten is duidelijk de rode binnenkant van zijn onderlip zichtbaar. Ze ziet dat hij 2 blauwe kratjes met lege flessen bij zich heeft op het achterrek van de fiets en 1 kratje op het stuur. Ze spreekt hem aan en vraagt van wie die kratjes zijn. Zij herkent de kratjes als afkomstig van haar werk: blauwe Vrumonakratjes met kleine flesjes, in sommige zag ze de rietjes nog zitten. Zij is vervolgens meteen naar haar werk gegaan naar de schuur waar de kratjes worden bewaard. Zij hoort van een collega dat die de avond ervoor drie volle kratjes in het rek had gezet. Zij ziet dat deze kratjes weg zijn. Ze ziet sleepsporen van de kratjes onder het prikkeldraad door. Een medewerker van een omliggend bedrijf heeft haar die week gewaarschuwd dat er door een donkere jongen op een fiets elke ochtend rond 7.30 kratjes zouden worden gestolen.
De getuige [getuige] is werkzaam bij Albert Heijn in Zeist en ziet op 17 september 2010 om ongeveer 08.20 uur een man binnenkomen met volgens haar twee blauwe kratjes met daarin kleine flesjes. Om 08.26 uur heeft hij aan de informatiebalie een statiegeldbon ingeleverd. Zij geeft als signalement van de man: donkere huidskleur, donkerkleurig kort kroeshaar, ongeveer 1.75 m lang, ongeveer 20-25 jaar oud, dikke lippen en een opvallend rood stukje huid op zijn onderlip, draagt een jas met camouflagekleuren.
Verbalisant [verbalisant 3] maakt uit de verklaring van de aangeefster en het opgegeven signalement op dat het gaat om [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1983]. Verbalisant [verbalisant 3] is naar aanleiding van de aangifte op 17 september 2010 rond 09.30 uur met zijn collega [verbalisant 4] naar de Albert Heijn in de wijk Kerkebosch gegaan en ziet daar 3 blauwe Vrumona kratjes op de emballageband staan met daarin kleine flesjes, in een aantal daarvan ook rietjes. Hij hoort de teamleider van Albert Heijn zeggen dat de jongen die de kratten heeft ingeleverd voldeed aan het signalement dat aangever opgaf en dat deze jongen bijna iedere dag kratten komt inleveren.
Op 19 september is als verdachte aangehouden: [verdachte], geboren [1983] te Paramaribo.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 600096-11:
op 30 januari 2011 te Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mountainbike (merk: Giant, kleur: zwart) toebehorende aan [aangeefster 2].
Ten aanzien van parketnummer 601249-10:
feit 2.
in de periode van 10 september 2010 tot en met 11 september 2010 te Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie kratten met lege flesjes toebehorende aan de eigenaar van [restaurant].
feit 3.
op 17 september 2010 te Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie kratten met lege flesjes, toebehorende aan de eigenaar van het restaurant [restaurant].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van parketnummer 600096-11 en parketnummer 601249-10 onder 2 en 3 tenlastgelegde:
Telkens: diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel ISD voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorlopige hechtenis. Aan de formele vereisten voor het opleggen van deze maatregel wordt voldaan. Zij acht dit wenselijk en noodzakelijk.
Verdacht veroorzaakt, getuige de 19 pagina’s Justitiele Documentatie, veel overlast. Er is in het verleden herhaaldelijk hulp aan verdachte aangeboden maar hij heeft steeds geweigerd hier gebruik van te maken. Blijkens het rapport van het Centrum Maliebaan is er een grote kans op herhaling. De ISD maatregel is noodzakelijk om het jarenlange patroon van het plegen van strafbare feiten te doorbreken.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd gelijk aan het voorarrest en dat geen ISD-maatregel moet worden opgelegd. De raadsman overlegt daartoe het arrest van het Hof Arnhem d.d. 4 februari 2010 waarbij oplegging van de ISD maatregel is afgewezen omdat de psychische problematiek van verdachte een contra-indicatie voor ISD zou zijn. Sindsdien is zijn problematiek alleen nog maar verergerd. Hij erkent dat verdachte in theorie vanuit de ISD naar een instelling voor psychische hulp kan worden geleid doch stelt zich op het standpunt dat de door de RSJ daartoe geadviseerde maatregelen nog steeds niet zijn geëffectueerd, hetgeen in de situatie van verdachte ertoe leidt dat hij op de intake afdeling blijft zitten zonder dat er iets gebeurt.
De raadsman heeft subsidiair verzocht om de rapporteur W. van Kreel als getuige-deskundige te horen in verband met de vraag in hoeverre de maatregel van betekenis kan zijn gelet op de psychische problematiek van verdachte.
7 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis tot het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is.
De rechtbank grondt haar oordeel op het navolgende:
- Aan de hand van het 19 pagina’s tellend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2011 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte voldoet aan de formele criteria die aan de oplegging van de ISD maatregel door de wet zijn gesteld. De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. De misdrijven waarvoor verdachte gedurende de afgelopen vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten is veroordeeld betreffen onder meer een veroordeling op 21 april 2010 voor diefstal, op 28 juli 2010 voor diefstal, op 4 februari 2010 voor bedreiging met zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en opzetheling en op 17 juni 2008 voor diefstal door middel van braak uit een woning. Daarnaast is er in het peiljaar ten minste een proces-verbaal tegen verdachte opgemaakt, namelijk op 30 januari 2011, voor welk feit verdachte bij vonnis van heden is veroordeeld.
Voorts zijn de onderhavige feiten begaan na tenuitvoerlegging van de straffen of maatregelen voor voornoemde veroordelingen en dient ernstig rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Gelet op de aard van de misdrijven waarvoor verdachte telkens is veroordeeld, eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
- Het reclasseringsrapport d.d. 9 februari 2011, opgemaakt door reclasseringswerker E.R. Jap-A-Joe van Centrum Maliebaan Utrecht, maakt melding van langdurige gedragsproblemen die zichtbaar worden in anti-sociaal en crimineel gedrag. Drugs-en alcoholgebruik spelen een rol maar worden door verdachte ontkend. De ontvankelijkheid voor begeleiding en behandeling is laag. Verdachte verschijnt niet op afspraken en werkt niet mee aan hulpverleningstrajecten, terwijl hij problemen heeft op nagenoeg alle leefgebieden en niet beschikt over vaardigheden om die zelfstandig op te lossen. Gezien de stelselmatigheid van de delictplegingen bestaat er naar het oordeel van de rapporteur geen twijfel dat zonder ingrijpen van buitenaf er niet tot positieve verandering kan worden gekomen. In het Justitieel Casusoverleg Veelplegers is gesteld dat er geen mogelijkheden meer zijn anders dan het overgaan tot de ISD maatregel.
- Het reclasseringsrapport d.d. 27 april 2011, opgemaakt door reclasseringswerker W. van Kreel van Centrum Maliebaan Utrecht, relateert de hulpverleningsgeschiedenis van verdachte. Daaruit blijkt onder meer dat meerdere pogingen om recidiveverminderende trajecten op te zetten, mislukt zijn. Uit diverse onderzoeken blijkt dat verdachte op licht zwakbegaafd niveau functioneert, er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestververmogens en een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met mogelijk psychotische kenmerken. Duidelijk is dat een strak drangtraject nodig is om hulpverlening te starten en vol te houden. Eerder is ISD geadviseerd en door de rechtbank opgelegd maar in hoger beroep afgewezen, onder oplegging van een toezichtmaatregel. Verdachte heeft zich daar niet aan gehouden, hij weigerde iedere vorm van begeleiding of behandeling, ook als de bemoeienis wordt geïntensiveerd komt er niets van de grond.
Ambulante trajecten bieden geen uitkomst en alle opgelegde toezichten zijn geretourneerd omdat verdachte zich niet aan afspraken houdt. Het opleggen van de ISD-maatregel wordt als enige mogelijkheid gezien om het jarenlange patroon van vastzitten, vrijkomen en hernieuwde recidive te doorbreken.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de psychische gesteldheid van zijn client een contra-indicatie is voor het opleggen van de ISD-maatregel, merkt de rechtbank op dat het arrest waarnaar de raadsman verwees dateert van ruim een jaar geleden en verwijst naar de “huidige” psychische gesteldheid, dus naar de geschiktheid van verdachte op dat moment. Dit kan niet zonder meer worden doorgetrokken naar de toestand op dit moment, te meer niet omdat verdachte in de onderhavige zaak geweigerd heeft mee te werken aan de totstandkoming van psychiatrische rapportage, zodat enige onderbouwing ontbreekt.
Ter bescherming van de maatschappij zal de rechtbank de gevorderde ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank zal het subsidiair verzoek van de raadsman om de heer W. van Kreel te horen afwijzen, nu haar de noodzaak daarvan niet is gebleken. De ISD-maatregel is gericht op het beveiligen van de maatschappij en het terugdringen van overlast en criminaliteit gepleegd door veelplegers. Maatschappijbeveiliging wordt voornamelijk gerealiseerd door middel van de lange vrijheidsbeneming. Behandelbaarheid vormt niet een doorslaggevend criterium voor oplegging van de ISD-maatregel. Voorts is de maatregel mede bedoeld om te werken aan de motivatie van verdachte om een behandelingstraject in te gaan. Uit de rapporten blijkt niet dat dit onmogelijk is. Daarbij is de vraag of verdachte gelet op zijn psychische geschiktheid behandelbaar is in het kader van de ISD-maatregel niet ter beoordeling van de reclasseringswerker maar van een psychiater, aan wiens onderzoek verdachte weigert mee te werken.
Wel acht de rechtbank een tussentijdse toets van belang. Verdachte moet het uitzicht houden dat de ISD maatregel niet alleen bedoeld is om de maatschappij te beschermen tegen onveiligheid, ernstige overlast en verloedering van het publieke domein, maar er moet ook worden bezien of verdere voortzetting niet zinvol is door omstandigheden buiten de macht van verdachte. De rechtbank acht een toetsmoment over zes maanden van belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 601249-10 onder 1. tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van parketnummer 600096-11 en parketnummer 601249-10 onder 2 en 3 tenlastgelegde:
Telkens: diefstal.
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
- bepaalt dat het verloop van deze maatregel tussentijds dient te worden beoordeeld na zes (6) maanden;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbey, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 mei 2011.