ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4759
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.S. Koppert
- J.M. Bruins
- P. Bender
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 mei 2011, stond de verdachte terecht voor de verdenking van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1 februari en 27 april 2011. De tenlastelegging omvatte onder andere de beschuldiging dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd het leven van de benadeelde partij, [benadeelde], te beroven, dan wel hem zwaar te mishandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde, maar erkende dat het subsidiair tenlastegelegde, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wel bewezen kon worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk heeft geprobeerd [benadeelde] van het leven te beroven. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wel bewezen. Dit was gebaseerd op verklaringen van de benadeelde en getuigen, alsook op forensisch bewijs dat op de plaats delict was aangetroffen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de bedreiging, die plaatsvond in het openbaar en de impact die dit had op het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 69 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een behandeling in de forensische psychiatrie. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 5.000,-, maar de rechtbank kende slechts € 500,- toe voor immateriële schade, waarbij de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering.